In het eerste gedrukte Nederlandstalige kookboekje (Brussel 1514) van Thomas van der Noot staat reeds een receptje voor "Gruen loock tot palinghen". Loock was een benaming voor een saus waarin naast look meestal nog andere ingrediënten voorkwamen. Het recept: Neemt den palinck ende sietten wel. Dan doeten uit sinen sope ende laitten coelen. Dan suldi nemen broot, loock, petercelie ende sout stoot dan dese vyer dinghen wel altsamen. Als die ghestooten sijn so doetse doer eenen stramijn met edicke. Dan ghiet daer oppe tvette vanden palinghe. Als ghijen rechten wilt soe ghyet dloock op sinen palinck. De paling werd eerst gestoofd in een vetstof. De saus werd bereid door brood en peterselie door een zeef te wrijven tesamen met edick (azijn), afgesmaakt met zout en dan door het stoofvocht van de paling gedaan. De gebonden saus werd dan over de paling gegoten en koud gegeten. Het recept van mijn moeder is bijna identiek: citroen in plaats van azijn en het stoofvocht wordt ingedikt met wat maïsbloem opgelost in water. Zij doet er ook wat peper in en gebruikt verse boter om de paling aan te stoven. De peterselie wordt fijngesneden en stooft even mee. Geen look, die snel overheerst, maar een zachter allium familielid: het sjalotje. Citroenen en peper waren destijds peperduur vandaar dat ze slechts met mondjesmaat gebruikt werden in oude recepten. Bijna in alle streken waar vorige eeuw nog paling kon gevangen worden heeft het recept het overleefd. Dit is voornamelijk rond rivieren en hun zijarmen zoals de Schelde.
02-07-2008, 12:25 geschreven door WillyVC
|