Want als hongerigen gevoed worden, naakten gekleed, zieken verpleegd, is het Gods hulp dan niet, die de handen van de dienaar vult, en is de goedheid van de ondergeschikte dan geen geschenk van zijn Heer? Ofschoon deze geen helper nodig heeft voor de werken van zijn barmhartigheid, heeft Hij toch zijn almacht zo gematigd, dat Hij het menselijk lijden door mensen te hulp komt. En terecht dankt men God voor de bijstand van de naastenliefde, waarvan men de werken ziet in zijn dienaren. Daarom zegt de Heer zelf tot zijn leerlingen: ‘Moge uw licht zo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken zien en uw Vader verheerlijken, die in de hemel is.’ (Leo de Grote)
De universaliteit van de christelijke liefde is een abstractie, als ze niet wordt tot concrete geschiedenis, proces, conflict. Alle mensen liefhebben wil niet zeggen dat men confrontaties moet vermijden, het is niet een schijnbare harmonie in stand houden. Liefde is universeel als ze in solidariteit met de verdrukten ook de verdrukkers van hun eigen macht probeert te bevrijden, van hun eerzucht en hun egoïsme. De onderdrukkers heeft men lief door hen uit hun eigen onmenselijke situatie te bevrijden, ja door hen te bevrijden van zichzelf. (Gustavo Guttiérrez s.j.)
Bron: ‘Eeuwig duurt zijn trouw’, Ignatiaans Bidden