Het boshavikskruid (Hieracium sabaudum) is een vaste plant, die behoort tot de composietenfamilie (Compositae oftewel Asteraceae).
Het is een plant van vochtige, matig voedselrijke grond, te vinden in houtwallen, lichte loofbossen, in de bermen in de schaduw en aan slootkanten.
Verspreiding : In West-, Midden- en Oost-Europa en bij de Zwarte Zee.
Scandinavië en het Middellandse-Zeegebied vallen voor het grootste deel buiten het verpreidingsgebied.
Ingeburgerd in o.a. Noord-Amerika.
Engels : New England hawkweed, Broad leaved hawkweed Duits : Savoyer Habichtskraut Frans : Epervière de Savoie
De plant wordt 30-120 cm hoog.
Voor de bloei heeft hij onderaan een wortelrozet, dat tijdens de bloei verdwijnt.
In het midden van de stengel zitten de getande bladeren zeer dicht bij elkaar. De voet van het blad is het breedst.
Boshavikskruid heeft een chromosomenaantal van 2n = 18 of 27.
Boshavikskruid bloeit van augustus tot oktober met gele bloemhoofdjes.
De omwindselblaadjes zijn stomp en hebben vaak veel lange klierharen.
Op de bodem van het hoofdje zit om de putjes een rij tanden, waarvan er enkele een haar vormen.
De vrucht is een nootje met vruchtpluis.
Nederland : Vrij zeldzaam in Zuid-Limburg, in het oosten en midden van het land, in Noord-Brabant en in de rest van Limburg. Elders zeer zeldzaam of ontbrekend.
Vlaanderen : Plaatselijk vrij algemeen, maar zeer zeldzaam of ontbrekend in het kustgebied en in het westen van Vlaanderen. Het meest in de Kempen, de Leemstreek en de Maasvallei.
Bosgierstgras (Milium effusum) is een overblijvende plant die behoort tot de grassenfamilie (Poaceae).
De plant komt van nature voor in Europa, Azië en het oosten van Noord-Amerika.
De dichte zoden-vormende plant wordt 0,5-1,8 m hoog, heeft blauwgroene stengels en vormt korte, kruipende wortelstokken.
Het vlakke, 10-30 cm x 5-15 mm grote, min of meer overhangende blad is bij het tot 7 mm lange tongetje behaard.
Het blad heeft ruwe randen.
Engels : American milletgrass, Wood Millet, Tall Millet-Grass Duits : Wald-Flattergras, Weiches Flattergras Frans : Le millet diffus, lillet étalé, millet sauvage, millet étalé
Bosgierstgras bloeit in mei en juni met 10-30 cm lange, zeer losse pluimen, waarvan de takken rechtafstaan, maar later gaan overhangen.
De aarspil is glad. De 3-4 mm lange aartjes bestaan uit één bloempje, zijn lichtgroen en hebben een tot 5 mm lang steeltje.
De kelkkafjes zijn iets langer dan de ongeveer 3 mm lange kroonkafjes en aan de einden iets ruw. De helmhokjes zijn 2,2 mm lang.
De vrucht is een graanvrucht.
De plant komt voor in loofbossen en onder heggen op vochtige, matig voedselrijke grond.
Op stikstofarme plaatsen wordt de plant geelgroen.
vrucht van het bosgierstgras
auteur : Dragia Savic
Nederland: Vrij algemeen in Zuid-Limburg. Plaatselijk vrij algemeen in Drenthe.
Zeldzaam in het rivierengebied, aan de binnenduinrand tussen Velzen en Voorne, in Twente, in de Achterhoek en in Noord-Brabant.
Elders zeer zeldzaam. Op de Waddeneilanden komt de plant alleen voor op Vlieland.
Niet in Zeeland en niet in het noordelijk zeekleigebied.
België: Vrij algemeen, maar zeldzaam tot zeer zeldzaam in het kustgebied, in Vlaanderen en in de Kempen.
Een cultivar van Bosgierstgras is Milium effusum 'Aureum'.
Deze heeft in het voorjaar heldergele bladeren, die later geelgroen worden.
De bosgeelster (Gagea lutea) is een overblijvende plant die behoort tot de leliefamilie (Liliaceae).
Het is een plant van vochtige, voedselrijke grond in loofbossen en in grasland.
De soort komt van nature voor in delen van West-, Midden- en Oost-Azië (met grote onderbrekingen in Siberië) en in bijna heel Europa. Westelijk tot in Engeland.
De plant wordt 10-30 cm hoog en vormt één ronde, toegespitste bol.
Het geelgroene, grondstandige blad is 5-10 mm breed.
Soms zit er een broedbolletje in de oksel van het blad, die kunnen uitgroeien tot een nieuwe plant.
De vrucht is een doosvrucht. Het zaad heeft een mierenbroodje en wordt daarom door mieren verspreid.
Gagea lutea
foto : Erik Molenaar
De bosgeelster is een overblijvende plant die bloeit van maart tot mei met gele, 1,5-2,5 cm grote bloemen.
De twee schutbladen van de bloeiwijze zijn lancetvormig.
De gele bloemen staan schermvormig met 2 tot 10 bij elkaar.
De kroonbladen zijn langwerpig met een stompe punt.
Na de bloei rollen ze terug en verkleuren dofgroen.
Nederland: Zeldzaam in Drenthe en zeer zeldzaam in Groningen, in Twente, in de Achterhoek, in het rivierengebied (o.a. in het Geuldal in Zuid-Limburg) en aan de Hollandse binnenduinrand.
België: Zeer zeldzaam. Het meest in oost-Vlaanderen.
Vrij zeldzaam in het Maasgebied en in Lotharingen (de zuidelijke Ardennen).
De bosgeelster wordt ook wel gerekend tot de stinzenplanten.
De bosboterbloem is een overblijvende plant en kan tot 90 cm hoog worden, heeft een rechtopstaande stengel en vormt geen uitlopers.
De onderste bladeren zijn diep ingesneden, soms bijna samengesteld, meestal 3-delig met vrij brede bladslippen.
De snavel van de vruchtjes is sterk gekromd en naar binnen omgekruld.
De gele bloemen zijn 1½ tot 2 cm groot.
De bloemsteel is gegroefd.
De bloembodem is behaard.
het blad van de Ranunculus nemorosus
auteur : Rutger Barendse
De bosboterbloem groeit op licht beschaduwde tot zonnige plaatsen op vrij droge tot vochtige, vrij voedselarme, kalkhoudende, humeuze, lemige grond.
Meestal in loofbossen en hellingbossen.
De plant is verspreid over Zuid- en Midden-Europa.
De ondersoort staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als zeer zeldzaam en zeer sterk in aantal afgenomen.
Bosbingelkruid (Mercurialis perennis) is een vaste plant uit de wolfsmelkfamilie (Euphorbiaceae).
Het is een rechtopstaande, onvertakte plant met een korte beharing.
De soort wordt circa 40 cm hoog.
Bij kneuzing van de plant wordt een onaangename geur verspeid.
De plant groeit voornamelijk in bossen en op beschaduwde plekken elders.
In Nederland is bosbingelkruid zeldzaam, maar komt wel voor in krijtgebied.
De plant is tweehuizig (er zijn aparte mannelijke en vrouwelijke planten).
In België is de plant vrij algemeen in het Maasgebied en in de zuidelijke Ardennen en vrij zeldzaam tot zeldzaam in Brabant.
Elders zeer zeldzaam.
Engels : Dog's Mercury Duits : Wald-Bingelkraut, Wildhanf Frans : La mercuriale vivace, mercuriale pérenne, chou de chien, cynocrambe, mercuriale des bois
De bladeren hebben een elliptische vorm en een korte steel. Het blad is gezaagd en kortbehaard.
De bloemen zijn groen, eenslachtig en vrij onbeduidend.
De mannelijke bloemen zitten in een onderbroken aar.
De vrouwelijke bloemen vormen een tros.
Bosbingelkruid bloeit van maart tot juni.
De plant draagt behaarde, tweelobbige, 6-8 mm lange vruchten.
Zowel voor vee als voor de mens is de plant giftig.
In de volksgeneeskunde werd Bosbingelkruid gebruikt als laxeermiddel in kleine hoeveelheden.
In de apotheek wordt het sap soms toegevoegd aan zalven voor bepaalde eczemen en schilferende huidaandoeningen.
Een gelijkende soort is eenjarig bingelkruid (Mercurialis annua).
De bosbies (Scirpus sylvaticus) is een overblijvende plant die behoort tot de cypergrassenfamilie (Cyperaceae).
De plant komt van nature voor in Eurazië en werd vroeger als vlechtmateriaal gebruikt.
De plant komt voor op natte, matig voedselrijke grond in grasland, loofbossen, kwelplaatsen, langs rivieren, beken en sloten.
Engels : Wood Club-rush Duits : Wald-Simse Frans : la Scirpe des bois
De plant wordt 2590 cm hoog en vormt een wortelstok zonder knolvormige verdikkingen, maar wel met ondergrondse uitlopers.
De stengel is stomp driekantig.
De geelgroene tot bruine bladschijf is 0,6-1,6 cm breed met een v-vormig verdiepte middenstrook en een driekantige top.
De rand van de bladschijf en de middennerf zijn ruw.
De bosbies bloeit van mei tot augustus.
De veelvoudig samengestelde, tot 20 cm lange, pluimvormige bloeiwijze is meestal langer dan de twee tegenoverelkaarstaande schutbladen.
De grijze of groenachtige aartjes zijn 2,54 mm lang en zitten met drie tot vijf aartjes bij elkaar.
De stompe kafjes zijn elliptisch en hebben aan de top een stekelpuntje.
Het bloempje heeft een stijl met drie stempels.
De vrucht is een ongeveer 1 mm lang, strokleurig, elliptisch nootje met een korte spits.
De bosanemoon (Anemone nemorosa) is een lage vaste plant uit de ranonkelfamilie (Ranunculaceae).
De plant heeft drie bladeren en witte bloemen.
De plant kan 10-25 cm hoog worden.
Er zijn zes bloemdekbladen, die ook wat paars-rood aangelopen kunnen zijn.
De bloemdekbladen zijn behaard. De bloemdekbladen zijn gekleurde kelkbladen, de kroonbladen ontbreken.
De bloemen staan alleen. De plant bloeit van maart tot en met mei. De bloemstengel is behaard.
Onder de bloem zitten drie bladeren. Elke vrucht bevat maar één zaadje.
De bladeren zijn handvormig samengesteld.
De wortelstok loopt dicht onder het oppervlak en horizontaal en heeft witte knoppen.
Engels : Wood anemone, windflower, thimbleweed, smell fox Duits : Buschwindröschen, Hexenblume, Geissenblümchen, Geisseblüemli Frans : L'anémone sylvie, anémone des bois
De belangrijkste methode voor de bosanemoon om zich voort te planten is door middel van wortelstokken.
De plant vormt ook zaden met een mierenbroodje (een aanhangsel aan zaden of vruchten van sommige plantensoorten, dat als voedsel kan dienen voor mieren), waardoor ze door mieren verspreid worden.
De bosanemoon is in eerst instantie een bosplant uit loofbossen.
Maar daarnaast komt hij ook in graslanden en slootkanten voor.
Mogelijk waren deze groeiplaatsen buiten het bos eerst bebost en handhaaft de plant zich na het rooien.
Voor België wordt de soort voor boven de 300 m in graslanden opgegeven.
De plant wordt vaak als sierplant toegepast, waar bij er verschillende cultivars zijn.
De planten met gevulde bloemen zijn daar een voorbeeld van.
blauwbloem Anemone nemorosa in de Cheekwood Botanical Gardens in Nashville, Tennessee
auteur : Kaldari vrije foto
De bosanemoon bloeit van maart tot mei.
Bosanemoon bloeit zo vroeg in het jaar omdat de bomen dan nog kaal zijn.
Wanneer het bladerdek van de bomen de bodem van het bos gaat beschaduwen is de plant bijna aan het einde van zijn groeicyclus.
De plant wordt vaak als sierplant toegepast, waar bij er verschillende cultivars zijn. De planten met gevulde bloemen zijn daar een voorbeeld van.
In Nederland komt de plant in streken met landgoederen voor als stinsenplant.
Vaak zijn er dan planten met gevulde bloemen te vinden.
In Nederland en België kan de soort plaatselijk algemeen zijn, al zijn er ook streken waar hij ronduit zeldzaam is.
De bosandoorn (Stachys sylvatica) is een plant uit de lipbloemenfamilie (Labiatae oftewel Lamiaceae).
Groeit in Centraal-Azië, de Kaukasus en Europa, behalve in enige noordelijke en zuidelijke randgebieden.
Ingeburgerd in Noord-Amerika en Nieuw Zeeland.
Engels : Hedge Woundwort Duits : Wald-Ziest Frans : L'épiaire des bois, ortie puante
De taaie stengels zijn ruwbehaard en vierkantig.
De bosandoorn wordt 50 - 120cm hoog.
De bosandoorn groeit op beschaduwde plaatsen in met name bossen en heggen.
Bij kneuzing van de plant scheidt deze een onaangename geur af.
De bladeren zijn langgesteeld, eivormig en gekarteld en gezaagd.
Stachys sylvatica
auteur : De eigenwijze tuin
De tweelippige bloem is purperachtig bruin met witte vlekjes en heeft een doorsnede van 1-1,5 cm.
De kelk heeft vijf smalle tanden en beschikt over klierhaartjes.
Er worden schijnkransen gevormd van zes bloemen samen, die zich openen van juni tot augustus.
De vrucht bestaat uit vier nootjes.
Bosandoorn werd vroeger wel gekweekt om zijn wondhelende eigenschappen.
Dit is nog af te leiden aan de Engelse naam Woundwort.
De bosaardbei (Fragaria vesca), is de wilde tegenhanger van de cultuuraardbei.
Maar waar de cultuuraardbei een kruising is tussen soorten, is de bosaardbei een botanische soort.
De bosaardbei wordt ook wel kleine bosaardbei genoemd, ter onderscheid van de grote bosaardbei (Fragaria moschata).
Engels : wild strawberries, woodland strawberry, Alpine Strawberry Duits : Wald-Erdbeere, Monatserdbeere Frans : Le fraisier des bois
De bosaardbei groeit in bijna heel België en Nederland, vooral in bosgebieden en meestal op een ietwat vochtige zandgrond in gefilterd zonlicht.
De plant heeft kleine witte bloemen.
De samengestelde, drievoudige bladeren zijn glanzend en hebben een gezaagde rand.
De vruchten, eigenlijk zijn het schijnvruchten, verspreiden een zoetige geur.
Ze zijn eetbaar, maar zijn kleiner dan die van de cultuuraardbei.
De oogsttijd van bosaardbeien is juni-juli.
De kleine vruchtjes dragen een hoog gehalte aan vitaminen en mineralen bij zich, vooral vitamine C.
bloemen van de Fragaria vesca
auteur : Kurt Stüber CC 3.0
De bosaardbei kan makkelijk verward worden met de schijnaardbei.
Deze komt veel voor in parken, en is herkenbaar aan zijn gele bloemen.
De kleine vruchten hebben een frisse smaak die ze geschikt maakt voor vruchtensalades en -dranken, siroop en jam.
De bladeren zijn geschikt voor toevoeging aan kruidenthee of salade.
Gezichtswater van versgeperst aardbeiensap kalmeert de huid, bijvoorbeeld na een lang zonnebad.
U kunt in zon geval ook schijfjes aardbei op de huid leggen.
Een zacht maskertje van geprakte aardbei, wat slagroom en honing maakt een droge huid heerlijk glad.
Er mag dan geen sprake zijn van allergie voor de vruchten.
Gevoelige personen kunnen na gebruik - zowel in- als uitwendig van aardbeien allergisch reageren met jeukende huiduitslag.
De borstelkrans (Clinopodium vulgare, synoniem: Satureja vulgaris) is een vaste plant, die behoort tot de lipbloemenfamilie (Lamiaceae).
De botanische naam Clinopodium is Oudgrieks voor voetenbankje en verwijst naar de harige schutbladen, die een bankje voor de bloemen vormen.
De plant komt van nature voor in Eurazië en ruikt iets naar tijm.
De plant is als keukenkruid in de vergeethoek geraakt.
De plant combineert met tomaten, paddenstoelen, vet vlees en allerlei stoofpotjes met bonen.
Het is echter alleen vers goed bruikbaar, want het verliest heel snel zijn smaak en aroma als het gedroogd wordt.
Engels : Wild Basil, Field Basil Duits : Wirbeldost, Borstige Bergminze Frans : Grand basilic, Clinopode
borstelkrans
auteur : Prof. Paul Busselen
De borstelkrans bloeit van juli tot september met donkerroze, zelden witte, ongeveer 6 mm lange bloemen, die in dichte, rijkbloemige schijnkransen zitten.
De kelkbuis heeft geen zakachtige knobbel.
De bloemen zijn omgeven door vele priemvormige, lang behaarde schutbladen.
De bloemen produceren veel nectar en worden dan ook bezocht door bijen, vlinders en andere insecten.
De plant wordt 30-60 cm hoog. De dunne bladeren zijn eirond tot langwerpig en iets gekarteld.
De vrucht is een vierdelige splitvrucht.
De plant komt voor op droge, kalkrijke grond tussen het gras, struikgewas en op kapvlakten.
Vrij zeldzaam in Zuid-Limburg, zeldzaam in de duinen tussen Zandvoort en Noordwijk en zeer zeldzaam in het midden van het land, in het rivierengebied, in Zeeland en in Flevoland.
Vrij algemeen in het Maasgebied en in de zuidelijke Ardennen (ten zuiden van de lijn Samber en Maas). Zeldzaam in Brabant.
Borstelgras (Nardus stricta) is een vaste plant die behoort tot de grassenfamilie (Poaceae).
De plant komt van nature voor op het noordelijk halfrond.
In West-Azië, Noordwest-Afrika en in het grootste deel van Europa.
Ook op Groenland en in het oosten van Noord-Amerika.
Ingeburgerd in Nieuw-Zeeland.
In Zuid-Holland en Zuid-Limburg is de plant zeer zeldzaam.
De soort staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als algemeen voorkomend maar sterk afgenomen.
Vrij zeldzaam in de Kempen en in de Ardennen. Elders zeldzaam tot zeer zeldzaam.
Rode lijst Vlaanderen : achteruitgaand.
Engels : matgrass, moor matgrass, nard grass Duits : Borstgras, Hirschhaar, Bürstling Frans : le nard raide
borstelgras
auteur : Daderot vrije foto
Borstelgras groeit in dichte pollen en wordt 10-40 cm hoog.
De dunne stengels staan rechtop en zijn meestal alleen aan de voet met bladeren bezet.
De borstelvormige, ruwe bladeren zijn grijsgroen.
Het drienervige, afgeknotte tongetje is 0,9 mm lang.
Borstelgras komt voor op arme, droge, zure gronden langs heidepaden en in blauwgrasland, ook wel pijpenstrootjesgrasland genoemd.
De vrucht is een graanvrucht.
borstelgras
auteur : James Lindsey at Ecology of Commanster
De plant bloeit in mei en juni met 3-8 cm lange, groene of paarsachtige aren.
De 7-15 mm lange aartjes staan in twee rijen aan één zijde van de as.
Het onderste, driehoekige kelkkafje heeft een brede voet dat met de stengel is vergroeid.
Het bovenste kelkkafje ontbreekt of is zeer klein.
Het onderste, genaalde kroonkafje is 9 mm lang en het bovenste 5 mm.
De stempels zijn ongeveer 8 mm lang.
Sinds het begin van de 19e eeuw wordt de wortel van de boomhei gebruikt voor het fabriceren van pijpen (pipes de bruyère).
Dit vanwege de hardheid en hittebestendigheid van het hout.
Ook laat het hout zeer weinig smaak achter in de rook.
Het hout is lichtbruin tot bruin, vaak mooi roodachtig.
Het hout wordt tegenwoordig ook gebruikt voor het maken van sieraden.
Standplaats:
Op open, vochtige, voedselrijke, vaak omgewerkte grond in wegbermen, aan spoorwegen, op molenbelten en in graanakkers.
De habitat zijn voornamelijk (kalk)graslanden, steengroeven, houtwallen, brede bospaden en grazige ruigten.
close-up van de bonte wikke
auteur:Dawn Endico CC 2.0
De bonte wikke bloeit met langgesteelde, ongeveer 6 cm lange bloemtrossen van mei tot augustus.
Een bloemtros bestaat uit twintig tot dertig bloempjes die paars tot blauwpaars zijn.
De zwaarden kunnen iets lichter gekleurd zijn.
De plaat van de vlag is korter dan de nagel. De bloem is langer dan 1 cm.
De bonte wikke draagt een tot 6 cm lange, 1 cm brede, behaarde peul.
De rijpe bruine peul, bevat vijf tot tien donkergekleurde, ronde zaden.
Nederland: Plaatselijk vrij algemeen in Zuid-Limburg, in het oostelijk rivierengebied en in stedelijke gebieden. Elders zeldzaam tot zeer zeldzaam.
België: Vrij zeldzaam in de Kempen en in de zuidelijke Ardennen. Elders zeldzaam tot zeer zeldzaam.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- wilde planten.nl
- tinternet
Bonte paardenstaart (Equisetum variegatum) is een vaste plant die behoort tot de paardenstaartfamilie (Equisetaceae).
De soort staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als zeer zeldzaam en sterk afgenomen.
De soort komt voor in Noord-Europa, Azië en Noord-Amerika.
Bonte paardenstaart komt voor op zonnige, open, kalkrijke, vrij voedselarme plaatsen, die vaak in de winter overstromen.
De plant is echter vooral te vinden in duinvalleien en afgravingen.
De plant wordt 10-40 cm hoog en heeft een kale wortelstok.
De in de winter groen blijvende, 2-3 cm dikke, gladde of iets ruwe stengels zijn opstijgend tot rechtopstaand met iets opgeblazen stengelscheden.
De in kransen staande bladeren bestaan uit kleine schubben, waarbij de bladscheden grotendeels met elkaar vergroeid zijn tot een stengelschede.
De bladeren zijn aan de basis groen en aan de top zwart.
De tanden zijn zeer breed witvliezig gerand met een zwart middendeel.
Onder de tanden zit een donkerbruine tot zwarte band.
De stengel heeft 6-10 ribben. Bij de onderste knopen zitten enkele lange zijtakken, maar soms ontbreken ze.
Ze zijn ook 2-3 cm dik en even lang als de hoofdstengel. Het middenkanaal is nauw of vrijwel afwezig. De stengelscheden zijn enigszins opgeblazen.
bonte paardenstaart - stengelkoppen
auteur: Enrico Blasutto CC 3.0
Van juni tot in augustus verschijnen er sporenaren op de top van de hoofdstengel en soms ook aan enkele zijtakken, die in het begin bijna geheel omhuld zijn door de tanden van de bovenste afstaande schede.
De eivormige aren zijn tot 10 mm lang met bovenaan een stekelpunt.
Als de aren rijp zijn verdrogen ze en vallen daarna af.
De aar bestaat uit sporangioforen.
Aan de onderkant van de schildvormige sporangiofoor zitten vijftien tot twintig zakvormige sporangiën waarin de sporen zich bevinden.
De sporen hebben bladgroen en twee springdraden (elateren), die in droge toestand om de spore zijn gewikkeld, wanneer ze nat worden strekken ze zich en duwen de spore uit de aar.
Er zijn twee typen sporen, mannelijke en vrouwelijke.
De sporen groeien uit tot bladgroenhoudende voorkiemen (prothallia).
In dit stadium vindt de bevruchting plaats waarna de paardenstaart tot een volledige plant kan uitgroeien.
De prothallia zijn gebonden aan een zeer open groeiplaats.
De bonte krokus (Crocus vernus) is een bolgewas uit de lissenfamilie (Iridaceae) .
Deze sierplant komt uit de gebergten van Midden- en Zuid-Europa en groeit daar op allerlei grazige plaatsen.
In de grond zit een stengelknol met vlezige schubben.
In het voorjaar verschijnen tegelijkertijd bladeren en bloemen uit een witachtige schede.
Engels : Spring crocus, Giant Dutch crocus Duits : Frühlings-Krokus, Frühlings-Safran Frans : Crocus de Naples, Crocus de printemps, Crocus printanier
Crocus vernus (L.) Hill subsp. albiflorus (Kit.) Asch. & Graebn., uit de mesofiele, West- en Mid-Europese alpenweiden, heeft een witte bloem met een paarse buis
Crocus vernus (L.) Hill subsp. vernus, uit de mesofiele, Mid- en Zuidoost-Europese subalpiene hooiweiden, heeft een grotere paarse bloem.
De meestal drie bladeren zijn onbehaard en hebben een lengte van circa 4 cm.
Ze zijn voorzien van een overlangse witte streep.
Bonte krokus wordt veel gekweekt en behoort tot de stinzenplanten.
De grootbloemige krokussen met witte, paarse of gestreepte bloemen zijn afgeleid uit selecties van Crocus vernus.
De Gele krokus (Crocus flavus) wordt gekweekt als sierplant, verwildert en houdt soms stand in grasvelden.
Gele krokus komt voor in Zuidwest-Azië en Zuidoost-Europa.
Crocus vernus subsp. albiflorus
auteur: Bouba CC 3.0
De bonte krokus bloeit van februari tot juni, naargelang de hoogte.
De bloem, die wit met een paarse buis (Crocus vernus subsp. albiflorus) of paars (Crocus vernus subsp. vernus) is, wordt door bijen en hommels bestoven.
De zes bloemdekbladen zijn eirond of enigszins langwerpig en hebben een stompe top.
Er zijn drie meeldraden en gekroesde, oranje stempels. Het vruchtbeginsel zit onder de grond.
Nederland: Vrij zeldzaam, maar plaatselijk algemeen ingeburgerd als stinzenplant op verspreide plaatsen. Het meest in Fryslân, bij de Utrechtse Vecht en in de duinstreek.
België: Zeer zeldzaam ingeburgerd in de Kempen. Niet in Wallonië.
Bont kroonkruid of kroonwikke (Securigera varia, synoniem: Coronilla varia) is een vaste plant die behoort tot de vlinderbloemenfamilie (Leguminosae).
De plant komt van nature voor in Midden- en Zuid-Europa en is van daaruit verbreid naar West- en Noord-Europa.
Inmiddels is de plant een geaccepteerde inheemse soort.
Hij heeft een voorkeur voor matig vochtige, kalkrijke grond op dijkhellingen, spoordijken, in bermen en duinen.
Dat de Haarlemmermeerse grond genoeg kalk bevat en dat het klimaat ook steeds gunstiger wordt voor deze soort blijkt uit het feit dat hij op steeds meer plaatsen gemeld wordt.
De plant is giftig voor paarden door de aanwezigheid van nitroglycosiden.
Thee gezet van de plant schijnt verlichting te bieden bij astma en nerveuze hartklachten.
Bont kroonkruid komt in het wild voor, maar wordt ook geteeld voor bodemverbetering omdat hij veel organisch materiaal en stikstof in de bodem brengt.
Verder is de plant heel geschikt voor het tegengaan van erosie op hellingen en als fraai bloeiende bermbeplanting.
De plant wordt 30-120 cm hoog en heeft een liggende tot opstijgende, kantige stengel.
De bladeren zijn oneven geveerd met zeven tot twaalf paar deelblaadjes en een topblaadje.
De ovale blaadjes zijn 6-16 mm lang.
De vrucht is een 25-50 mm lange, vierkantige peul met drie tot zes insnoeringen en een hakig gebogen snavel.
De rijpe peul breekt op de insnoeringen in stukjes.
Bont kroonkruid bloeit van juni tot september.
De bloemsteel is anderhalf tot drie keer zo lang als de kelkbuis.
De kroonbladen zijn 10-15 mm lang.
De vlag van de bloem is roze en de zwaarden zijn vaak wit.
De kiel is roze of wit en heeft een paarsrode snavel.
Soms komen ook geheel witte bloemen voor.
De bloeiwijze is een scherm met vijf tot twintig bloemen.
De plant komt voor op matig vochtige, kalkrijke grond op dijkhellingen, spoordijken, in bermen en duinen.
De opkomst van de tokonama zorgde voor een nieuw inzicht in het begrip bonsai. Het werd steeds belangrijker om het aanzicht van een boom terug te brengen tot de meest wezenlijke delen. Datgene wat wezenlijk was werd destijds ingegeven door godsdienst. Het zenboeddhisme, dat destijds in Japan populair was, hing sterk aan natuur en stelde de mens als ontvankelijke macht ondergeschikt aan de essentie van de natuur. Om dit gegeven zichtbaar te maken, waren bonsai zeer geschikt, mits ze in een sobere opstelling werden ondergebracht. Uitsluitend dan zouden ze de aanschouwer de essentie van Boeddha kunnen tonen. Bovendien ontwikkelde zich toen het inzicht dat het innerlijke van de plantensoort leidend moest zijn voor de gehele compositie. Van circa 1700 tot 1849 ontwikkelden zich tal van bonsai-stijlen die toegeschreven werden aan hoofdlijnen van 'plantengeesten'; bonsaimeesters hadden destijds nauwkeurig naar wilde bomen en planten gekeken en hun bevindingen genoteerd. Dit leidde tot het optekenen van 15 hoofdstijlen.
Cascade stijl bonsai(conifeer) op de "Foire du Valais", Martigny, Zwitserland auteur: Dake CC 3.0
- Chokkan (Rechtopgaande stijl): deze stijl is een veel voorkomende Bonsai vorm. Ook in de natuur komt deze stijl veel voor, vooral op lichte plekken waar de boom geen concurrentie heeft van andere bomen. In de recht lopende stam moet een duidelijke verjonging te zien zijn, de stam moet dus onder dikker zijn dan aan de top. Op ongeveer 1/4 van de stamlengte groeien de eerste zijtakken. De top wordt gevormd door een tak, de stam loopt dus niet helemaal tot het einde door.
- Shakkan (hellende stijl): hierbij staat de boom schuin naar één kant. Vaak wordt een hoek van 70 tot 90 graden beschreven. De wortels onder de hellende stam lijken in de grond te worden gedrukt, terwijl de wortels zich aan de andere zijde krachtig tonen. Asymmetrische verdeling van takken en taps toelopende stam. Zichtbaar bij alle boomsoorten.
- Moyogi (gebogen opgaande stijl): onderaan beschrijft de stam een goed zichtbare bocht, waarna in de hogere delen van de stam het evenwicht gezocht wordt. De takken zijn asymmetrisch verdeeld en de stam loopt taps toe. Zichtbaar bij vrijwel alle boomsoorten.
- Kengai (cascadestijl): in deze stijl wordt een door natuurkrachten naar beneden groeiende boom afgebeeld. In de natuur treedt dit fenomeen onder andere op in rotsachtige omgeving, waar bomen onder meer door vallende rotsblokken en hevige sneeuwval, vaak gedwongen worden om krom naar beneden te groeien. Niet zichtbaar bij snel groeiende boomsoorten.
- Han-Kengai (half-cascadestijl): de kruin is aanwezig, doch laag. een der takken helt over en doet denken aan Kengai. Niet zichtbaar bij snel groeiende boomsoorten.
- Bunjingi (literati- of wijsgerenstijl): deze stijl is gebaseerd op het principe van de vrijgestelde boom in een bos op voedselarme grond. Deze bosbomen hebben namelijk een hoge, sierlijke kroon die op een matig gekronkelde stam staat. Zichtbaar bij met name naaldbomen.
- Hokidachi (bezemstijl): de naam geeft al aan dat de boom qua uiterlijk gelijkt op een bezem. Een rechte stam eindigt in een ronde, dicht vertakte kroon. Zichtbaar bij iep en haagbeuk.
- Yose-ue (bosstijl): een groep bomen die als geheel een natuurlijk element van een landschap vertegenwoordigen. Zichtbaar bij alle boomsoorten.
- Seki Joju (wortels-over-steenstijl): deze stijl is gebaseerd op bomen die op rotsen hun wortels naar beneden sturen ten einde daar meer voedingsstoffen en water te vinden. Wortel en stam krijgen daardoor hetzelfde uiterlijk. Zichtbaar bij vrijwel alle boomsoorten.
- Ishisuki (hangend-aan-een-rotsstijl): de boom groeit in een spleet van een rots. Wortels zijn niet zichtbaar buiten de rots, wel de wortelaanzet. Alle voedingsstoffen en water worden uit het diepe van de rots gehaald. Zichtbaar bij vrijwel alle boomsoorten.
- Sokan (dubbelstammige stijl): twee stammen komen uit dezelfde wortelhals, waarbij de één dikker is dan de ander. Zichtbaar bij alle boomsoorten.
- Ikadabuki (vlotstijl): een omgeworpen boom richt de zijtakken op, waaruit schijnbaar nieuwe boomindividuen omhoogkomen. De stam(-loop) blijft zichtbaar. Zichtbaar bij alle boomsoorten.
- Fukinagachi (windgestriemde/verwaaide stijl): Bij deze stijl helt de boom over en alle levende takken wijze in een richting. Deze stijl is geschikt voor naaldbomen en voor loofbomen en struiken.In Nederland met zijn winderig klimaat kun je mooie voorbeelden zien in de kuststreek (duinen) en ook in de polders. Door de wind neigt de boom van de wind af en de takken neigen allen in dezelfde richting.
- Sharimiki (drijfhoutstijl): uitsluitend vertegenwoordigd door jeneverbes. De stammen van jeneverbessen die in rotsachtige gebieden groeien, worden door steenslag vaak ontschorst en gedeeltelijk geschild. Door de zon bleken deze wonden vaak uit tot witte lijnen in de stam. Dit worden Shari's genoemd.
- Saikei (natuurlijk landschap): een natuurlijk landschap dat in zijn aanzicht vrij is van menselijke invloeden. Per definitie niet gebonden aan de aanwezigheid van bomen, wel vaak gewenst in het kader van bonsai.
Naast de klassieke, Japanse bonsaivormen met de specifieke, esthetische regels, doen nieuwe termen zoals potensai, mallsai en snobsai de ronde. Potensai wordt vaak gebruikt als men een bonsai in wording wil aanduiden. Mallsai is een massabonsai die met weinig toewijding en esthetische criteria heel goedkoop wordt aangeboden in de supermarkten of tuincentra. Snobsai is een aanduiding voor een dure bonsai die door rijke mensen zonder enige kennis van bonsai wordt gekocht en puur als decoratie en/of statussymbool wordt gebruikt.
Bonsai is een Japans woord dat letterlijk 'boom in pot' betekent. Het woord heeft betrekking op een door manipulatie klein gehouden plant die echter de illusie wekt een groot en oud exemplaar te zijn. Dit wordt in de praktijk bereikt door taksnoei, wortelsnoei, kweken in kleine potten en door stengels en stammen met behulp van aluminium- of uitgegloeid koperdraad in de gewenste vorm te laten groeien. Zo kan een boom, die onder natuurlijke omstandigheden uitgroeit tot een enige meters of tientallen meters hoog exemplaar, een sierlijke plant worden op kamerplantformaat.
Engels : Bonsai Duits : Bonsai Frans : Bonsaï, bonzaï
Acer buergerianum in de Seki-joju-stijl. Deze esdoornsoort is één van de oudste soorten die speciaal voor bonsai worden gekweekt auteur: Agricultural Research Service/United States Department of Agriculture.
Gedurende de Han-dynastie (202 v. Chr. - 220 n. Chr.) bereikte de bonsaikunst in China een zeker hoogtepunt. Destijds was het uitsluitend de rijke en gegoede burgerij, die zich met deze kunstvorm bezighield. Chinezen spraken toen nog niet van bonsai, maar van pun-sai, wat ook 'boompje in pot' betekent. Waarom er in dat verleden zo'n behoefte ontstaan is om bomen terug te brengen tot een miniatuur, is nog steeds niet echt duidelijk. Getekende kunst uit de Han-dynastie geeft wel aan dat er destijds door de gegoede burgerij veel bonsais cadeau werden gedaan, die dan per schip of koets vervoerd werden. Ook verkeerden mediterende monniken vaak in de buurt van zulke miniatuurbomen.
Bonsai "forest", bonsai tentoonstelling in Suzhou, China auteur: Miguel A. Monjas CC 3.0
De sterke verbreiding van het boeddhisme in de Middeleeuwen zorgde voor een export van de eerste bonsai naar Japan. Rond 1195 werden de eerste bomen ingevoerd in Japan. Daar nam de populariteit van bonsai een grote vlucht. De eerste echte, historische verwijzing naar het bestaan van bonsai in Japan, is afkomstig van het kunstwerk op rol Kasugagongen-genki uit 1309, van de schilder Takakane Takashina. Takashina schilderde gedurende de Kamakura-periode(1183-1333), een tijd waarin de Japanse kunst zich sterk ontwikkelde onder invloed van het zenboeddhisme. De Japanners verfijnden destijds de bonsaikunst door de toepassing van ingewikkeldere handelingen, waardoor de bomen beter gemanipuleerd konden worden.
In de 16e eeuw ontwikkelde de boomchirurgie zich verder in Japan onder invloed van de bonsaikunst; bomen werden door middel van fijn gesmede werktuigen en rauwe chemicaliën (vooral zwavelverbindingen) 'verbeterd'. Die verbeteringen waren sterk gericht op verfijning en versobering in de geest van Boeddha.
Bonsai(Acer palmatum) op de "Foire du Valais", Martigny, Zwitserland auteur: Dake CC 3.0
De Japanners waren degenen die het begrip 'Bonsai' verrijkten met een filosofie die heden ten dage erkend wordt als de hoofdfilosofie. Vóór de introductie van bonsai in Japan creëerden de Chinezen al miniatuurlandschappen gedurende de Han-dynastie. Dergelijke landschappen werden penjing genoemd. Van de Chinese filosofie achter bonsai en de miniatuurlandschappen is niets concreets bekend. Derhalve is er volop ruimte voor historici om te gissen naar de beweegredenen. Vooralsnog wordt de sierwaarde van dergelijke objecten nog steeds beschouwd als de achterliggende hoofdreden voor de creatie van bonsai en penjing in China.
Binnen de bonsaileer in Japan werd in het begin van de 18e eeuw sterk aangestuurd op de ontwikkeling van een essentialisme. In de 18e eeuw werd de tuinarchitectuur sterk verrijkt door de integratie van bonsai in de gehele compositie. Japans Wijsgerenraad stelde destijds Ibo Ito aan als 's lands 'bonsai-toezichthouder'. Ito bezat zelf een gigantische collectie bonsai, die hij uitgestald had in verschillende kwekerijen. Ito was de eerste bonsaimeester die de essentie van de bonsaicompositie combineerde met haiku. Hij richtte daartoe op zijn privé-grondgebied verschillende tokonama's in. Tokonama's combineren een lege ruimte met een plant (vaak een bonsai), steen of landschap en een wijze spreuk (vaak een haiku) tot een essentieel geheel. Het was de bedoeling om de waarnemer een gevoel van rust te bezorgen door de 'ruis' uit de natuur weg te nemen en uitsluitend datgene wat de kunstenaar van belang achtte, te tonen. Vaak waren de overgangen tussen de verschillende seizoenen een reden om tokonama's opnieuw in te richten.
De twee soorten bonenkruid, het eenjarig bonenkruid (Satureja hortensis L.) en het bergbonenkruid (Satureja montana L) lijken veel op elkaar. Ze groeien beide ruig en ongelijkmatig en hebben zwakke, houtige, zich vertakkende stengels. Ze worden 30 tot 50 cm hoog.
Herkomst : uit het gebied van de Zwarte- en de Middellandse Zee.
Het meerjarige bonenkruid treft men thans in het wild aan in Zuid-Europa, de Balkan en in Zuid-Rusland tot aan de Kaukasus. Het komt voor op oevers en op zonnige plaatsen. Deze soort kan men als plant kopen.
Het eenjarige bonenkruid is een moestuinplant.
Bloeitijd : van juli tot oktober.
Engels : Savory, Satureja, Winter savory, Summer Savory Duits : Bohnenkräuter Frans : La Sarriette, Pèbre d'ai
eenjarig bonenkruid auteur: MarkusHagenlocher CC 3.0
Het eenjarig bonenkruid bezit een sterk ontwikkelde hoofdwortel net als het overblijvend bonenkruid dat ook sterk vertakte zijwortels heeft.
De stengel van het overblijvend bonenkruid is vrijwel gelijk aan die van eenjarig bonenkruid, maar verhout sneller en is niet violet getint. De stengels zijn kort behaard en vertonen talrijke grote klierschubben.
De plant bezit talrijke, groene, glanzende, lijn-lancetvormige blaadjes, beiderzijds spits toelopend, die aan de gave randen met fijne haartjes zijn bezet. Ze staan tegenover elkaar en zijn aan beide zijden eveneens met grote klierschubben bedekt. Als er niet wordt geoogst verkleurt het blad in de nazomer tot dieppaars.
De kleine bloempjes zitten weggedoken in de bladoksels. Meestal staan er drie tot zeven bijeen in schijnkransen. Ze zijn duidelijk gesteeld en krijgen veel bezoek van bijen. De kleurschakering gaat van paarsrood, lichtrood tot witachtig met donkerrode stippen. De bloem-kelk is grijs.
De smaak is enigszins bitter. Eenjarig bonenkruid smaakt zoeter en minder pikant dan het overblijvend bonenkruid.
De eenjarige soort is een moestuinplant en heeft een korte groeitijd van ongeveer vier maanden en wordt niet hoger dan 35 cm. Bonenkruid houdt van veel zon en een voedzame grond.
Het meerjarige bonenkruid kan vijf jaar groeien en bereikt een hoogte van 50 cm.
bloem van het eenjarig bonenkruid auteur: http://www.fungoceva.it/
bloem van het bergbonenkruid auteur: Kurt Stüber CC 3.0
Bonenkruid is net als marjolein een eenjarige plant. Beide soorten hebben nog méér gemeen: ze hebben allebei een overblijvend neefje dat her en der in het wild voorkomt. Het bergbonenkruid geniet dezelfde reputatie als zijn gekweekte verwant. De eenjarige soort is echter beter bestand tegen kou en vocht. Ze verdient daarom de voorkeur in de tuin. Het lijkt op grootbladige tijm of misschien rozemarijn met sappige, donkergroene bladeren. Ook de smaak is verwant aan die van tijm - beide kruiden bevatten thymol en carvacrol. Smaak en geur zijn zo kruidig dat men het graag in de keuken gebruikte lang voordat de specerijen uit het Oosten kwamen.
De hele plant is zeer aromatisch en de geur doet denken aan een mengeling van lavendel en appels, met een lichte muntsmaak - echt een hoogzomer kruid!
Omwille van het looistofgehalte bezit dit kruid een adstringerende werking. Het cymol- en carvacrolgehalte verklaren de antiseptische eigenschappen van de etherische olie. De etherische olie oefent eerst een stimulerende, nadien een dempende invloed uit op het centraal zenuwstelsel.
Satureja hortensis
Bonenkruid is volgens de oude overleveringen de plant van de saters, in bossen levende wellustige halfgoden. De wetenschappelijke naam van bonenkruid is afgeleid van sater. Niet zo gek, want bonenkruid werd ten tijde van de Romeinen vooral door de volgelingen van Bacchus gebruikt. Ze droegen het in de vorm van kransen in hun haar en snoepten er geregeld van om hun potentie te verhogen. Want bonenkruid is een van de oudste potentie-verhogende middelen, al vermelden veel kruidenboeken dat veiligheidshalve niet. Monniken bleven van de weldaden van het bonenkruid verstoken. Voor het bonenkruid was hun tuintje verboden terrein. Het stond immers ook bekend als werkzaam ingrediënt in liefdesdrankjes. Bonenkruid is zeer oud. Oude Griekse geschriften vermelden het al. Jacob van Maerlandt, die de oude Grieken en Romeinen naschreef, vermeldt uitvoerig de toepassingen van t sop van Satureja. Virgilius noemde het een van de geurigste kruiden onder de planten en gaf de raad het in de buurt van de bijenkorven aan te planten om de honing een uitgesproken en bijzondere ambro-zijnsmaak te geven. Bonenkruid was al vroeg in West-Europa bekend en tegen de 16e eeuw moet het een populaire plant geweest zijn. Shakespeare vermeldt in zijn The Winters Tale voor Perditas boeketje vurige lavendel, munt, bonenkruid en marjolein waarvan zij zegt: Dit zijn bloemen van het midden van de zomer en ze worden, dacht ik, aan mannen van middelbare leeftijd voorgezet. Mercurius maakt aanspraak op dit kruid, schreef Culpepper. Houdt het droog bij u, het hele jaar door, als u op uzelf en uw welbehagen gesteld bent, wat negen van de tien keer wel het geval zal zijn. Hij gaf ook de raad het sap met rozenolie te verhitten en het in de oren te druppelen om suizingen en doofheid te genezen en in geval van ischias en verlammingen te pappen met bonenkruid en tarwemeel.
Het ietwat pikante bonenkruid maakt zwaar voedsel beter verteerbaar. Denken we hier vooral aan gerechten met als hoofdingrediënt de gewone tuinboon, erwten en andere peulgerechten, vandaar ook de naam bonenkruid. Het kruid kan helemaal alleen gebruikt worden als smaakmaker. Het kruid is vooral in zijn nopjes wanneer het meegekookt wordt, dit in tegenstelling tot de meeste andere kruiden, omdat het hierdoor ten volle zijn smaak en geur afgeeft. Keule zoals dit kruid in de volksmond genoemd wordt misstaat ook niet in een visgerecht (vette vis), bij varkensvlees ook in groetensalades kan men het er op wagen, dit echter in een zeer kleine hoeveelheid. Hou je niet van de sterke geur van groene kolen of spruitjes, kook dan gerust een blaadje bonenkruid mee, en weg is de geur!
De bolletjesvaren (Onoclea sensibilis) is een varen uit de bolletjesvarenfamilie (Onocleaceae). Het is de enige soort binnen het geslacht Onoclea, een zogeheten monotypisch geslacht.
De plant komt van nature voor in Oost-Azië en Noord-Amerika. Door cultivatie heeft de soort zich in Europa verspreid. In België en Nederland wordt de plant sinds enkele jaren in het wild gevonden.
De Nederlandse naam 'bolletjesvaren' slaat op de vorm van de sporenhoopjes.
bolletjesvaren auteur : hardyplants Ik, de auteursrechthebbende van dit werk, geef dit werk vrij in het publieke domein. Dit is wereldwijd van toepassing.
De botanische naam Onoclea komt van het Griekse 'onos' (= vat) en 'kleiein' (= sluiten), wat verwijst naar de manier waarop de sporenhoopjes wordt afgesloten. De soortaanduiding sensibilis betekent 'gevoelig' en slaat op de gevoeligheid van de varen voor vorst.
De bolletjesvaren is een overblijvende, kruidachtige plant. Uit een dunne, kruipende wortelstok ontspringen willekeurig verspreide bladen. Er is een duidelijk verschil tussen de steriele en de fertiele bladen.
De fertiele bladen ontstaan later (of soms zelfs niet) en lijken helemaal niet op de steriele bladen. Ze zijn langwerpig van vorm en tweevoudig geveerd. De bladsteel is in verhouding langer dan die van de steriele bladen, en het blad staat rechtop. De bladslipjes zijn lijnvormig, enkele millimeters breed en de zijblaadjes daarvan vouwen zich elk als een handje rond de sporenhoopjes. Het geheel doet denken aan een pluim met parelsnoeren, vandaar ook de naam bolletjesvaren. De jonge fertiele bladen zijn groen, maar worden later bruin tot zwart.
De steriele bladen zijn fragiel en verdwijnen bij de eerste vorst. De fertiele bladen zijn winterhard en laten de sporen pas vrij in de volgende lente.
Onoclea sensibilis - steriel blad auteur : Kurt Stüber CC 3.0
De bolletjesvaren is een terrestrische plant die vochtige, matig voedselrijke tot voedselrijke, zure grond verkiest. De varen komt in natuurlijke omstandigheden voornamelijk voor in moerassen, laagveen en vochtige bossen, in de zon of de schaduw.
In de Benelux is de soort vooral te vinden op de plaatsen waar hij is aangeplant, zoals in tuinen, kasteeltuinen, parken en dergelijke. Daarbuiten komt de plant meestal voor op voldoende vochtige plaatsen waar tuinafval gestort wordt.
Op geschikte plaatsen heeft de bolletjesvaren de neiging om te gaan woekeren en andere planten te verdringen.
de sporen van de Onoclea sensibilis auteur : H.Zell CC 3.0
De bolletjesvaren is oorspronkelijk afkomstig uit Oost-Azië en het oosten van Noord-Amerika. De varen is als tuinplant ook in Europa verspreid geraakt. De plant kan overleven en zich voortplanten in een gematigd klimaat met milde vorst.
In België en Nederland kan de bolletjesvaren met geen enkele andere varen verward worden.
De bolletjesvaren wordt noch op de Vlaamse Rode Lijst (planten), noch op de Nederlandse Rode Lijst (planten) vermeld.