De bijenwolf (Philanthus triangulum) is een graafwesp, die niet in een nest woont, maar solitair leeft. In Nederland is de soort niet algemeen.
De bijenwolf dankt zijn naam aan het feit dat hij bijen vangt. De mannetjes zijn onschuldige bloembezoekers, die dol zijn op guldenroede.
Engels : European beewolf of de bee-eating philanthus Duits : Bienenwolf Frans : philanthe apivore
bijenwolf (Philanthus triangulum) auteur : Wofl CC 3.0
Het grotere vrouwtje echter is in staat met haar gevoelige reukzintuigen een bij van andere insecten te onderscheiden. Als ze een bij heeft gevonden, blijft ze boven de bij hangen tot het juiste moment daar is om aan te vallen. Dan stort de wesp zich op de bij, en met haar poten grijpt ze de bij vast. Gelijk geeft de wesp de bij een verlammende steek, en perst het gif door het lichaam van de bij, waarbij de eventuele nectar ook uit de mond van de bij komt, welke de wesp opdrinkt. Zo legt de wesp een aantal van deze verlamde bijen in haar nest, en legt op één ervan een eitje. Het nest bestaat uit een gang waaraan een aantal kamers liggen, voor iedere larve één. Wanneer het eitje uitkomt, eet de larve de bijen één voor één op. Omdat deze niet zijn gedood maar zijn verlamd, zijn deze nog vers en worden levend gegeten. Het aantal honingbijen bepaalt tevens het geslacht; een of twee bijen geeft een mannetje, bij meer bijen wordt de larve een vrouwtje, deze zijn ook groter.
bijenwolf (wesp) op kogeldistel auteur : Rasbak CC 3.0
De bijenwolf is een grote wesp, mannetjes blijven veel kleiner dan vrouwtjes. De kleur is zwart met gele poten en een gele onderbroken bandering op het achterlijf. De grote kop is duidelijk ingesnoerd en de antennes zijn plat en breed.
Overigens is er ook een kever met deze naam (zie Bijenwolf (kever)), maar deze is ovaal van vorm en rood met zwart van kleur en eenvoudig te onderscheiden.
Philanthus triangulum verdoofd een bij auteur : Alvesgaspar CC 3.0
De bijenwolf (Trichodes apiarius) is een kever uit de familie bonte kevers of Cleridae.
De volwassen kevers zitten op bloemen en eten deels van planten maar voornamelijk worden andere bloembezoekende insecten gegrepen en opgegeten. De larve is ook een echte rover; deze leeft in bijennesten en eet zowel de eitjes, larven, poppen en verzwakte exemplaren van de bijen. Niet alleen kolonievormende bijen maar ook wilde bijen vallen ten prooi.
Engels : Bee Beetle Duits : Gemeine Bienenkäfer, Immenkäfer, Immenwolf of Bienenwolf Frans : Clairon des abeilles
bijenwolf (Trichodes apiarius) auteur : Wofl CC 2.0 de
Deze kever wordt niet zo groot; ongeveer anderhalve centimeter en heeft een iets langwerpig lichaam. De bijenwolf is makkelijk te herkennen aan de rood met zwarte bandering op de dekschilden. De tekening bestaat uit twee vrij brede zwarte banden op de rug en een zwarte vlek op de achterzijde van de dekschilden, de rode kleur heeft de overhand, in tegenstelling tot veel verwante soorten. De zwarte kleur heeft een blauwe, metaalachtige glans die erg sterk kan zijn waardoor de zwarte kleur sterk naar blauw kan neigen. De rest van het lichaam is geheel zwart met eveneens een blauwe glans. Kenmerkend is de sterke lichaamsbeharing, ook op de dekschilden, de kop is enigszins omlaag gebogen en de twee tasters zijn niet lang en eindigen knotsvormig.
Er is ook een graafwespensoort die bijenwolf wordt genoemd (Philanthus triangulum), om dezelfde reden; de larven van de hier beschreven kever eten bijen in alle stadia en de larven van de sluipwesp eten volwassen bijen die door de ouderdieren worden gevangen. Uiterlijk is er geen verwarring mogelijk; de sluipwesp is erg dun en zwart met gele dwarsbanden, de kever is ovaal en rood met zwart.
Ook zijn er soorten uit andere kevergeslachten die deze naam dragen, maar er anders uitzien. En dan zijn er ook nog drie andere soorten uit het geslacht Trichodes die bijenwolf genoemd worden en er soms sterk op lijken maar veel minder bekend zijn. Vooral Trichodes alvearius vertoont een sterke gelijkenis; deze soort heeft echter wat minder beharing en de achterste rand van de dekschilden is bij deze soort vrijwel altijd rood, bij T. apiarius zit hier een zwarte vlek.
Bijen (Apidae) zijn een groep van insecten behorend tot de orde vliesvleugeligen (Hymenoptera). Bijen verschillen van de meeste andere (carnivore) vliesvleugeligen door het dieet van nectar en stuifmeel, ook de larven leven hiervan. Biologisch gezien hebben de bijen echter géén eigen groep. Alle soorten bijen behoren tot de superfamilie Apoidea, waartoe ook alle graafwespen behoren.
Engels : Bees Duits : Bienen Frans : abeilles
bijen op zoek naar stuifmeel auteur : Aconcagua CC 3.0
Bijen verkrijgen hun voedsel uit nectar en stuifmeel van bloemen. Op deze manier vormt de bij de belangrijkste schakel in het proces van bestuiving, dat verantwoordelijk is voor zo'n dertig procent van al het menselijk voedsel.
Naast zijn rol als bestuiver staat de bij vooral bekend om zijn honing, hoewel slechts enkele bijensoorten (voornamelijk de honingbij) deze zoete stof aanmaken.
bij bedekt met stuifmeel op paardenbloem auteur : Guérin Nicolas CC 3.0
Tegenwoordig zijn er circa 20.000 bijensoorten bekend, hoewel het eigenlijke aantal waarschijnlijk hoger ligt. Bijen komen voor op ieder continent, met uitzondering van Antarctica, in alle ecosystemen waarin tweezaadlobbige planten groeien.
Men onderscheidt onder andere eusociale bijen en solitaire bijen. Hommels behoren ook tot de bijen, ze kunnen beschouwd worden als bijen met een langere beharing, hierdoor kunnen ze in koelere streken overleven.
Bijen kunnen last krijgen van besmettelijke ziektes, waaronder de Acariose (mijtbesmetting).
Bidsprinkhanen zijn een groep van insecten die wereldwijd voorkomen en behoren tot de orde Mantodea. Sommige soorten zijn te vinden in meer gematigde gebieden, maar de meeste vertegenwoordigers leven in tropische streken.
Bidsprinkhanen worden aangetroffen in delen van Europa, zuidelijk Azië, Noord- en Zuid-Amerika, zuidelijk Afrika en delen van Australië. Vrijwel alle soorten komen voor in tropische en subtropische gebieden maar er zijn ook soorten die in de warmere gematigde gebieden leven. Alleen de Europese bidsprinkhaan (Mantis religiosa) komt algemeen voor in met name de zuidelijke delen van Europa, rond de Middellandse Zee tot in zuidelijk Duitsland en in Belgisch-Lotharingen in België zijn waarnemingen bekend. In Nederland en grote delen van Noord-Europa komen geen bidsprinkhanen voor. Ook in zuidelijk Zuid-Amerika en delen van Noord-Amerika leven van nature geen bidsprinkhanen. Een aantal soorten is hier wel geïntroduceerd, zoals de Europese bidsprinkhaan die als exoot voorkomt in onder andere Noord-Amerika (Verenigde Staten). Rond de evenaar komen overal ter wereld bidsprinkhanen voor.
Engels : Mantis, praying mantis Duits : Fangschrecken of Gottesanbeterinnen Frans : mantoptères
bidsprinkhaan (Sphodromantis viridis) auteur : Adamantios CC 2.5
Alle soorten hebben een langwerpige lichaamsvorm en kenmerkende voorpoten die geëvolueerd zijn tot grote en krachtige, sterk gespecialiseerde vangpoten. Bidsprinkhanen hebben de typische gewoonte om dit voorste potenpaar in rust voor zich uit te houden, waarbij het dij en scheen duidelijk zijn samengeklapt. Hieraan is het eerste deel van de Nederlandstalige naam bidsprinkhanen te danken.
De benaming "sprinkhaan" is enigszins misleidend, omdat ze meer verwant zijn aan de kakkerlakken (Blattodea) dan aan de rechtvleugeligen (Orthoptera), waartoe de krekels en sprinkhanen behoren.
Bidsprinkhanen onderscheiden zich van de rechtvleugeligen doordat ze zonder uitzondering carnivoor zijn, ze staan bekend als vraatzuchtig en kannibalistisch. Een ander belangrijk verschil is dat bidsprinkhanen ondanks hun naam niet kunnen springen. Bidsprinkhanen hebben ook een wezenlijk andere morfologie; alle soorten hebben altijd een opgerichte lichaamshouding en nooit een kruipende, zoals bij sprinkhanen, kakkerlakken en krekels het geval is.
bidsprinkhaan (Mantis religiosa) auteur : Alvesgaspar CC 3.0
Bidsprinkhanen grijpen alles wat ze fysiek aankunnen, waaronder prooien groter dan zijzelf. Vergeleken met andere insecten zijn bidsprinkhanen relatief groot, maar door hun vaak goede camouflage vallen ze nauwelijks op. De voornaamste vijanden van de bidsprinkhaan zijn hagedissen en vogels. Bidsprinkhanen worden vertegenwoordigd door ongeveer 2300 verschillende soorten, waarmee ze een relatief kleine orde binnen de insecten zijn. In tegenstelling tot de meeste andere insecten is het tevens een vrij uniforme groep.
Bidsprinkhanen leven meestal in planten, soms dichtbij de bodem of op enige hoogte. De microhabitat kan sterk verschillen; bepaalde soorten leven meer in grassen, andere meer in struiken en sommige soorten zijn gespecialiseerd in het leven op bloemen. Een aantal soorten leeft in meer extreme milieus, zoals woestijnen. Een klein aantal soorten is strikt bodembewonend en jaagt in de strooisellaag op prooien maar geen enkele soort heeft een gravende levenswijze, ook in water komen ze niet voor. De meeste bidsprinkhanen verdrinken zelfs ogenblikkelijk wanneer ze in het open water terechtkomen. Van jonge nimfen is bekend dat ze in een enkele waterdruppel al kunnen verdrinken.
Bidsprinkhanen zijn er in alle vormen en maten, maar toch zijn ze in de regel eenvoudig van andere insecten te onderscheiden dankzij hun karakteristieke bouw. Ze zijn voornamelijk te herkennen aan de volgende drie kenmerken:
- De kop is altijd driehoekig van vorm en draagt relatief grote samengestelde ogen die duidelijk te onderscheiden zijn. - De hals is opvallend lang en draagt het voorste potenpaar. Deze 'hals' is onderdeel van het borststuk en wordt de prothorax genoemd. Door de sterk verlengde prothorax staan de achterste twee paar poten relatief ver van de voorste poten, dit in tegenstelling tot vrijwel alle andere insecten. - De voorpoten zijn het duidelijkste kenmerk omdat ze zijn omgebouwd tot enorme vangarmen die in rust tegen elkaar worden geklapt.
De kleinste soorten bereiken een lengte van ongeveer 1,5 centimeter, de grootste soorten (zoals uit de geslachten Hierodula en Ischnomantis) kunnen meer dan 25 cm lang worden. De meeste soorten hebben een lichaamslengte van ongeveer vijf tot tien centimeter.
Bhutanitis is een geslacht van dagvlinders binnen de familie Papilionidae. Bhutanitis lidderdali is de bekendste van de vier soorten van dit uitzonderlijke vlindergeslacht. B. mansfieldi en B. thaidina zijn uiterst zeldzame verschijningen in enkele provincies van China, terwijl B. ludlowi alleen in Bhutan voorkomt.
Bhutanitis lidderdalii auteur : Reanimator86 CC 3.0
Het geslacht Bhutanitis kent de volgende soorten :
Bhutanitis thaidina auteur : Robert Nash, robert.nash at magni.org.uk CC 2.5
Het verspreidingsgebied van deze vlinder strekt zich uit van Bhutan, noordelijk India, Nepal, Birma en Thailand tot in de aangrenzende delen van zuidelijke China. In India is de vlinder wettelijk beschermd. De grootste bedreiging voor het behoud van de vlinder is het op grote schaal kappen van de bomen in de wouden van Thailand. Deze vlinder vliegt in bosrijke gebieden in de Himalaya, die liggen op een hoogte van 1500 tot 3000 meter. Als de vlinder stil zit, houdt hij zijn voorvleugels over de kleurrijke vlekken op zijn achtervleugels en is dan haast niet te zien. Bij verstoring toont hij plotseling de felle kleuren op zijn achtervleugels om zijn belager te laten schrikken. Hij krijgt dan de gelegenheid om weg te vliegen en is veel moeilijker te pakken te krijgen. De rupsen van deze vlinder voeden zich met planten uit de familie van de Aristolochiaceae.
Bhutanitis mansfieldii
De handel in alle Bhutanitis soorten in zeer streng gereglementeerd. Nochtans is er momenteel een grote handel opgezet vanuit China in de soorten B. mansfieldi, B. ludlowi and B. thaidina tegen lage prijzen.
Dit om te voldoen aan de grote vraag van vlinderverzamelaars.
De beukentandvlinder (Drymonia obliterata, syn. D. melagona) is een nachtvlinder uit de familie Notodontidae, de tandvlinders.
De soort komt verspreid over Europa, Klein-Azië en de Kaukasus. Hij overwintert als pop in de grond.
Duits : Schwarzeck-Zahnspinner
beukentandvlinder auteur : Dumi
De voorvleugellengte bedraagt tussen de 16 en 18 millimeter bij het mannetjes, en tussen 17 en 19 millimeter bij het vrouwtje. De grondkleur van de voorvleugel is grijsbruin. Over de voorvleugel loopt een donkerbruine middenband, soms vaag, die aan de binnenkant begrensd wordt door de binnenste dwarslijn. De binnenste en buitenste dwarslijnen zijn sterk getand en wit afgezet. Aan de buitenrand tussen de buitenste dwarslijn en de vleugelpunt bevindt zich een driehoekige bruine vlek, een opvallend en doorslaggevend determinatiekenmerk.
Drymonia obliterata volgens de vlinderstudiegroep na 30jaar terug in Nederland (jan 2009)
De beukentandvlinder gebruikt beuk, eik en berk als waardplanten. De soort heeft bos als habitat.
De beukentandvlinder is in Nederland en België een zeer zeldzame soort. In Nederland zijn er slechts enkele meldingen uit Zuid-Limburg. De vlinder kent één of twee jaarlijkse generaties die vliegen van eind mei tot in september.
De bessenwants (Dolycoris baccarum) is een wants uit de familie Pentatomidae.
De bessenwants wordt ongeveer 10 tot 14 millimeter lang en de soort is te zien van augustus tot juni.
Engels : Dolycoris baccarum Duits : Beerenwanze Frans : punaise des baies of ook pentatome des baies
Bessenwants, rood exemplaar auteur : Dominik Stodulski CC 3.0
De kleur is rood tot paarsachtig hoewel er enige variatie is, de 'randen' van het achterlijf, ook wel connexivum genoemd, steken wat uit en zijn zwartwit gebandeerd, ook de voelsprieten hebben een lichte bandering.
De onderzijde is groen tot geel en het scutellum (schildje is een onderdeel van het borststuk van een insect), het naar achteren wijzende driehoekige schildje op de halsstreek, komt los van het achterlijf aan de achterzijde. Het is in tegenstelling tot de andere rugschilden meer groen van kleur. Vlak achter het scutellum zijn de bruine vliegvleugels zichtbaar. De nimfen zijn meer rond van vorm en bruin van kleur; ze hebben nog geen schilden of vleugels.
Er is enige gelijkenis met de berkenwants (Elasmucha grisea), zoals het 'loslatende' scutellum, het gebandeerde connexivum en een gelijkende lichaamsvorm, maar de gebandeerde antennes zijn een duidelijk onderscheid met de berkenwants.
bessenwants bruin gekleurd auteur : Tomasz Górny CC 3.0
In Nederland en België is het een algemene soort, en vooral te vinden op kruidachtige planten als sleedoorn en leden van de rozenfamilie. De wants zuigt plantensappen, liefst uit bloemen en vruchten waardoor misvormingen kunnen ontstaan.
Uit de plantensappen haalt de wants een walgelijk ruikend goedje dat wordt afgescheiden bij verstoring.
De bessentakvlinder (Eulithis mellinata) is een (dagactieve) nachtvlinder uit de familie van de Geometridae, de spanners. Engels : Spinach Duits : Honiggelbe Haarbüschelspanner Frans : cidarie marbrée
De voorvleugellengte van de vlinder bedraagt tussen de 16 en 18 millimeter. De vliegtijd is van halverwege mei tot halverwege augustus.
Waardplanten van de bessentakvlinder komen uit het geslacht Ribes, m.n. aalbes, maar ook bosbes.
Eulithis mellinata auteur : James K. Lindsey CC 2.5
Het verspreidingsgebied beslaat het gehele Palearctisch gebied. In Nederland is de soort vrij algemeen, in België niet zo algemeen. De soort komt verspreid over het hele gebied voor.
De bessenglasvlinder (Synanthedon tipuliformis) is een insect uit de familie wesp- of glasvlinders (Sesiidae). De spanwijdte bedraagt 17 tot 20 millimeter.
Engels : Currant Clearwing Duits : Johannisbeerglasflügler Frans : Sésie du groseillier
bessenglasvlinder auteur : Whitney Cranshaw, Colorado State University CC 3.0 US
De waardplanten komen uit het geslacht Ribes, maar ook op wilde kardinaalsmuts. De rupsen leven van de bast en het hout van de planten. De soort overwintert als rups meestal in een tak. De vliegtijd is halverwege mei tot en met juli.
Bessenglasvlinder rups auteur : Gyorgy Csoka, Hungary Forest Research Institute CC 3.0 US
De vlinder komt van oorsprong voor in het Palearctisch gebied. Daarnaast wordt de vlinder als exoot aangetroffen Nearctisch en Australaziatisch gebied, waar de rupsen veel schade aan bomen veroorzaken. In Nederland is het een niet vaak waargenomen vlinder, die vermoedelijk echter vrij algemeen is. Ook in België is de soort vrij algemeen.
De berkenwintervlinder (Operophtera fagata) is een onopvallende kleine spanner. De vlinder lijkt op die van de herfstspanner en de kleine wintervlinder, maar is lichter van kleur en groter dan de kleine wintervlinder.
De vrouwtjes van de berkenwintervlinder hebben gereduceerde vleugels met duidelijke zwarte bandjes.
Engels : Northern Winter Moth Duits : Buchen-Frostspanner Frans : Cheimatobie du Hêtre
berkenwintervlinder mannetje auteur : Konrad Lackerbeck CC 2.5
De spanwijdte van de vleugels van het mannetje is 32 tot 40 millimeter.
Voorvleugellengte: 14-18 mm. Het mannetje heeft een vrij licht gekleurde voorvleugel met een enigszins zijdeachtige glans; de achtervleugel is witachtig. De vleugelstompjes van het vrouwtje reiken tot halverwege het achterlijf.
berkenwintervlinder wijfje foto : Hannes Lemme CC 3.0
Een zeldzame soort die bij ons vooral voorkomt in Overijssel, Gelderland, Noord-Brabant en Limburg.
De habitat is vooral bossen, heiden en struwelen. Waardplanten zijn vooral berk en beuk, maar ook andere loofbomen.
De vliegtijd is van begin oktober-half december in één generatie. Het begin en het eind van de vliegtijd hangen af van de weersomstandigheden.
De berkenwants (Elasmucha grisea) is een insect, een wants uit de familie Acanthosomatidae.
Deze soort lijkt enigszins op de berkenschildwants (Elasmostethus interstinctus), maar is ervan te onderscheiden door de twee rijen zwarte vlekjes aan weerszijden van de rug, die de laatste soort niet heeft. Eigenlijk zijn het zwarte strepen die doorlopen onder de vleugels en slechts voor een deel te zien zijn.
De maximale lengte ligt meestal tussen 6 en 9 millimeter lang en het lichaam is enigszins driehoekig, en heeft zoals de meeste wantsen een duidelijk zichtbaar driehoekig 'schildje' op het midden van de rug, dit wordt ook wel scutellum genoemd. Bij een aantal soorten wantsen waaronder deze soort wijkt de kleur van het scutellum iets af en steekt het iets naar boven en is duidelijk zichtbaar. De kleuren van dit dier zijn soms prachtig rood met groen, maar ook meer bruine tot grijze exemplaren komen voor.
Zoals de naam al doet vermoeden leeft deze wants uitsluitend op berken en zuigt plantensappen op. De wants komt daarom in Nederland overal voor waar berken staan en is zeer algemeen. Ook de jonge dieren (nimfen) leven van plantensappen en lijken vlak na de geboorte nog niet op de ouderdieren omdat ze afwijkende kleuren hebben en nog geen vleugels. Net uit het ei zijn ze nog zwart met een geel lijf, later kleuren ze groen met een gele lijnentekening.
Opmerkelijk is dat de moederwants haar eieren en de pas uitgekomen jongen een tijd bewaakt. Vlak nadat de nimfen een eigen weg gaan zit haar taak erop en sterft ze korte tijd later. Ook zoeken de vrouwtjes elkaar op en bewaken elkaars jongen waardoor grote hoeveelheden nimfen kunnen worden aangetroffen. Het komt wel meer voor dat insecten de eitjes en/of de jongen beschermen, maar dat diverse ouderdieren elkaars jongen bewaken gaat net iets verder. Bij deze soort heeft de aanwezigheid van roofdieren als mieren daar waarschijnlijk mee te maken; zonder bescherming van de moeder worden de nimfen binnen korte tijd allemaal opgegeten.
De berkentandvlinder (Odontosia carmelita) is een nachtvlinder uit de familie van de tandvlinders (Notodontidae).
De grondkleur varieert van licht- tot donkergrijs.
De berkentandvlinder gebruikt berk en els als waardplanten.
Engels : Scarce Prominent Duits : Mönch-Zahnspinner ook Karmeliterin Frans : bombyx carmélite
berkentandvlinder auteur : Stanislav Krejcík CC 3.0
De berkentandvlinder heeft een voorvleugellengte van 18 tot 21 millimeter. De vleugels zijn blauwgrijgrijs overlopend naar roodbruin aan de voorrand. Over de vleugel lopen twee dwarslijnen. Aan de voorrand van de vleugel ligt bij de buitenste dwarslijn een duidelijke kommavormige cremekleurige vlek, bij de binnenste dwarslijn een onduidelijk vlekje.
Een niet zo gewone soort die vooral wordt waargenomen op de zandgronden en in de duinen, op plaatsen waar voldoende berken groeien.
In Nederland is de berkenspikkelspanner niet zo gewoon en in België vrij gewoon. De vliegtijd is van eind maart tot en met juni in één jaarlijkse generatie.
De rups is te vinden van mei tot juli. De soort overwintert als pop
De berkenspikkelspanner (Aethalura punctulata) is een nachtvlinder uit de familie van de spanners, de Geometridae. De voorvleugellengte van de vlinder bedraagt tussen de 13 en 16 millimeter.
De grondkleur varieert van licht- tot donkergrijs.
Een niet zo gewone soort die vooral wordt waargenomen op de zandgronden en in de duinen, op plaatsen waar voldoende berken groeien.
In Nederland is de berkenspikkelspanner niet zo gewoon en in België vrij gewoon. De vliegtijd is van eind maart tot en met juni in één jaarlijkse generatie.
Bron : Wikipedia CC 3.0 De Vlinderstichting/Werkgroep Vlinderfaunistiek, 2008. Vlindernet, versie 2 (2/6/2010) Vlindernet
De berkenschildwants (Elasmostethus interstinctus) is een wants uit de insecten-familie Acanthosomatidae, ook wel schildwantsen genoemd. Er zijn echter nog meer families met deze Nederlandse naam.
Deze wants leeft zoals de naam al aangeeft alleen op de berk, die ook als voedselplant gebruikt wordt want er worden plantensappen opgezogen. Ook de eitjes worden onder de bladeren of op de bloemen gelegd. De strenge winters worden overleefd doordat de wants tussen de bladeren onder de sneeuw een winterslaap houdt.
Opmerkelijk is dat de lichaamssappen een soort 'antivries' bevatten waardoor de wantsen pas bevriezen bij veel lagere temperaturen dan normaal, hierdoor kunnen ze in veel koudere gebieden leven. Het verspreidingsgebied ligt dan ook noordelijker dan dat van veel andere wantsen, zo komen ze voor in noordelijk Azië en noordelijk Europa tot de poolgrens in Scandinavië en ook in het noorden van Noord-Amerika in Alaska. Ook in Nederland, België en Groot-Brittannië is deze soort vrij algemeen.
Van de eveneens inheemse soort Acanthosoma haemorrhoidale (geen Nederlandse naam) is de berkenschildwants te onderscheiden doordat eerstgenoemde een geelgroene, stekelachtige punt op de buikzijde heeft en gemiddeld iets groter wordt. De eitjes worden rond mei gelegd en komen rond augustus uit. De nimfen blijven enige tijd bij elkaar en zijn in het begin nog rond en vleugelloos. De kleur is groen, maar de voorzijde is zwart en op de rug zitten kleine zwarte, witomrande vlekjes in een brede rode lengtestreep.
Het lichaam is ongeveer 10 millimeter lang en enigszins schild-vormig en groen aan de bovenzijde, de buikzijde is geel. De zes pootjes zijn duidelijk zichtbaar en iets korter dan de twee gelede antennes die een donker uiteinde hebben. Op de rug zitten vaak twee bruine tot rode schuine strepen die elkaar aan de onderzijde van de rug kruisen, aan weerszijden zitten twee roodbruine vlekjes. Bij sommige exemplaren is echter een afwijkende lijnen- of landkaarttekening te zien. Deze soort lijkt sterk op de berkenwants (Elasmucha grisea ) maar er zijn enkele verschillen;
- de berkenschildwants heeft geen rijen zwarte vlekjes aan weerszijden van de rug; - de weerszijden van de voorkant van het lichaam zijn gepunt en iets donkerder van kleur, bij de berkenwants zijn deze niet gepunt.
De berkenhermelijnvlinder (Furcula bicuspis) is een nachtvlinder uit de familie van de tandvlinders (Notodontidae). De berkenhermelijnvlinder heeft een voorvleugellengte van 16 tot 19 millimeter. Over de witte voorvleugels loopt een zwartgrijze band die vlak bij de buitenrand is toegeknepen, verder is er wat zwarte tekening en een rij punten langs de buitenste vleugelrand. De achtervleugels zijn ook wit, met punten langs de buitenste vleugelrand.
Engels : Large Red-belted Clearwing Duits : Kleine Birken-Glasflügler Frans : Harpye bicuspide of Queue fourchue de l'aulne
De berkenhermelijnvlinder komt verspreid over een groot deel van het Palearctisch gebied voor. De habitat is (productie)bos.
De berkenhermelijnvlinder is in Nederland en België een niet zo gewone soort die verspreid over het hele gebied voorkomt. Hij vliegt van eind april tot halverwege augustus in één of (waarschijnlijk) twee jaarlijkse generaties.
De waardplanten van de berkenhermelijnvlinder zijn de berk, en soms ook de els. De rups is te vinden van juni tot augustus. De rups wordt 33 tot 37 millimeter lang. De grondkleur is groen. Op de rug heeft hij een witgerand bruin ruitvormig "zadel" dat uitloopt in de gevorkte "staart". Ook bij de kop zit een witgerande bruine vlek. De pop overwintert in een stevige cocon tegen de bast.
De berkenglasvlinder (Synanthedon culiciformis) is een nachtvlinder uit de familie sesiidae, de wespvlinders. De voorvleugellengte bedraagt tussen de 12 en 14 millimeter. De soort lijkt veel op de appelglasvlinder, maar is groter, heeft wat rood aan de basis de voorvleugel en heeft rode palpen. De soort komt voor in het Palearctisch en het Nearctisch gebied.
Engels : Large Red-belted Clearwing Duits : Kleine Birken-Glasflügler
Berkenglasvlinder auteur : Edward H. Holsten, USDA Forest Service, Bugwood.org CC 3.0
De berkenglasvlinder is in Nederland en België een zeldzame soort. De vlinder kent één generatie die vliegt van eind april tot in augustus.
Rups: juli-mei. De rups maakt gangen onder de bast, verpopt zich daar en overwintert in een cocon die gemaakt is van houtspaanders. Let op kleine gaatjes en houtpoeder op de randen van boomstronken, tussen de bast en het houtgedeelte.
Waardplanten : Vooral berk ; soms els of andere loofbomen.
De Berkenbrandvlerkvlinder (Pheosia gnoma) is een vlinder uit de familie van de tandvlinders (Notodontidae), die verspreid over Eurazië voorkomt. Hij heeft een voorvleugellengte van 20 tot 26 mm. De vlinder overwintert als pop onder de grond.
Engels : Lesser Swallow Prominent Duits : Birken-Zahnspinner of de Birken-Porzellanspinner
De brandvlerkvlinder is in Nederland en België een vrij gewone soort die verspreid over het hele gebied voorkomt. Hij vliegt van half april tot eind september.
Het imago kan vrij gemakkelijk verward worden met de brandvlerkvlinder. Deze laatste is echter groter, en de witte wigvormige figuur aan de achterrand aan de binnenkant van de voorvleugel is bij de brandvlerkvlinder langer en smaller.
De vlinder heeft een voorvleugellengte van 17 tot 21 millimeter. De voorvleugel is zilvergrijs met een anthracietgrijze middenband. In deze middenband bevindt zich een kenmerkend maanvormig zwart vlekje. De achtervleugel is vuilwit met een helderder witte band.
De berken-orvlinder is in Nederland een vrij gewone maar lokale soort, voornamelijk te vinden op de zandgronden van het binnenland. in België is de soort niet zo gewoon. De vliegtijd is van halverwege mei tot halverwege augustus in één jaarlijkse generatie. Bij gunstige jaren is er een partiële tweede generatie te zien.
Het bergresedawitje (Pontia callidice) is een dagvlinder uit de familie Pieridae, de witjes. De soort komt voor in gebergten van het Palearctisch gebied, zoals de Pyreneeën, Alpen, Klein-Azië en de Himalaya en in de pool-toendra van Siberië. De voorvleugellengte bedraagt 21 tot 26 millimeter. Hij vliegt in Europa op een hoogte van 1500 tot 3400 meter, in de Pyreneeën alleen boven de 2000 meter. De habitat bestaat uit bloemrijke graslanden.
Engels : Lofty Bath White Duits : Alpen-Weißling Frans : piéride du vélar of ook veiné-de-vert
Het berggentiaanblauwtje (Phengaris rebeli, voorheen geplaatst in geslachten Maculinea en Glaucopsyche) is een dagvlinder uit de familie van de Lycaenidae, het kleine pages, vuurvlinders en blauwtjes.
De soort is bekend uit Europa en de Kaukasus, maar over de precieze verspreiding is vanwege de recente afsplitsing van het gentiaanblauwtje niet alles nog bekend.
Engels : Mountain Alcon Blue Duits : Kreuzenzian-Ameisenbläuling Frans : Azuré de la croisette
De spanwijdte bedraagt 17 tot 19 millimeter. Hij lijkt veel op het gentiaanblauwtje, maar komt op andere plaatsen voor: op droge en subalpiene graslanden. De waardplanten van het berggentiaanblauwtje zijn kruisbladgentiaan en Gentiana germanica. De soort overwintert als rups of pop, in het nest van kokermieren of Myrmica sulcinodis. De rupsen en poppen van het berggentiaanblauwtje worden door de mieren verzorgd en beschermd, en krijgen zelfs voorrang op eigen kroost. Een deel van de verklaring wordt gegeven door akoestische mimicry: in het nest van de kokersteekmier (Myrmica schencki) maken de rupsen en poppen een raspend geluid dat het geluid van de koninginnenmier nabootst
berggentiaanblauwtje foto : Jaroslaw Bury
De soort gaat in Europa sterk achteruit. In Nederland en België komt de soort niet voor, uit Wallonië is hij verdwenen.
Hij staat als "kwetsbaar" op de Rode lijst van de IUCN, vanwege verlies van habitat. De vlinder vliegt op hoogtes van 650 tot 2250 meter boven zeeniveau. De vliegtijd is van april tot en met september.