De boslathyrus (Lathyrus sylvestris) is een vaste klimplant die behoort tot de vlinderbloemenfamilie (Leguminosae).
De plant komt van nature voor in Eurazië.
Deze overblijvende plant komt voor bij bosranden en op hellingen op vochtige, kalkrijke grond.
Engels : Flat Pea, Narrow-leaved Everlasting-pea, Flat Peavine, Wild Pea Duits : Wilde Platterbse, Wald-Platterbse Frans : La gesse des bois, gesse sauvage
De plant wordt 100-200 cm hoog en heeft houtige, gevleugelde stengels.
De vleugels zijn 1,5-4 mm breed.
De samengestelde bladeren hebben en gevleugelde steel.
Deze vleugels zijn 0,5-1,5 mm lang en 2-4 mm breed.
Aan een blad zit één paar, lancetvormige tot lijnvormige blaadjes, die 5-14 cm lang en 5-15 mm breed zijn.
De geoorde steunblaadjes zijn smal halfspiesvormig en 1-2 cm lang en 0,5-2,5 mm breed.
De houtige uitlopers kunnen tot 15 m lang worden.
De verspreiding over de wereld :
In Europa, behalve in de meest noordelijke, westelijke en zuidelijke delen. Ook in de Kaukasus. Ingeburgerd in Noord-Amerika.
Nederland: Zeldzaam in Zuid-Limburg en bij Nijmegen. Elders zeer zeldzaam. Niet in Zeeland en Flevoland.
Vlaanderen: Vrij zeldzaam, verspreid over het land.
Wallonië: Vrij zeldzaam. Het meest in het gebied tussen de Samber en de Maas en in Lotharingen.
vruchten van de boslathyrus
foto : U.S. federal government vrije foto
De boslathyrus bloeit van juni tot augustus met 13-20 mm grote bloemen.
De vlag van de bloem is aan de binnenkant roze en aan de buitenkant groenachtig.
De zwaarden van de bloem zijn roodpaars.
De bloeiwijze is een tros met drie tot zes bloemen en korte schutbladen.
De kale, bruine peul is 4 tot 7 cm lang, met zes tot veertien zaden.
De bruin- tot roodachtige zaden zijn 5,5 mm groot en vaak wat hoekig.
De boskortsteel (Brachypodium sylvaticum) is een vaste plant die behoort tot de Grassenfamilie.
De plant komt van nature voor in Eurazië en Noord-Afrika.
In gebergten in het oosten van Afrika en in Zuid-Afrika komen nauw verwante soorten voor.
De plant komt voor op vochtige, voedselrijke, kalkhoudende grond in lichte loofbossen en langs bosranden.
Engels : False Brome, Slender False Brome, Wood False Brome Duits : Wald-Zwenke Frans : Brachypode des bois
De polvormende plant wordt 50 tot 120 cm hoog en vormt zeer korte wortelstokken.
De dunne stengel heeft 4 tot 5 knopen, is onderaan vaak geknikt en op en rond de knopen sterk behaard.
Het lijnvormige, vaak overhangende, verspreid behaarde blad heeft zeer zwakke ribben.
De tamelijk donkergroene, naar bovengerichte onderzijde van het blad heeft een glanzende, witte middennerf.
De bladscheden zijn behaard. Het tongetje (ligula) is 3 mm lang.
De boskortsteel bloeit in juli en augustus met een meestal iets overhangende, vrij sterk behaarde pluim met 6- tot 15-bloemige, 25 mm lange aartjes.
Het onderste kelkkafje is ongeveer 7 mm lang en het bovenste kelkkafje 8,5 mm.
Het onderste, ongeveer 10 mm lange kroonkafje (lemma) heeft vaak een bochtige kafnaald, dat evenlang of langer is als het kafje.
Het bovenste kroonkafje is ongeveer 8 mm lang. De helmknoppen zijn 3 mm lang.
De vrucht is een graanvrucht.
aren van de boskortsteel
auteur : Pere prlpz CC 2.5
Nederland : Vrij algemeen in Zuid-Limburg en zeldzaam in het rivierengebied, in Twente, in de Achterhoek en rondom Nijmegen. Elders zeer zeldzaam. Vrijwel niet in Noordoost-Nederland en niet op de Waddeneilanden.
Vlaanderen : Vrij algemeen in de Leemstreek en de Maasvallei. Elders zeldzaam tot zeer zeldzaam. Wallonië : Algemeen, maar zeldzaam in de Ardennen.
De boskortsteel is waardplant voor de rupsen van de dagvlinders geelsprietdikkopje en boszandoog en de microvlinders Elachista luticomella, Elachista subocellea, Elachista gangabella, Helcystogramma lutatella en Micropterix schaefferi.
Bosklauwtjesmos (Hypnum andoi) is een soort mos van de klasse Bryopsida (bladmossen).
Het is een algemene soort van het Noord-Atlantisch gebied, die vooral op de schors van eiken groeit.
De botanische naam Hypnum is afkomstig van de Oudgriekse mythologische figuur Hypnos, de personificatie van de slaap, omwille van het eertijdse gebruik van het mos als kussen- en matrasvulling.
Het bosklauwtjesmos is een mattenvormende plant met korte, afhangende stengels, tot 8 cm lang, geveerd vertakt met zijdelings afstaande zijtakken, en afgeplat bebladerd.
De stengelblaadjes zijn zilvergroen, tot 1,8 mm lang, ovaal tot lancetvormig, recht tot sikkelvormig gebogen, geleidelijk versmallend tot een korte of langere spits.
Bosklauwtjesmos is een tweehuizige plant, de mannelijke (antheridia) en vrouwelijke (archegonia) voortplantingsorganen ontstaan op verschillende planten.
Het bosklauwtjesmos vormt in Europa zelden en in Noord-Amerika zelfs zeer zelden sporofyten (diploïde (2n) plant in een levenscyclus bij zaadplanten).
Ze bestaan uit een tot 2 cm lange geel- of roodbruine steel of seta met aan de top een rechtopstaande tot schuine, geel- tot roodbruine, cilindrische sporogoon of sporenkapsel, tot 3 mm lang.
Het operculum draagt een 'tepeltje'.
Het bosklauwtjesmos is vooral te vinden op bomen met een basenarme schors, zoals eik en wilg.
Ook op dood hout en rotsen.
Het bosklauwtjesmos is een algemene soort van gematigde streken van het Noord-Atlantisch gebied (West- en Midden-Europa, oostelijk Noord-Amerika).
Ook in België en Nederland is het een algemene soort.
Het bosklauwtjesmos is in vegetatieve toestand moeilijk te onderscheiden van het zeer variabele gesnaveld klauwtjesmos (H. cupressiforme).
Het onderscheidt zich door het tepelvormige operculum, in tegenstelling tot het lang, gesnaveld operculum van het gesnaveld klauwtjesmos.
Het boshavikskruid (Hieracium sabaudum) is een vaste plant, die behoort tot de composietenfamilie (Compositae oftewel Asteraceae).
Het is een plant van vochtige, matig voedselrijke grond, te vinden in houtwallen, lichte loofbossen, in de bermen in de schaduw en aan slootkanten.
Verspreiding : In West-, Midden- en Oost-Europa en bij de Zwarte Zee.
Scandinavië en het Middellandse-Zeegebied vallen voor het grootste deel buiten het verpreidingsgebied.
Ingeburgerd in o.a. Noord-Amerika.
Engels : New England hawkweed, Broad leaved hawkweed Duits : Savoyer Habichtskraut Frans : Epervière de Savoie
De plant wordt 30-120 cm hoog.
Voor de bloei heeft hij onderaan een wortelrozet, dat tijdens de bloei verdwijnt.
In het midden van de stengel zitten de getande bladeren zeer dicht bij elkaar. De voet van het blad is het breedst.
Boshavikskruid heeft een chromosomenaantal van 2n = 18 of 27.
Boshavikskruid bloeit van augustus tot oktober met gele bloemhoofdjes.
De omwindselblaadjes zijn stomp en hebben vaak veel lange klierharen.
Op de bodem van het hoofdje zit om de putjes een rij tanden, waarvan er enkele een haar vormen.
De vrucht is een nootje met vruchtpluis.
Nederland : Vrij zeldzaam in Zuid-Limburg, in het oosten en midden van het land, in Noord-Brabant en in de rest van Limburg. Elders zeer zeldzaam of ontbrekend.
Vlaanderen : Plaatselijk vrij algemeen, maar zeer zeldzaam of ontbrekend in het kustgebied en in het westen van Vlaanderen. Het meest in de Kempen, de Leemstreek en de Maasvallei.
Bosgierstgras (Milium effusum) is een overblijvende plant die behoort tot de grassenfamilie (Poaceae).
De plant komt van nature voor in Europa, Azië en het oosten van Noord-Amerika.
De dichte zoden-vormende plant wordt 0,5-1,8 m hoog, heeft blauwgroene stengels en vormt korte, kruipende wortelstokken.
Het vlakke, 10-30 cm x 5-15 mm grote, min of meer overhangende blad is bij het tot 7 mm lange tongetje behaard.
Het blad heeft ruwe randen.
Engels : American milletgrass, Wood Millet, Tall Millet-Grass Duits : Wald-Flattergras, Weiches Flattergras Frans : Le millet diffus, lillet étalé, millet sauvage, millet étalé
Bosgierstgras bloeit in mei en juni met 10-30 cm lange, zeer losse pluimen, waarvan de takken rechtafstaan, maar later gaan overhangen.
De aarspil is glad. De 3-4 mm lange aartjes bestaan uit één bloempje, zijn lichtgroen en hebben een tot 5 mm lang steeltje.
De kelkkafjes zijn iets langer dan de ongeveer 3 mm lange kroonkafjes en aan de einden iets ruw. De helmhokjes zijn 2,2 mm lang.
De vrucht is een graanvrucht.
De plant komt voor in loofbossen en onder heggen op vochtige, matig voedselrijke grond.
Op stikstofarme plaatsen wordt de plant geelgroen.
vrucht van het bosgierstgras
auteur : Dragia Savic
Nederland: Vrij algemeen in Zuid-Limburg. Plaatselijk vrij algemeen in Drenthe.
Zeldzaam in het rivierengebied, aan de binnenduinrand tussen Velzen en Voorne, in Twente, in de Achterhoek en in Noord-Brabant.
Elders zeer zeldzaam. Op de Waddeneilanden komt de plant alleen voor op Vlieland.
Niet in Zeeland en niet in het noordelijk zeekleigebied.
België: Vrij algemeen, maar zeldzaam tot zeer zeldzaam in het kustgebied, in Vlaanderen en in de Kempen.
Een cultivar van Bosgierstgras is Milium effusum 'Aureum'.
Deze heeft in het voorjaar heldergele bladeren, die later geelgroen worden.
De bosgeelster (Gagea lutea) is een overblijvende plant die behoort tot de leliefamilie (Liliaceae).
Het is een plant van vochtige, voedselrijke grond in loofbossen en in grasland.
De soort komt van nature voor in delen van West-, Midden- en Oost-Azië (met grote onderbrekingen in Siberië) en in bijna heel Europa. Westelijk tot in Engeland.
De plant wordt 10-30 cm hoog en vormt één ronde, toegespitste bol.
Het geelgroene, grondstandige blad is 5-10 mm breed.
Soms zit er een broedbolletje in de oksel van het blad, die kunnen uitgroeien tot een nieuwe plant.
De vrucht is een doosvrucht. Het zaad heeft een mierenbroodje en wordt daarom door mieren verspreid.
Gagea lutea
foto : Erik Molenaar
De bosgeelster is een overblijvende plant die bloeit van maart tot mei met gele, 1,5-2,5 cm grote bloemen.
De twee schutbladen van de bloeiwijze zijn lancetvormig.
De gele bloemen staan schermvormig met 2 tot 10 bij elkaar.
De kroonbladen zijn langwerpig met een stompe punt.
Na de bloei rollen ze terug en verkleuren dofgroen.
Nederland: Zeldzaam in Drenthe en zeer zeldzaam in Groningen, in Twente, in de Achterhoek, in het rivierengebied (o.a. in het Geuldal in Zuid-Limburg) en aan de Hollandse binnenduinrand.
België: Zeer zeldzaam. Het meest in oost-Vlaanderen.
Vrij zeldzaam in het Maasgebied en in Lotharingen (de zuidelijke Ardennen).
De bosgeelster wordt ook wel gerekend tot de stinzenplanten.
De bosboterbloem is een overblijvende plant en kan tot 90 cm hoog worden, heeft een rechtopstaande stengel en vormt geen uitlopers.
De onderste bladeren zijn diep ingesneden, soms bijna samengesteld, meestal 3-delig met vrij brede bladslippen.
De snavel van de vruchtjes is sterk gekromd en naar binnen omgekruld.
De gele bloemen zijn 1½ tot 2 cm groot.
De bloemsteel is gegroefd.
De bloembodem is behaard.
het blad van de Ranunculus nemorosus
auteur : Rutger Barendse
De bosboterbloem groeit op licht beschaduwde tot zonnige plaatsen op vrij droge tot vochtige, vrij voedselarme, kalkhoudende, humeuze, lemige grond.
Meestal in loofbossen en hellingbossen.
De plant is verspreid over Zuid- en Midden-Europa.
De ondersoort staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als zeer zeldzaam en zeer sterk in aantal afgenomen.
Bosbingelkruid (Mercurialis perennis) is een vaste plant uit de wolfsmelkfamilie (Euphorbiaceae).
Het is een rechtopstaande, onvertakte plant met een korte beharing.
De soort wordt circa 40 cm hoog.
Bij kneuzing van de plant wordt een onaangename geur verspeid.
De plant groeit voornamelijk in bossen en op beschaduwde plekken elders.
In Nederland is bosbingelkruid zeldzaam, maar komt wel voor in krijtgebied.
De plant is tweehuizig (er zijn aparte mannelijke en vrouwelijke planten).
In België is de plant vrij algemeen in het Maasgebied en in de zuidelijke Ardennen en vrij zeldzaam tot zeldzaam in Brabant.
Elders zeer zeldzaam.
Engels : Dog's Mercury Duits : Wald-Bingelkraut, Wildhanf Frans : La mercuriale vivace, mercuriale pérenne, chou de chien, cynocrambe, mercuriale des bois
De bladeren hebben een elliptische vorm en een korte steel. Het blad is gezaagd en kortbehaard.
De bloemen zijn groen, eenslachtig en vrij onbeduidend.
De mannelijke bloemen zitten in een onderbroken aar.
De vrouwelijke bloemen vormen een tros.
Bosbingelkruid bloeit van maart tot juni.
De plant draagt behaarde, tweelobbige, 6-8 mm lange vruchten.
Zowel voor vee als voor de mens is de plant giftig.
In de volksgeneeskunde werd Bosbingelkruid gebruikt als laxeermiddel in kleine hoeveelheden.
In de apotheek wordt het sap soms toegevoegd aan zalven voor bepaalde eczemen en schilferende huidaandoeningen.
Een gelijkende soort is eenjarig bingelkruid (Mercurialis annua).
De bosbies (Scirpus sylvaticus) is een overblijvende plant die behoort tot de cypergrassenfamilie (Cyperaceae).
De plant komt van nature voor in Eurazië en werd vroeger als vlechtmateriaal gebruikt.
De plant komt voor op natte, matig voedselrijke grond in grasland, loofbossen, kwelplaatsen, langs rivieren, beken en sloten.
Engels : Wood Club-rush Duits : Wald-Simse Frans : la Scirpe des bois
De plant wordt 2590 cm hoog en vormt een wortelstok zonder knolvormige verdikkingen, maar wel met ondergrondse uitlopers.
De stengel is stomp driekantig.
De geelgroene tot bruine bladschijf is 0,6-1,6 cm breed met een v-vormig verdiepte middenstrook en een driekantige top.
De rand van de bladschijf en de middennerf zijn ruw.
De bosbies bloeit van mei tot augustus.
De veelvoudig samengestelde, tot 20 cm lange, pluimvormige bloeiwijze is meestal langer dan de twee tegenoverelkaarstaande schutbladen.
De grijze of groenachtige aartjes zijn 2,54 mm lang en zitten met drie tot vijf aartjes bij elkaar.
De stompe kafjes zijn elliptisch en hebben aan de top een stekelpuntje.
Het bloempje heeft een stijl met drie stempels.
De vrucht is een ongeveer 1 mm lang, strokleurig, elliptisch nootje met een korte spits.
De bosanemoon (Anemone nemorosa) is een lage vaste plant uit de ranonkelfamilie (Ranunculaceae).
De plant heeft drie bladeren en witte bloemen.
De plant kan 10-25 cm hoog worden.
Er zijn zes bloemdekbladen, die ook wat paars-rood aangelopen kunnen zijn.
De bloemdekbladen zijn behaard. De bloemdekbladen zijn gekleurde kelkbladen, de kroonbladen ontbreken.
De bloemen staan alleen. De plant bloeit van maart tot en met mei. De bloemstengel is behaard.
Onder de bloem zitten drie bladeren. Elke vrucht bevat maar één zaadje.
De bladeren zijn handvormig samengesteld.
De wortelstok loopt dicht onder het oppervlak en horizontaal en heeft witte knoppen.
Engels : Wood anemone, windflower, thimbleweed, smell fox Duits : Buschwindröschen, Hexenblume, Geissenblümchen, Geisseblüemli Frans : L'anémone sylvie, anémone des bois
De belangrijkste methode voor de bosanemoon om zich voort te planten is door middel van wortelstokken.
De plant vormt ook zaden met een mierenbroodje (een aanhangsel aan zaden of vruchten van sommige plantensoorten, dat als voedsel kan dienen voor mieren), waardoor ze door mieren verspreid worden.
De bosanemoon is in eerst instantie een bosplant uit loofbossen.
Maar daarnaast komt hij ook in graslanden en slootkanten voor.
Mogelijk waren deze groeiplaatsen buiten het bos eerst bebost en handhaaft de plant zich na het rooien.
Voor België wordt de soort voor boven de 300 m in graslanden opgegeven.
De plant wordt vaak als sierplant toegepast, waar bij er verschillende cultivars zijn.
De planten met gevulde bloemen zijn daar een voorbeeld van.
blauwbloem Anemone nemorosa in de Cheekwood Botanical Gardens in Nashville, Tennessee
auteur : Kaldari vrije foto
De bosanemoon bloeit van maart tot mei.
Bosanemoon bloeit zo vroeg in het jaar omdat de bomen dan nog kaal zijn.
Wanneer het bladerdek van de bomen de bodem van het bos gaat beschaduwen is de plant bijna aan het einde van zijn groeicyclus.
De plant wordt vaak als sierplant toegepast, waar bij er verschillende cultivars zijn. De planten met gevulde bloemen zijn daar een voorbeeld van.
In Nederland komt de plant in streken met landgoederen voor als stinsenplant.
Vaak zijn er dan planten met gevulde bloemen te vinden.
In Nederland en België kan de soort plaatselijk algemeen zijn, al zijn er ook streken waar hij ronduit zeldzaam is.
De bosandoorn (Stachys sylvatica) is een plant uit de lipbloemenfamilie (Labiatae oftewel Lamiaceae).
Groeit in Centraal-Azië, de Kaukasus en Europa, behalve in enige noordelijke en zuidelijke randgebieden.
Ingeburgerd in Noord-Amerika en Nieuw Zeeland.
Engels : Hedge Woundwort Duits : Wald-Ziest Frans : L'épiaire des bois, ortie puante
De taaie stengels zijn ruwbehaard en vierkantig.
De bosandoorn wordt 50 - 120cm hoog.
De bosandoorn groeit op beschaduwde plaatsen in met name bossen en heggen.
Bij kneuzing van de plant scheidt deze een onaangename geur af.
De bladeren zijn langgesteeld, eivormig en gekarteld en gezaagd.
Stachys sylvatica
auteur : De eigenwijze tuin
De tweelippige bloem is purperachtig bruin met witte vlekjes en heeft een doorsnede van 1-1,5 cm.
De kelk heeft vijf smalle tanden en beschikt over klierhaartjes.
Er worden schijnkransen gevormd van zes bloemen samen, die zich openen van juni tot augustus.
De vrucht bestaat uit vier nootjes.
Bosandoorn werd vroeger wel gekweekt om zijn wondhelende eigenschappen.
Dit is nog af te leiden aan de Engelse naam Woundwort.
De bosaardbei (Fragaria vesca), is de wilde tegenhanger van de cultuuraardbei.
Maar waar de cultuuraardbei een kruising is tussen soorten, is de bosaardbei een botanische soort.
De bosaardbei wordt ook wel kleine bosaardbei genoemd, ter onderscheid van de grote bosaardbei (Fragaria moschata).
Engels : wild strawberries, woodland strawberry, Alpine Strawberry Duits : Wald-Erdbeere, Monatserdbeere Frans : Le fraisier des bois
De bosaardbei groeit in bijna heel België en Nederland, vooral in bosgebieden en meestal op een ietwat vochtige zandgrond in gefilterd zonlicht.
De plant heeft kleine witte bloemen.
De samengestelde, drievoudige bladeren zijn glanzend en hebben een gezaagde rand.
De vruchten, eigenlijk zijn het schijnvruchten, verspreiden een zoetige geur.
Ze zijn eetbaar, maar zijn kleiner dan die van de cultuuraardbei.
De oogsttijd van bosaardbeien is juni-juli.
De kleine vruchtjes dragen een hoog gehalte aan vitaminen en mineralen bij zich, vooral vitamine C.
bloemen van de Fragaria vesca
auteur : Kurt Stüber CC 3.0
De bosaardbei kan makkelijk verward worden met de schijnaardbei.
Deze komt veel voor in parken, en is herkenbaar aan zijn gele bloemen.
De kleine vruchten hebben een frisse smaak die ze geschikt maakt voor vruchtensalades en -dranken, siroop en jam.
De bladeren zijn geschikt voor toevoeging aan kruidenthee of salade.
Gezichtswater van versgeperst aardbeiensap kalmeert de huid, bijvoorbeeld na een lang zonnebad.
U kunt in zon geval ook schijfjes aardbei op de huid leggen.
Een zacht maskertje van geprakte aardbei, wat slagroom en honing maakt een droge huid heerlijk glad.
Er mag dan geen sprake zijn van allergie voor de vruchten.
Gevoelige personen kunnen na gebruik - zowel in- als uitwendig van aardbeien allergisch reageren met jeukende huiduitslag.
De borstelkrans (Clinopodium vulgare, synoniem: Satureja vulgaris) is een vaste plant, die behoort tot de lipbloemenfamilie (Lamiaceae).
De botanische naam Clinopodium is Oudgrieks voor voetenbankje en verwijst naar de harige schutbladen, die een bankje voor de bloemen vormen.
De plant komt van nature voor in Eurazië en ruikt iets naar tijm.
De plant is als keukenkruid in de vergeethoek geraakt.
De plant combineert met tomaten, paddenstoelen, vet vlees en allerlei stoofpotjes met bonen.
Het is echter alleen vers goed bruikbaar, want het verliest heel snel zijn smaak en aroma als het gedroogd wordt.
Engels : Wild Basil, Field Basil Duits : Wirbeldost, Borstige Bergminze Frans : Grand basilic, Clinopode
borstelkrans
auteur : Prof. Paul Busselen
De borstelkrans bloeit van juli tot september met donkerroze, zelden witte, ongeveer 6 mm lange bloemen, die in dichte, rijkbloemige schijnkransen zitten.
De kelkbuis heeft geen zakachtige knobbel.
De bloemen zijn omgeven door vele priemvormige, lang behaarde schutbladen.
De bloemen produceren veel nectar en worden dan ook bezocht door bijen, vlinders en andere insecten.
De plant wordt 30-60 cm hoog. De dunne bladeren zijn eirond tot langwerpig en iets gekarteld.
De vrucht is een vierdelige splitvrucht.
De plant komt voor op droge, kalkrijke grond tussen het gras, struikgewas en op kapvlakten.
Vrij zeldzaam in Zuid-Limburg, zeldzaam in de duinen tussen Zandvoort en Noordwijk en zeer zeldzaam in het midden van het land, in het rivierengebied, in Zeeland en in Flevoland.
Vrij algemeen in het Maasgebied en in de zuidelijke Ardennen (ten zuiden van de lijn Samber en Maas). Zeldzaam in Brabant.
Borstelgras (Nardus stricta) is een vaste plant die behoort tot de grassenfamilie (Poaceae).
De plant komt van nature voor op het noordelijk halfrond.
In West-Azië, Noordwest-Afrika en in het grootste deel van Europa.
Ook op Groenland en in het oosten van Noord-Amerika.
Ingeburgerd in Nieuw-Zeeland.
In Zuid-Holland en Zuid-Limburg is de plant zeer zeldzaam.
De soort staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als algemeen voorkomend maar sterk afgenomen.
Vrij zeldzaam in de Kempen en in de Ardennen. Elders zeldzaam tot zeer zeldzaam.
Rode lijst Vlaanderen : achteruitgaand.
Engels : matgrass, moor matgrass, nard grass Duits : Borstgras, Hirschhaar, Bürstling Frans : le nard raide
borstelgras
auteur : Daderot vrije foto
Borstelgras groeit in dichte pollen en wordt 10-40 cm hoog.
De dunne stengels staan rechtop en zijn meestal alleen aan de voet met bladeren bezet.
De borstelvormige, ruwe bladeren zijn grijsgroen.
Het drienervige, afgeknotte tongetje is 0,9 mm lang.
Borstelgras komt voor op arme, droge, zure gronden langs heidepaden en in blauwgrasland, ook wel pijpenstrootjesgrasland genoemd.
De vrucht is een graanvrucht.
borstelgras
auteur : James Lindsey at Ecology of Commanster
De plant bloeit in mei en juni met 3-8 cm lange, groene of paarsachtige aren.
De 7-15 mm lange aartjes staan in twee rijen aan één zijde van de as.
Het onderste, driehoekige kelkkafje heeft een brede voet dat met de stengel is vergroeid.
Het bovenste kelkkafje ontbreekt of is zeer klein.
Het onderste, genaalde kroonkafje is 9 mm lang en het bovenste 5 mm.
De stempels zijn ongeveer 8 mm lang.
Sinds het begin van de 19e eeuw wordt de wortel van de boomhei gebruikt voor het fabriceren van pijpen (pipes de bruyère).
Dit vanwege de hardheid en hittebestendigheid van het hout.
Ook laat het hout zeer weinig smaak achter in de rook.
Het hout is lichtbruin tot bruin, vaak mooi roodachtig.
Het hout wordt tegenwoordig ook gebruikt voor het maken van sieraden.
Standplaats:
Op open, vochtige, voedselrijke, vaak omgewerkte grond in wegbermen, aan spoorwegen, op molenbelten en in graanakkers.
De habitat zijn voornamelijk (kalk)graslanden, steengroeven, houtwallen, brede bospaden en grazige ruigten.
close-up van de bonte wikke
auteur:Dawn Endico CC 2.0
De bonte wikke bloeit met langgesteelde, ongeveer 6 cm lange bloemtrossen van mei tot augustus.
Een bloemtros bestaat uit twintig tot dertig bloempjes die paars tot blauwpaars zijn.
De zwaarden kunnen iets lichter gekleurd zijn.
De plaat van de vlag is korter dan de nagel. De bloem is langer dan 1 cm.
De bonte wikke draagt een tot 6 cm lange, 1 cm brede, behaarde peul.
De rijpe bruine peul, bevat vijf tot tien donkergekleurde, ronde zaden.
Nederland: Plaatselijk vrij algemeen in Zuid-Limburg, in het oostelijk rivierengebied en in stedelijke gebieden. Elders zeldzaam tot zeer zeldzaam.
België: Vrij zeldzaam in de Kempen en in de zuidelijke Ardennen. Elders zeldzaam tot zeer zeldzaam.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- wilde planten.nl
- tinternet
Bonte paardenstaart (Equisetum variegatum) is een vaste plant die behoort tot de paardenstaartfamilie (Equisetaceae).
De soort staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als zeer zeldzaam en sterk afgenomen.
De soort komt voor in Noord-Europa, Azië en Noord-Amerika.
Bonte paardenstaart komt voor op zonnige, open, kalkrijke, vrij voedselarme plaatsen, die vaak in de winter overstromen.
De plant is echter vooral te vinden in duinvalleien en afgravingen.
De plant wordt 10-40 cm hoog en heeft een kale wortelstok.
De in de winter groen blijvende, 2-3 cm dikke, gladde of iets ruwe stengels zijn opstijgend tot rechtopstaand met iets opgeblazen stengelscheden.
De in kransen staande bladeren bestaan uit kleine schubben, waarbij de bladscheden grotendeels met elkaar vergroeid zijn tot een stengelschede.
De bladeren zijn aan de basis groen en aan de top zwart.
De tanden zijn zeer breed witvliezig gerand met een zwart middendeel.
Onder de tanden zit een donkerbruine tot zwarte band.
De stengel heeft 6-10 ribben. Bij de onderste knopen zitten enkele lange zijtakken, maar soms ontbreken ze.
Ze zijn ook 2-3 cm dik en even lang als de hoofdstengel. Het middenkanaal is nauw of vrijwel afwezig. De stengelscheden zijn enigszins opgeblazen.
bonte paardenstaart - stengelkoppen
auteur: Enrico Blasutto CC 3.0
Van juni tot in augustus verschijnen er sporenaren op de top van de hoofdstengel en soms ook aan enkele zijtakken, die in het begin bijna geheel omhuld zijn door de tanden van de bovenste afstaande schede.
De eivormige aren zijn tot 10 mm lang met bovenaan een stekelpunt.
Als de aren rijp zijn verdrogen ze en vallen daarna af.
De aar bestaat uit sporangioforen.
Aan de onderkant van de schildvormige sporangiofoor zitten vijftien tot twintig zakvormige sporangiën waarin de sporen zich bevinden.
De sporen hebben bladgroen en twee springdraden (elateren), die in droge toestand om de spore zijn gewikkeld, wanneer ze nat worden strekken ze zich en duwen de spore uit de aar.
Er zijn twee typen sporen, mannelijke en vrouwelijke.
De sporen groeien uit tot bladgroenhoudende voorkiemen (prothallia).
In dit stadium vindt de bevruchting plaats waarna de paardenstaart tot een volledige plant kan uitgroeien.
De prothallia zijn gebonden aan een zeer open groeiplaats.
De bonte krokus (Crocus vernus) is een bolgewas uit de lissenfamilie (Iridaceae) .
Deze sierplant komt uit de gebergten van Midden- en Zuid-Europa en groeit daar op allerlei grazige plaatsen.
In de grond zit een stengelknol met vlezige schubben.
In het voorjaar verschijnen tegelijkertijd bladeren en bloemen uit een witachtige schede.
Engels : Spring crocus, Giant Dutch crocus Duits : Frühlings-Krokus, Frühlings-Safran Frans : Crocus de Naples, Crocus de printemps, Crocus printanier
Crocus vernus (L.) Hill subsp. albiflorus (Kit.) Asch. & Graebn., uit de mesofiele, West- en Mid-Europese alpenweiden, heeft een witte bloem met een paarse buis
Crocus vernus (L.) Hill subsp. vernus, uit de mesofiele, Mid- en Zuidoost-Europese subalpiene hooiweiden, heeft een grotere paarse bloem.
De meestal drie bladeren zijn onbehaard en hebben een lengte van circa 4 cm.
Ze zijn voorzien van een overlangse witte streep.
Bonte krokus wordt veel gekweekt en behoort tot de stinzenplanten.
De grootbloemige krokussen met witte, paarse of gestreepte bloemen zijn afgeleid uit selecties van Crocus vernus.
De Gele krokus (Crocus flavus) wordt gekweekt als sierplant, verwildert en houdt soms stand in grasvelden.
Gele krokus komt voor in Zuidwest-Azië en Zuidoost-Europa.
Crocus vernus subsp. albiflorus
auteur: Bouba CC 3.0
De bonte krokus bloeit van februari tot juni, naargelang de hoogte.
De bloem, die wit met een paarse buis (Crocus vernus subsp. albiflorus) of paars (Crocus vernus subsp. vernus) is, wordt door bijen en hommels bestoven.
De zes bloemdekbladen zijn eirond of enigszins langwerpig en hebben een stompe top.
Er zijn drie meeldraden en gekroesde, oranje stempels. Het vruchtbeginsel zit onder de grond.
Nederland: Vrij zeldzaam, maar plaatselijk algemeen ingeburgerd als stinzenplant op verspreide plaatsen. Het meest in Fryslân, bij de Utrechtse Vecht en in de duinstreek.
België: Zeer zeldzaam ingeburgerd in de Kempen. Niet in Wallonië.
Bont kroonkruid of kroonwikke (Securigera varia, synoniem: Coronilla varia) is een vaste plant die behoort tot de vlinderbloemenfamilie (Leguminosae).
De plant komt van nature voor in Midden- en Zuid-Europa en is van daaruit verbreid naar West- en Noord-Europa.
Inmiddels is de plant een geaccepteerde inheemse soort.
Hij heeft een voorkeur voor matig vochtige, kalkrijke grond op dijkhellingen, spoordijken, in bermen en duinen.
Dat de Haarlemmermeerse grond genoeg kalk bevat en dat het klimaat ook steeds gunstiger wordt voor deze soort blijkt uit het feit dat hij op steeds meer plaatsen gemeld wordt.
De plant is giftig voor paarden door de aanwezigheid van nitroglycosiden.
Thee gezet van de plant schijnt verlichting te bieden bij astma en nerveuze hartklachten.
Bont kroonkruid komt in het wild voor, maar wordt ook geteeld voor bodemverbetering omdat hij veel organisch materiaal en stikstof in de bodem brengt.
Verder is de plant heel geschikt voor het tegengaan van erosie op hellingen en als fraai bloeiende bermbeplanting.
De plant wordt 30-120 cm hoog en heeft een liggende tot opstijgende, kantige stengel.
De bladeren zijn oneven geveerd met zeven tot twaalf paar deelblaadjes en een topblaadje.
De ovale blaadjes zijn 6-16 mm lang.
De vrucht is een 25-50 mm lange, vierkantige peul met drie tot zes insnoeringen en een hakig gebogen snavel.
De rijpe peul breekt op de insnoeringen in stukjes.
Bont kroonkruid bloeit van juni tot september.
De bloemsteel is anderhalf tot drie keer zo lang als de kelkbuis.
De kroonbladen zijn 10-15 mm lang.
De vlag van de bloem is roze en de zwaarden zijn vaak wit.
De kiel is roze of wit en heeft een paarsrode snavel.
Soms komen ook geheel witte bloemen voor.
De bloeiwijze is een scherm met vijf tot twintig bloemen.
De plant komt voor op matig vochtige, kalkrijke grond op dijkhellingen, spoordijken, in bermen en duinen.
De opkomst van de tokonama zorgde voor een nieuw inzicht in het begrip bonsai. Het werd steeds belangrijker om het aanzicht van een boom terug te brengen tot de meest wezenlijke delen. Datgene wat wezenlijk was werd destijds ingegeven door godsdienst. Het zenboeddhisme, dat destijds in Japan populair was, hing sterk aan natuur en stelde de mens als ontvankelijke macht ondergeschikt aan de essentie van de natuur. Om dit gegeven zichtbaar te maken, waren bonsai zeer geschikt, mits ze in een sobere opstelling werden ondergebracht. Uitsluitend dan zouden ze de aanschouwer de essentie van Boeddha kunnen tonen. Bovendien ontwikkelde zich toen het inzicht dat het innerlijke van de plantensoort leidend moest zijn voor de gehele compositie. Van circa 1700 tot 1849 ontwikkelden zich tal van bonsai-stijlen die toegeschreven werden aan hoofdlijnen van 'plantengeesten'; bonsaimeesters hadden destijds nauwkeurig naar wilde bomen en planten gekeken en hun bevindingen genoteerd. Dit leidde tot het optekenen van 15 hoofdstijlen.
Cascade stijl bonsai(conifeer) op de "Foire du Valais", Martigny, Zwitserland auteur: Dake CC 3.0
- Chokkan (Rechtopgaande stijl): deze stijl is een veel voorkomende Bonsai vorm. Ook in de natuur komt deze stijl veel voor, vooral op lichte plekken waar de boom geen concurrentie heeft van andere bomen. In de recht lopende stam moet een duidelijke verjonging te zien zijn, de stam moet dus onder dikker zijn dan aan de top. Op ongeveer 1/4 van de stamlengte groeien de eerste zijtakken. De top wordt gevormd door een tak, de stam loopt dus niet helemaal tot het einde door.
- Shakkan (hellende stijl): hierbij staat de boom schuin naar één kant. Vaak wordt een hoek van 70 tot 90 graden beschreven. De wortels onder de hellende stam lijken in de grond te worden gedrukt, terwijl de wortels zich aan de andere zijde krachtig tonen. Asymmetrische verdeling van takken en taps toelopende stam. Zichtbaar bij alle boomsoorten.
- Moyogi (gebogen opgaande stijl): onderaan beschrijft de stam een goed zichtbare bocht, waarna in de hogere delen van de stam het evenwicht gezocht wordt. De takken zijn asymmetrisch verdeeld en de stam loopt taps toe. Zichtbaar bij vrijwel alle boomsoorten.
- Kengai (cascadestijl): in deze stijl wordt een door natuurkrachten naar beneden groeiende boom afgebeeld. In de natuur treedt dit fenomeen onder andere op in rotsachtige omgeving, waar bomen onder meer door vallende rotsblokken en hevige sneeuwval, vaak gedwongen worden om krom naar beneden te groeien. Niet zichtbaar bij snel groeiende boomsoorten.
- Han-Kengai (half-cascadestijl): de kruin is aanwezig, doch laag. een der takken helt over en doet denken aan Kengai. Niet zichtbaar bij snel groeiende boomsoorten.
- Bunjingi (literati- of wijsgerenstijl): deze stijl is gebaseerd op het principe van de vrijgestelde boom in een bos op voedselarme grond. Deze bosbomen hebben namelijk een hoge, sierlijke kroon die op een matig gekronkelde stam staat. Zichtbaar bij met name naaldbomen.
- Hokidachi (bezemstijl): de naam geeft al aan dat de boom qua uiterlijk gelijkt op een bezem. Een rechte stam eindigt in een ronde, dicht vertakte kroon. Zichtbaar bij iep en haagbeuk.
- Yose-ue (bosstijl): een groep bomen die als geheel een natuurlijk element van een landschap vertegenwoordigen. Zichtbaar bij alle boomsoorten.
- Seki Joju (wortels-over-steenstijl): deze stijl is gebaseerd op bomen die op rotsen hun wortels naar beneden sturen ten einde daar meer voedingsstoffen en water te vinden. Wortel en stam krijgen daardoor hetzelfde uiterlijk. Zichtbaar bij vrijwel alle boomsoorten.
- Ishisuki (hangend-aan-een-rotsstijl): de boom groeit in een spleet van een rots. Wortels zijn niet zichtbaar buiten de rots, wel de wortelaanzet. Alle voedingsstoffen en water worden uit het diepe van de rots gehaald. Zichtbaar bij vrijwel alle boomsoorten.
- Sokan (dubbelstammige stijl): twee stammen komen uit dezelfde wortelhals, waarbij de één dikker is dan de ander. Zichtbaar bij alle boomsoorten.
- Ikadabuki (vlotstijl): een omgeworpen boom richt de zijtakken op, waaruit schijnbaar nieuwe boomindividuen omhoogkomen. De stam(-loop) blijft zichtbaar. Zichtbaar bij alle boomsoorten.
- Fukinagachi (windgestriemde/verwaaide stijl): Bij deze stijl helt de boom over en alle levende takken wijze in een richting. Deze stijl is geschikt voor naaldbomen en voor loofbomen en struiken.In Nederland met zijn winderig klimaat kun je mooie voorbeelden zien in de kuststreek (duinen) en ook in de polders. Door de wind neigt de boom van de wind af en de takken neigen allen in dezelfde richting.
- Sharimiki (drijfhoutstijl): uitsluitend vertegenwoordigd door jeneverbes. De stammen van jeneverbessen die in rotsachtige gebieden groeien, worden door steenslag vaak ontschorst en gedeeltelijk geschild. Door de zon bleken deze wonden vaak uit tot witte lijnen in de stam. Dit worden Shari's genoemd.
- Saikei (natuurlijk landschap): een natuurlijk landschap dat in zijn aanzicht vrij is van menselijke invloeden. Per definitie niet gebonden aan de aanwezigheid van bomen, wel vaak gewenst in het kader van bonsai.
Naast de klassieke, Japanse bonsaivormen met de specifieke, esthetische regels, doen nieuwe termen zoals potensai, mallsai en snobsai de ronde. Potensai wordt vaak gebruikt als men een bonsai in wording wil aanduiden. Mallsai is een massabonsai die met weinig toewijding en esthetische criteria heel goedkoop wordt aangeboden in de supermarkten of tuincentra. Snobsai is een aanduiding voor een dure bonsai die door rijke mensen zonder enige kennis van bonsai wordt gekocht en puur als decoratie en/of statussymbool wordt gebruikt.