De brilgrasmus (Sylvia conspicillata) is een vogel uit de familie van de Zangers van de Oude Wereld (Sylviidae) die broedt in Portugal, Spanje, Italië, Zuid-Frankrijk en Noord-Afrika.
De vogel is zowel in Nederland als in België éénmaal vastgesteld.
De Europese vogels trekken in de winter naar Afrika, de Afrikaanse exemplaren zijn standvogels.
Engels : Spectacled Warbler Duits : Brillengrasmücke Frans : La Fauvette à lunettes
Brilgrasmus - mannetje
auteur : Juan Emilio CC 2.0
Het mannetje heeft een bruinroze borst en buik, roestbruine tertials, een grijsbruine mantel, een witte keel en een blauwgrijze kop met een witte oogring en zwarte teugel.
Hij verschilt van het mannetje van de grasmus door een kortere handpenprojectie, de zwarte teugel en een donkerdere borst.
Het vrouwtje is bruin met een witte keel, lichte buik en heeft ook roestbruine tertials.
Zij verschilt van het vrouwtje van de gewone grasmus door de dunnere snavel, door het ontbreken van donkere veercentra en ze is kleiner.
Beide geslachten hebben geelroze poten.
De brilgrasmus broedt van april tot juni in lage struikvegetaties met veel gras en in Salicornia-vegetatie vlak bij de kust.
Ze nestelen laag bij de grond en bouwen een nest van twijgen, gras en wortels, dat goed verborgen ligt.
Er worden 4 tot 6 eieren gelegd, die door beide ouders bebroed worden.
Nadat de eieren zijn uitgekomen, wordt nog ongeveer twee weken voor de jongen gezorgd.
De aanwezigheid van water in de buurt van het nest is een pré.
Brilgrasmus
auteur : Jukka Brunell op www.okulaari.net
Brilgrasmussen eten insecten, larven, spinnen en andere ongewervelden, ook bessen, vruchten en nectar.
De brileidereend (Somateria fischeri) is een eend uit de familie van de Anatidae.
De brilduiker leeft voor de kust van Alaska en het noordoosten van Siberië.
Engels : Spectacled Eider Duits : Plüschkopfente Frans : L'Eider à lunettes
Koppel brileidereenden, mannetje op de voorgrond
auteur : Laura Whitehouse, USFWS - vrije foto
De brileidereend is een vrij grote eend met een lichaamslengte van 52 tot 57cm, de mannetjes hebben een gewicht van 1500 tot 1850gram en de vrouwtjes van 1400 tot 1650gram.
Ze zijn iets kleiner dan de nauwverwante eidereend.
Brileidereend, mannetje met tekening rond de ogen
auteur : USFWS - vrije foto
De mannetjes zijn heel duidelijk te herkennen aan hun zwarte lichaam, witte rug en geel-groene kop en twee grote witte vlekken rond de ogen.
De vrouwtjes zijn meestal bruin gekleurd, maar zijn vanwege hun grootte en vorm duidelijk te onderscheiden van andere eenden.
Ook de opvallende tekening rond de ogen en de aanblik van de snavel is kenmerkend.
Nest van een brileidereend
auteur : USFWS - vrije foto
Hun broedgebied ligt tussen de mondingen van de Siberische rivieren Kolyma en Indigirka en aan beide zijden van de Yukondeltas in Alaska.
Aan de kust ten noorden van Siberië waar ze vandaan komen, de Beringstraat tot aan de monding van de rivier de Lena.
Aan de kust van Alaska naar hun verspreidingsgebied omvat de kust tussen Point Barrow en de Bristolbay.
Ze gaan tot 120 kilometer diep het binnenland in.
Door de lange winters hebben ze slechts een heel kort broedseizoen.
De nesten worden gebouwd op land, meestal in de nabijheid van een waterplas.
In het nest op de toendrabodem zijn meestal legsels van 5 tot 9 eieren te vinden.
De eieren worden meestal gelegd met tussenpozen van 24 uur.
De brilduiker (Bucephala clangula) is een vogel uit de familie Anatidae (zwanen, ganzen en eenden).
Zij worden gekenmerkt door een witte vlek op iedere wang.
De vleugels maken tijdens de vlucht een "fluitend" geluid.
De brilduiker komt voor in een brede zone op het Noordelijk halfrond zowel in Noord-Amerika, als Europa en Azië.
Engels : Common Goldeneye Duits : Schellente Frans : Le Garrot à il d'or
Brilduiker (volwassen mannetje)
auteur : Calibas CC 3.0
Zoals bij veel eenden is er een groot verschil tussen het verenkleed van het mannetje en dat van het vrouwtje.
Het vrouwtje is een nogal onopvallende, compacte eend met een roodbruine kop, opvallend geel oog, grijzige flanken en een witte halsring.
Het mannetje is in de winter en het voorjaar opvallend zwart en wit.
De kop is glanzend blauwzwart met een ovale, bijna ronde vlek bij de snavel.
Brilduiker (volwassen vrouwtje)
auteur : D. Gordon/E. Robertson CC 3.0
Hij broedt aan heldere meren of traagstromende rivieren in uitgestrekte bossen.
Hij nestelt daar in holle bomen, vaak het nest van een zwarte specht.
In Scandinavië worden vaak nestkasten voor deze eend opgehangen aan de rand van meren.
In Nederland is de brilduiker een uiterst schaarse broedvogel.
Tussen Zwolle en Deventer worden langs de IJssel zo nu en dan broedende brilduikers aangetroffen in de holtes van knotbomen.
Brilduiker (mannetje en vrouwtje in de vlucht)
auteur : D. Gordon/E. Robertson CC 3.0
Heel anders is de situatie buiten de broedtijd.
De brilduiker kan dus het hele jaar door in Nederland waargenomen worden, maar het accent ligt op de wintermaanden, vooral de maanden december tot maart.
Grote aantallen (duizenden) bevinden zich in het deltagebied, op het IJsselmeer en in de grote rivieren, maar ook op kleinere wateren.
Dus zowel in zoet als in zout water.
Omdat de vogel als broedvogel zo zeldzaam is staat hij als gevoelig op de Nederlandse rode lijst, maar niet op de Vlaamse rode lijst.
De brilduiker is echter geen internationaal bedreigde soort, hij staat als niet bedreigd op lijst van de IUCN maar valt wel onder de AEWA.
De Bresse (of Bressekip) is een kippenras uit de Bresse-regio in Frankrijk.
De kip wordt slechts in een kleine regio grootgebracht en was het eerste dier dat in Frankrijk een Appellation d'origine contrôlée ontving.
Engels : Bresse Duits : Bressehuhn Frans : La poule de Bresse, le poulet de Bresse
Bresse kip met kuikens
Alleen hoenders die aan bepaalde eisen voldoen, mogen onder deze naam commercieel verkocht worden.
De Bresse is een heel bijzonder en heel oud kippenras.
Het leefgebied van de Bresse is al meer dan 400 jaar een strook in oostelijk Frankrijk van zo'n 100 km lang en 40 km breed.
In het noordoosten beschermd door de bergkammen van de Jura en in het zuidoosten door de Alpen.
Al voor 1500 kwamen hier hoenders voor van het landhoentype.
Bresse haan
auteur : Bresse(Peter) op kippenforum.nl
Een Bresse is een kip in zijn meest oorspronkelijke vorm, een fiere rechte kam die bij de hennen charmant aan de achterkant mag omvallen en een forse sierlijke staart.
De Bresse staat op een paar stevige niet te lange blauwe poten.
Van vroeger uit is er altijd sprake is geweest van drie types.
- Waarbij het type van de Bresse van Louhans die wat lichter is en vroeger alleen in zwart voorkwam, het type is, wat in onze huidige standaard staat omschreven.
Deze leggen ook de grootste eieren volwassen hennen leggen eieren van minstens 65 gram.
- De witte kleurslag (Bresse van Beny-Marbox) is het best te vergelijken met de witte nut-Bresse.
Deze zijn ± 1 kg zwaarder en ook iets anders van type, dan beschreven in de standaard.
- Dan is er nog de zilverpel (Bresse van Bourg) die zit er wat type en gewicht betreft net tussen in.
Het gewicht van de Bresse zoals in de standaard omschreven is, 2,25 tot 2,75 kg voor de hanen, en 1,75 tot 2,25 kg voor de hennen.
De kip wordt gezien als een luxeproduct met hoge kwaliteit, zoals een zeer mals en smaakvol vlees.
De kippen zijn dan ook relatief duur, vergeleken met normaal kippenvlees.
De Bresse is in Nederland erkend in de kleuren zwart, wit en zilverpel.
Zoals zijn type al verraadt, zijn het dieren met een geweldige legwaarde, het zijn echte eierenpoepers.
Deze eieren zijn zeer groot en zuiver wit van schaal, de moderne nut-Bresse heeft vaak getinte eieren.
De eikleur verraadt dat er een ander ras is in gekruist.
Zomer of winter, het maakt niet uit, de Bresse legt haar zware grote eieren.
Wie ze los wil laten lopen moet over een grote ruimte beschikken, want ze nemen een groot foeragegebied.
De breedvleugelbuizerd (Buteo platypterus) is een roofvogel uit de familie der havikachtigen.
Hij broedt in het oosten van Noord-Amerika en overwintert van Zuid-Florida en Zuid-Mexico tot Peru en Noord-Brazilië.
Engels : Broad-winged Hawk Duits : Breitflügelbussard Frans : La Petite Buse
Breedvleugelbuizerd
auteur : JulieFromVT at the English language Wikipedia CC 3.0
De vogel heeft een lengte van 34 tot 44cm en een gewicht van 265 tot 560gr.
De vrouwtjes zijn iets groter dan de mannetjes.
De spanwijdte bedraagd van 74 tot 100cm.
Ze hebben een relatief korte staart , van 14 tot 19cm.
De breedvleugelbuizerd is een migrant in de herfst (laat september tot midden november) aan de Caribische kust en in de hooglanden, in de lente (vroeg in maart tot laat in mei) aan beide kusten.
Buteo platypterus
foto : Brian K. Wheeler
Hij is een algemene winterverblijver aan beide kusten van zeeniveau tot ongeveer 2000 m hoogte.
Hij is de meest geziene wintergast in Costa Rica.
De Breedvleugelbuizerd wordt opgesplitst in zes ondersoorten :
Buteo platypterus platypterus - Deze komt voor in het continentaal Oostelijk Noord-Amerika. Buteo platypterus brunnescens - Komt voor op Puerto Rico. Buteo platypterus cubanensis - Komt voor op Cuba. Buteo platypterus insulicola - Komt voor op Antigua. Buteo platypterus rivierei - Komt voor op Dominica, Martinique en St.Lucia. Buteo platypterus antillarum - Komt voor op de Kleine Antillen vanaf Saint Vincent en Grenada naar Tobago, met uitzondering van Antigua.
Tijdens de migratie maakt de breedvleugelbuizerd gebruik van thermiek.
Ze maken hun reis op een hoogte tussen de 550 en 1300 meter.
Ze vliegen in zwermen van veertig vogels tot wel honderdduizend exemplaren, en leggen in 70 dagen een afstand af variërend van 3000 tot 6000km.
Breedvleugelbuizerds zijn carnivoren en eten voedsel afhankelijk van de seizoenen.
Ze eten kleine zoogdieren, zoals eekhoorns, spitsmuizen en woelmuizen, kikkers, hagedissen en soms zelfs andere broedende vogels.
In de wintermaanden voeden ze zich met insecten, kikkers, slangen, krabben en enkele kleine zoogdieren.
Ze drinken zelden, ze zijn in staat om te overleven op het vocht dat aanwezig is in hun prooi.
De breedringbrilvogel (Zosterops poliogastrus) is een vogel uit de familie van de brilvogels (Zosteropidae) die leeft in het noordoosten van Afrika in de landen Kenia, Tanzania, Soedan, Ethiopië en Eritrea.
Zijn natuurlijke habitat vormen vochtige bergachtige bossen, maar hij komt ook voor op plantages en soms zelfs in tuinen.
De breedringbrilvogel is net als alle andere brilvogels een olijfgroene vogel met een gele keel, een zwarte puntige snavel en een witte oogring.
Zoals zijn naam echter ook al aangeeft, is de oogring van de breedringbrilvogel veel breder dan gewoonlijk.
De breedringbrilvogel leeft vaak in grote groepen, die een behoorlijk lawaai produceren.
Breedringbrilvogels foerageren meestal hoog in de bomen van het regenwoud, hoewel soms echter ook op of vlakbij de grond.
Ze eten insecten en verschillende soorten vruchten, waaronder bessen.
Zosterops poliogastrus
auteur : Stefan Helming op ibc.lynxeds.com
Beide breedringbrilvogels bouwen een komvormig nest wat bestaat uit grassen, mossen en korstmossen.
De binnenkant wordt bekleed met vezels.
Het nest wordt vastgemaakt aan de takken van een struik of kleine boom.
Er worden twee tot vier eieren gelegd, die slechts elf of twaalf dagen door het vrouwtje worden bebroed.
Zosterops kikuyuensis
auteur : birdy&Srernenlaus CC 2.0
De mannetjes zijn alleen in de paartijd erg territoriaal en bevechten elkaar om het grootste vrouwtje.
Het aantal eieren dat een vrouwtje produceert hangt namelijk samen met de grootte van het vrouwtje en er worden 8 tot 22 eitjes gelegd.
Het vrouwtje bewaakt deze tot ze uitkomen wat wel meer verwante soorten doen.
De breedringbrilvogel kent vele ondersoorten, waarvan sommige gebonden zijn aan afgelegen berggebieden.
Vier ondersoorten worden door sommigen gezien als een aparte soort:
De breedbekstrandloper is 17 à 18 centimeter lang en is kleiner dan de bonte strandloper (Calidris alpina), maar groter dan de kleine strandloper (Calidris minuta).
De soort heeft opvallend korte poten en een lange snavel met een zwarte basis en een geknikte punt.
De bovenzijde is donker met lichte, snipachtige strepen.
De onderzijde is wit.
In de winter is hij meer grijs van kleur.
De breedbekstrandloper komt voor op begroeide slikken, op vloeivelden en in moerassen en in mindere mate langs de zeekust.
Het voedsel van de breedbekstrandloper bestaat uit insecten, slakken, wormen en zaden.
Het broedgebied bevindt zich in Noord-Europa en met name op natte venen en in moerassen.
Het overwinteringsgebied bevindt zich in het Middellandse Zeegebied.
Het is een sterke vogelsoort die weinig of geen last ondervindt van vriesweer.
Ze zijn een circa 60 cm grote gans.
Met geelachtige witte kop, waarvan de achterzijde zwart is, met een zwarte nek en bovenborst.
Als deze gans tijdens de winter aan de Nederlandse kust opduikt, worden ze al vlug verraden door het wit van hun wangen dat fel afsteekt op het zwart van de kop en hals.
De Brandgans is een veel gehouden sierwatervogel.
Zij wordt beschermd door de Flora- en faunawet en mag dus enkel worden gehouden indien ze is gekweekt.
In gevangenschap moeten ze kunnen beschikken over zwemwater en een grasveld daar ze in hoofdzaak veel gras eten.
Het menu in gevangenschap bestaat verder voornamelijk uit speciaal watervogelvoer.
Brandganzen in een weide
auteur : Tage Olsin - Olsin.se CC 2.0
In de zomer broeden de vogels rond de poolcirkel, waar ze door de extreem lange daglengte bijna 24 uur per dag zicht hebben en zo in staat zijn hun eieren en kuikens te beschermen.
Belangrijke predatoren, zoals poolvossen, hebben zo aanzienlijk minder kans om de brandganzen te bedreigen.
Het wintergebied bevindt zich vooral aan de kusten van Ierland, de westkust van Schotland en de Noordzeekust van Duitsland en Nederland.
Tijdens zeer strenge winters dalen ze af tot België en Frankrijk.
Over het algemeen volgen deze dieren de zogenaamde vorstlijn en trekken ze met dit vorstgebied mee.
Hiermee weten ze een aantal van hun natuurlijke vijanden te ontlopen.
De laatste jaren blijven grote groepen brandganzen in Nederland en zijn dus het hele jaar door op Nederlandse graslanden te vinden.
Hun voedsel bestaat hoofdzakelijk uit gras, maar ook nuttigen ze diverse mossoorten en ander groen.
Ook eten ze naast gras en zeegras ook veel zaden en dit is zeer ongewoon bij ganzen.
Het zoeken naar voedsel vindt doorgaans plaats bij daglicht en ze begeven zich bij de dageraad en tegen het vallen van de avond naar veilige gelegen rustplaatsen, bij vollemaanlicht kunnen ze het voedselzoeken de hele nacht voortzetten.
Tijdens de poolzomer, wanneer het helemaal niet meer donker wordt, eten ze ook de hele dag door, om zich vet te mesten voor de trek naar het zuiden in de winter.
De brandgans eet voornamelijk eiwitrijke jonge scheuten gras, die tamelijk kort worden afgegraasd.
Het eiwit wordt verteerd, en het groene gras zelf wordt via de ontlasting weer uitgescheiden.
De Brahmaanse wouw (Haliastur indus) is een roofvogel uit de familie sperwerachtigen (Accipitridae).
Deze soort is verwant aan de fluitwouw (Haliastur sphenurus).
De Brahmaanse wouw dankt zijn naam als zijn rol in de Hindoe-mythologie, waarin deze roofvogel wordt gezien als de boodschapper van de god Brahma.
De Brahmaanse wouw leeft in kustgebieden in oostelijk Azië en Oceanië.
Engels : Brahminy Kite, Red-backed Sea-eagle Duits : Brahminenweih Frans : Le Milan sacré
Brahmaanse wouw
auteur : Challiyil Eswaramangalath Vipin CC 2.0
In Azië komt de Brahmaanse wouw voor van Pakistan in het noordwesten tot China in het oosten en de Filipijnen en Indonesië in het zuidoosten.
In Oceanië is deze roofvogel te vinden in Australië, Nieuw-Guinea en de Salomonseilanden.
De Brahmaanse wouw leeft in Australië langs de noordkust, globaal van Carnarvon in West-Australië tot Hastings River in het oosten.
Als dwaalgast komt de Brahmaanse wouw voor in de Verenigde Arabische Emiraten en op de Maldiven, Palau en Vanuatu.
Havens en stranden vormen de belangrijkste habitats van deze roofvogel.
onvolwassen Brahmaanse wouw
auteur : Challiyan CC 3.0
De lengte van de Brahmaanse wouw is 43 tot 51 cm en de vleugelspanwijdte bedraagt 110 tot 125 cm.
Door de karakteristieke witte kop en borst en de kastanjebruine rug, vleugels en staart is de Brahmaanse wouw goed te onderscheiden van andere roofvogels.
De Brahmaanse wouw is voornamelijk een viseter, hoewel ook aas wordt gegeten door deze roofvogel.
De brahma is een kippenras dat zijn oorsprong vindt in het Brahmaputragebied.
In Europa en Amerika werd dit ras verder ontwikkeld tot wat het nu is.
De krielvorm heeft zijn oorsprong in Engeland.
Sedert 1890 komt het in Nederland voor.
Engels : Brahma, Gray Chittagongs Duits : Brahma Frans : La Brahma
Brahma kippen, Buffcolumbia zwart getekend
auteur : Rasbak CC 3.0
De Brahma is een statig en opgericht hoen met een forse donsontwikkeling en voetbevedering.
Ondanks hun strenge uiterlijk zijn het heel gemoedelijk dieren die beslist niet agressief zijn.
Het dier is zowel breed als diep van bouw en heeft in verhouding tot het lichaam een vrij kleine kop.
Hierdoor lijkt het dier nog forser.
De kam van de haan in drierijig.
Een Brahma is een zelfbewust dier, zonder echter wreed of vechtlustig te zijn.
Brahma haan (Blauw Columbia)
auteur : onbekend
Brahma's leggen ondanks hun afmeting een niet meer dan een gemiddeld formaat ei.
De hen legt ongeveer 150 eieren per jaar het gewicht van het ei is ca 55 gram en de kleur van het ei is geel/bruin.
In het voorjaar zullen ze wanneer er enkele eieren liggen vlug overgaan tot broeden.
Een ras dat dus vlug broeds wordt.
De hennen zijn zeer goede moeders en zorgen een aantal maanden voor hun jongen
Het gewicht van de haan is ongeveer 5 kg en van de hen ca 4 kg.
De verschillende kleurslagen die in Nederland erkend zijn, zijn: Berken, Buffcolumbia, Buffcolumbia blauwgetekend, (alleen bij de dwergvorm) Columbia, Columbia blauwgetekend, Columbia zwartgetekend, Meerzomig blauwpatrijs, Meerzomig patrijs en Meerzomig zilverpatrijs
De Braekel of Brakel is een van de oudere Belgische kippenrassen.
De geschiedenis gaat terug tot 1416, uit dat jaar dateert een document waarin de Braekel wordt vermeld als succesvol ras uit de omgeving van Brakel in België.
Engels : Braekel, Brakel Duits : Brakel, Braekel Frans : La braekel
Braekel haan - zilver
auteur : Wouter Hagens CC 3.0
In het verleden werden er twee typen erkend: het grote type dat voorkwam in het rijke kleigebied van Vlaanderen en een licht type uit het kleiner vruchtbare gebied rond de Kempen.
Ten gevolge van kruisingen van de verschillende typen verdween dit verschil en resulteerde in een enkel rastype.
Het Braekel hoen is er in de kleurslagen wit, zilver, zwart, blauw, goud, blauwgezoomd en geelwit gebrand.
Braekel haan en hennen
foto : http://allesmetpluimen.blogspot.com/
De Braekel werd van oudsher gehouden voor de eieren.
Hennen van het ras zijn in staat 180 tot 200 witte eieren per jaar te leggen.
Het zijn sterke, actieve kippen die van nature behoorlijk schuw zijn.
Het braekel hoen heeft een gewicht variërend van 2,2 - 2,8kg.
Braekels zijn temperamentvol gehard en vertrouwelijk.
Het zijn tevens goede vliegers.
Het Brabants boerenhoen of de Brabançonne is een Belgisch kippenras dat afstamt van Europese kuifhoenders.
Oorspronkelijk bereikte het ras een redelijke populariteit als legkip, niet alleen vanwege de grote legcapaciteit van tot 200 eieren per jaar, maar ook de grootte van de eieren.
De hen staat van oudsher bekend als legster van zeer grote witte eieren die tot 70 gram kunnen wegen, een eigenschap die ook nu nog terug te vinden is bij dit ras en bijdraagt aan de populariteit.
Tegenwoordig wordt het ras vooral als hobbykip gehouden.
Engels : Brabançonne Duits : Brabanter Bauernhuhn Frans : La Brabançonne
Brabants boerenhoenen
Brabants boerenhoenen zijn vrij lichtgebouwde landhoenders met een relatief lang lichaam.
Het ras wordt meestal in kwartelkleur of een variant daarvan gefokt.
Brabants boerenhoen
Brabants boerenhoenen zijn actieve kippen die veel ruimte moeten hebben.
Mede daardoor is het ras tegenwoordig commercieel niet meer zo interessant als vroeger.
Net als de meeste andere legrassen worden de hennen niet snel broeds.
De Brabanter is een zeer oud Nederlands kippenras.
Dit hoenderras is nauw verwant aan de Nederlandse uilebaard.
Deze Brabanter is al in de zeventiende eeuw onstaan, met een amusante, springerige kuif en een driedelig baardje.
Begin deze eeuw zijn Brabanters nog gehouden als nuthoen, dat dankten ze vooral aan hun forse ei, want bijzonder productief zijn ze niet.
Een hen legt ongeveer 150 eieren per jaar, de kleur van het ei is wit.
Brabanters bezitten een hoorntjeskam, net als de Uilebaard.
Engels : Brabanter Duits : Brabanter-Haushuhnrasse Frans : ????
Brabanter
De Brabanter kriel is ontstaan uit een kruising van grote Brabanters, Nederlandse baardkuifkrielen en Antwerpse baardkrielen.
In uiterlijk verschillen de krielen, behalve in grootte, weinig van de grote hoenders.
Brabanter
Het belangrijkste kenmerk van de Brabanter is de kuif.
De kuif is opstaand, van links en rechts platgedrukt en iets naar voren gebogen.
Daarnaast hebben de dieren een driedelige baard.
Voor op de kop heeft de haan een hoorntjeskam.
Aangezien de dieren een baard hebben, zijn er geen kinlellen aanwezig.
De dieren komen voor in de kleurslagen geel witgetoept, gezoomd blauw, goud zwartgetoept, wit, zilver zwartgetoept, zwart en koekoek.
De braamsluiper geeft de voorkeur aan gebieden met een hogere begroeiing en mijdt terreinen met slechts hier en daar een struik.
Het tussen dichte begroeiing, liefst een stekelige struik, verstopte nest is een uit verdord gras en worteltjes bestaande kom.
Deze omgeving gebruikt de braamsluiper ook om naar voedsel te zoeken; sluipend door het braamstruweel verzameld deze vogel insecten, rupsen en spinnetjes.
Wanneer de jongen voor het eerst het nest verlaten, geven de ouders van hun ongerustheid over de veiligheid van hun kroost blijk door constant een luid 'tek-tek-tek'en een karakteristieke, trillende roep te laten horen.
De braamsluiper is geen bontgekleurde vogel, maar toch heeft de braamsluiper een bijzonderheid, slechts weinig vogelsoorten hebben zo'n witte keel als de braamsluiper.
Dat en de uitbundige zang maken de braamsluiper niet zo moeilijk te herkennen.
De Engelse naam is er bovendien aan ontleend.
Braamsluipers verblijven slechts zelden in boomloze gebieden.
Braamsluiper (Sylvia curruca)
auteur : L. B. Tettenborn CC 3.0
De zang van de braamsluiper begint vaak met een lage, prevelende strofe, gevolgd door een vijf- tot zesmaal snel herhaalde, ratelende noot, die ver hoorbaar is.
Pogingen om de vogel te naderen worden meestal gedwarsboomd door zijn gewoonte met lange tussenpozen te zingen.
Door hoofdzakelijk in Oost-Afrika, juist ten noorden van de evenaar, te overwinteren, ontkwam de braamsluiper aan het lot dat zo vele grasmussen tijdens de ernstige droogten van 1968-1969 in de Sahara trof.
De broedperiode begint in mei, de braamsluiper heeft soms twee legsels variërend van 3 tot 7 eieren.
De Bourke's parkiet of Bourke parkiet (Neopsephotus bourkii) is eigenlijk geen parkiet maar een kleine graspapegaai: de enige in zijn soort.
Het is een bewoner van de droge vlakten in het midden en zuiden van Australië.
Engels : Bourke's Parrot, Bourke's Parakeet Duits : Bourkesittich Frans : La Perruche de Bourke
Hij wordt ongeveer 23 centimeter lang en leeft vrijwel uitsluitend op (gras)zaden.
Bourke's parkieten zijn zeer sociale, uiterst verdraagzame vogels, die veelal in groepen samenleven en veel op grond te vinden zijn.
Het vrouwtje is doorgaans wat kleiner dan het mannetje en heeft een smallere kop.
De voorste blauwe kopveren zijn alleen bij het mannetje aanwezig.
Eenmaal gevormde paren blijven elkaar doorgaans trouw.
Neopsephotus bourkii
auteur : Ljosa - vrije foto
Bourke's parkieten leggen hun eitjes op zachte, enigszins vochtige onderlaag in een holte in een boom.
Er worden 3 tot 6 eitjes gelegd, die door het vrouwtje gedurende 18 tot 20 dagen bebroed worden.
Op een leeftijd van 6 weken zijn ze al zelfstandig.
Bourke's parkieten zijn productieve vogels; de paren brengen meestal meerdere legsels per jaar groot.
Jonge dieren hebben na ongeveer 8 maanden hun volwassen kleur.
De bosuil (Strix aluco) is een vogel uit de orde van uilen (Strigiformes).
Bosuilen komen in vrijwel geheel Europa het hele jaar voor, met uitzondering van Ierland en Noord-Scandinavië.
Bosuilen worden 35 tot 40 centimeter groot.
Ze komen algemeen voor in bossen, parken en tuinen.
Meestal jagen ze 's nachts. Toch zijn ze soms ook overdag te zien als ze geplaagd worden door kleine vogels die hen proberen te verjagen.
De kleur van de bosuil varieert van bruin tot grijs.
Ze zijn gestreept, hebben zwarte ogen, een enigszins gedrongen vorm en beschikken niet over oorpluimen.
Een bosuilenpaar wordt voor het leven gevormd en blijft steeds in hetzelfde territorium dat tegen indringers beschermd wordt.
Zowel mannetje als vrouwtje kunnen roepen, maar meestal roept het mannetje en geeft het vrouwtje antwoord met een scherp gillend geluid.
Engels : Tawny Owl, Brown Owl Duits : Waldkauz Frans : La Chouette hulotte, chat-huant
Het stapelvoedsel van de bosuil bestaat uit muizen die ze met huid en haar opeten.
Verder worden ook kleine vogels, mollen, ratten, vleermuizen, kikkers en padden en insekten gevangen.
Het vrouwtje, dat iets groter is dan het mannetje, vangt ook wel jonge hazen en konijnen en jonge duiven.
Bij harde wind of harde regen wordt er niets gevangen, de uil kan zijn prooi dan niet horen en bovendien blijven muizen onder die weersonstandigheden, zelf vaak binnen.
Door de nachtelijke leefwijze van de bosuil is deze maar zelden te zien.
Soms wordt zijn aanwezigheid verraden door alarmerende vogels.
Bosuilen hebben een vaste plaats om de dag door te brengen.
Ze doen dat bij voorkeur in groenblijvende bomen (naaldbomen) of bomen met veel klimop en zitten dan dicht tegen de stam op een tak.
Op deze vaste z.g. roestplaatsen zijn veel uilenballen te vinden.
s Avonds als de uilen actief worden, begint het mannetje te roepen om het territorium af te bakenen.
s Nachts jagen ze en zijn ze meestal stil omdat ze anders hun prooi zouden alarmeren.
In de baltsperiode roepen ze vaak wel de gehele nacht door.
Tegen de morgen beginnen de mannetjes opnieuw te roepen om het territorium af te bakenen.
enkele jonge bosuilen
auteur : Artur Mikolajewski CC 3.0
Bosuilen broeden bij voorkeur in holle bomen, waarbij ze de nestholte van meerdere kanten kunnen binnenkomen.
Maar ze gebruiken ook nestkasten en soms een verlaten eksternest.
Als de nood erg hoog is gebruiken bosuilen ook wel eens een verlaten konijnenhol of een donkere plek in een gebouw.
Bosuilen maken geen nest.
Het vrouwtje maakt de nestholte een beetje schoon en bekleedt het daarna met een laagje uitgeplozen braakballen.
In het vroege voorjaar slaapt het vrouwtje de gehele dag op het nest.
Men neemt aan dat dit is om te ervaren dat het nest veilig is.
s Nachts verlaat ze het nest en laat zich door het mannetje voeren (ze roept daarbij de gehele nacht "wiek").
Op deze wijze kan ze ervaren dat er voldoende voedsel is en dat het mannetje in staat is voldoende prooien te vangen zodat hij zichzelf en haar in leven kan houden.
Dit is belangrijk, want als het vrouwtje zit te broeden en de eerste tijd dat de jongen er zijn, blijft het vrouwtje op het nest en kan dus niet mee jagen.
Hoe meer voedsel aanbod er is in de periode voor het broeden, hoe meer eieren het vrouwtje zal leggen.
Er worden, afhankelijk van het voedselaanbod, één tot vijf eieren gelegd.
In slechte seizoenen, met weinig voedselaanbod, kan ook wel eens een broedseizoen worden overgeslagen.
In zachte winters begint de balts al in januari, maar meestal begint deze begin februari.
De bosuil broedt in maart en in april worden de jongen geboren.
Het vrouwtje broedt de eieren uit en verlaat het nest alleen om braakballen en ontlasting kwijt te raken.
Het mannetje voert voedsel aan.
Na vier á vijf weken verlaten de jongen het nest.
Ze kunnen dan nog niet goed vliegen en zitten voortdurend in de buurt van het nest op takken om eten te bedelen.
Ze worden daarom "takkelingen" genoemd.
De jongen komen niet meer terug op het nest.
Als ze ongeveer vijftig dagen oud zijn, beginnen ze korte vluchten te maken.
In totaal duurt het zon twee maanden voordat de jongen zelf in staat zijn een prooi te vangen.
Een bosuil is na één jaar volwassen en kan dan voor nageslacht zorgen.
Bosuilen kunnen zon 10 á 15 jaar oud worden.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- IVN vecht en plassengebied
- tinternet
De Bossneeuwhoen (Falcipennis canadensis of Dendragapus canadensis) is een ruigpoothoender uit het geslacht Falcipennis.
Deze soort komt voor op de taiga's van Noord-Amerika.
Engels : Spruce Grouse, Canada Grouse Duits : Tannenhuhn Frans : Tétras du Canada, Tétras des savanes
Bossneeuwhoen - haan
auteur : Baetsen, Richard United States Fish and Wildlife Service - vrije foto
De bossneeuwhoen verplaatst zich gemakkelijk door bomen.
Wanneer een roofdier nadert blijft de bossneeuwhoen stil zitten totdat het roofdier op een paar meter afstand is, dan vlucht de bossneeuwhoen pas.
Ze zijn te vinden overal in Canada, in de Verenigde Staten in Alaska, Maine, het noorden van Michigan en het noord-oosten van Minnesota, de naaldbossen van Montana, Idaho en Washington.
Ze zijn vooral te vinden in door coniferen gedomineerde bossen, in de zomer vooral in een rijke ondergroei met bosbessen en ander struikgewas.
Het zijn de meest stille onder de korhoenders, meestal maken ze enkel geluid om anderen te waarschuwen voor gevaar en om te paren.
In de herfst groeit er een soort korte extenties op hun tenen, de zogenaamde "sneeuwschoenen".
Hiermee verhoogt de oppervlakte van hun poten welke de ondersteuning verhoogd in de sneeuw en vermoedelijk ook de grip verbeterd op besneeuwde takken.
Vijanden van de bossneeuwhoenders zijn havikken, uilen, vossen en coyotes.
Tijdens het broedseizoen worden hun eieren vooral geroofd door vossen, wezels, rode eekhoorns en kraaiachtiggen.
Bossneeuwhoenen worden ongeveer 38-43 cm lang.
Mannetjes wegen 550-650 g en vrouwtjes 450-550 g.
Soms worden de vrouwtjes verward met de kraaghoen (Bonasa umbellus).
De bosruiter (Tringa glareola) is een steltloper.
Deze Europese vogelsoort is de kleinste van de ruiters, middelgrote steltlopers met geslachtsnaam Tringa uit de familie Scolopacidae.
De bosruiter broed in drassige hoogvenen in het noorden van Europa en Azië.
Ze trekken naar Afrika en zuidelijk Azië, vooral India.
Trekkende vogels zijn zelfs gezien op Hawaï.
Engels : Wood Sandpiper, Tringa glareola Duits : Bruchwasserläufer Frans : Le Chevalier sylvain
De bosruiter heeft een spanwijdte van 50 tot 56cm op een lengte van 19 - 21cm.
Hij heeft een voorkeur voor ongewervelden, kleine zoogdieren en insecten.
Slechts één legsel per jaar van 3 of 4 eieren en een nestduur van 28 tot 31 dagen.
De bosruiter lijkt op een witgatje of groot formaat oeverloper met een slanke snavel, bruine bovenkant en lange, geelgroene poten.
Hij verschilt met de witgat door zijn minder contrasterende witte buik, hij heeft een meer 'vierkante' kop en een duidelijke oogstreep.
Hij mist de donkere ondervleugel van het witgatje.
Ook het geluid is anders, de bosruiter roept tief-tief-tief, alles op gelijke toonhoogte.
Bij het witgatje varieert de toonhoogte en het ritme.
Bosruiter en witgatje zijn beide verwant en samen ook weer verwant aan de tureluur, de groenpootruiter en de zwarte ruiter.
Alle vijf soorten behoren tot de ruiters.
Tringa glareola
auteur : Marion Ehrlich
De bosruiter is een schaarse doortrekker, die vooral in moerassige gebieden gezien wordt, zowel in zoet als in brak water.
In een ver verleden broedden bosruiters ook wel in Nederland, maar sinds het begin van de 20e eeuw zijn geen goede bewijzen van broeden meer gevonden.
Zo nu en dan duikt er echter een verdacht exemplaar op, de kans op een mogelijk broedgeval is daardoor nog niet geheel verkeken.
Hij is meestal terug te vinden aan allerlei moerassige plekken in zowel zoete als brakke wateren, oevers van plassen en verlande wateren.
Wereldwijd zijn alle populaties migranten. Veruit de meeste exemplaren migreren richting het sub Sahara gebied, enkele naar India en Australie.
Komt gedurende de trek veelvuldig voor in west Europa gedurende de trek van de Noordelijke populaties in mei.
Is een regelmatige gast in augustus tot half september.
De migratie gaat dwars door Europa en het Midden Oosten in een breed front.
In Frankrijk en Italie kunnen grote aantallen aangetroffen worden om bij te tanken.
Na de recuperatie wordt doorgevlogen naar de Zuidkant van de sahara.
De terugkeer wordt meestal meer Oostelijk afgelegd met meerdere korte pauzes.
De bosrietzanger (Acrocephalus palustris) is een zangvogel uit de familie van Acrocephalidae.
De Bosrietzanger is een veel voorkomende migrant in West Eurazie, van Engeland en Finland tot in Centraal Rusland.
De soort overwintert in subtropisch en tropisch Afrika.
Kan ook worden aangetroffen in Cyprus, het nabije Oosten en Egypte.
Engels : Marsh Warbler Duits : Sumpfrohrsänger Frans : La Rousserolle verderolle
De bosrietzanger lijkt zeer veel op kleine karekiet. Het zijn tweelingsoorten.
Ze onderscheiden zich vooral door zang.
De Bosrietzanger is de beste zanger onder de rietvogels.
Hij heeft niet alleen minder schorre tonen en meer heldere fluittonen dan de kleine karekiet, maar ook een grote variatie met veel imitaties, snel opeenvolgend.
De bosrietzanger zingt ook meer zichtbaar in of boven de vegetatie.
Hij heeft een spanwijdte van 18 tot 21cm en een lengte van 13 tot 15cm.
Het voedsel van de bosrietzanger zijn bij voorkeur bessen en insecten.
Nest met jongen van de bosrietzanger
foto : natuurmanjak
De bosrietzanger heeft 1 legsel met 3 - 6 eieren.
De soort heeft zo ongeveer het hoogste broedsucces van alle zangvogels (maar liefst 65%).
In Nederland zijn 70.000 tot 110.000 paren vastgesteld.
Vooral in Laag-Nederland breidt de bosrietzanger haar areaal nog steeds uit.
De bosrietzanger houdt van natte ruigtevegetaties met veel brandnetels, koninginnekruid, wilgenroosje, kattenstaart, fluitekruid, moerasspirea, riet en enkele (wilgen)bosjes vormen een perfecte biotoop voor de bosrietzanger.
Het verspreidingsgebied gedurende de winter omvat grote delen van Europa waar de soort door- dan wel rondtrekt.
Over de route die bosrietzangers volgen naar hun overwinteringsgebied is niet veel bekend.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- www.Aviflevoland.nl
- tinternet
De boskwartel (Arborophila torqueola) is een vogel uit de familie van de fazantachtigen (Phasianidae).
De soort is voor het eerst wetenschappelijk beschreven in 1826 door Valenciennes.
Engels : Hill Partridge Duits : Hügelhuhn Frans : La Torquéole à collier
De soort komt voor van het westen van de Himalaya tot het noordwesten van Vietnam.
De natuurlijke habitats zijn subtropische of tropische vochtige laaglandbossen en subtropische of tropische vochtige bergbossen.
Het voedsel van de boskwartel bestaat uit zaden en veschillende ongewervelden, welke ze verzamelen door te scharrelen in de zachte bosgrond.
Arborophila torqueola
Mannetjes hebben sierlijke patronen en markeringen op de kop, een combinatie van een oranje kroon tegen een zwarte kop en een gestreepte keel.
De vrouwtjes missen deze tekening.
Er zijn vier ondersoorten vastgesteld op basis van de verschillende markeringen aan de kop van de boskwartel.
De boskwartels worden meestal gezien in paren of kleine groepjes van maximum , kleine familiegroepjeseen tiental vogels
De gemiddelde legsels zijn 3 tot 5 eieren, maar er zijn legsels tot 9 eieren vastgesteld.