Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
09-05-2010
ZESDE ZONDAG VAN PASEN
MARIA, MOEDER VAN DE
SCHONE LIEFDE
Vandaag komen
twee grote klemtonen aan bod. Eeuwenlang al is de meimaand de Mariamaand, de
maand die op een bijzondere wijze toegewijd is aan Onze Lieve Vrouw.
Bovendien is het
vandaag Moederdag, alle gezinnen vieren vandaag onze moeders. Daarom ligt het
thema van deze eucharistie eigenlijk voor de hand: Maria, moeder van de schone
Liefde.
We bidden dat wij
allemaal zouden uitgroeien tot mensen met een moederhart:
geef ons, Heer,
een warmer hart,
een hartelijker hart.
Daarom kozen we vandaag een
bijzondere eerste lezing:
Mijn kind, houd vast aan wat
je vader je bijbracht,
verwerp niet wat je moeder je leerde.
Bewaar hun onderricht voor
altijd in je hart,
draag het als een sieraad om je hals.
Moge het je leiden op de
wegen die je gaat,
moge het over je waken als je slaapt,
moge het je leidraad zijn als je wakker wordt.
Want de lessen van je vader
en je moeder zijn een lamp,
een licht dat je vermaant en de weg wijst naar het leven.
Hun onderricht zal je behoeden
voor onheil.
(Spreuken 6,20-24a)
Nogal stil en
onopvallend, bescheiden op de achtergrond, zelfs een beetje vergeten, vind je
Moeder Maria toch overal terug. In kerken en kapellen, op hoeken van straten,
verkleurd door weer en wind. In huiskamers. Ook bij mensen waar je haar niet zo
zou verwachten: Maria, die kleine vrouw, die mensen blijkbaar zo menselijk
nabij is.
Maria, zo klein
en kwetsbaar nog toen haar leven ECHT begon. Maria, een stille moeder met een
leven dat getekend is door het lijden van haar Zoon. Maria, een vrouw waarin
elke moeder wel iets van zichzelf vindt. Zij stond onder het kruis van Jezus,
haar Zoon, op een moment dat de leerlingen er allemaal vandoor waren.
Tegenwoordig
staat zij niet zo veel meer in de kijker. Zeker niet in kringen van geleerden
en theologen, van wijzen en van groten. Zij past niet in hun denkraam, zoals
zij in haar eenvoud ook niet past tussen de idolen van onze tijd. Nieuwlichters
laten haar liever links liggen.
Toch blijft haar
leven van pijn en diep geloof een aantrekkingspool en een voorbeeld voor vele mensen. Ook
vandaag, na zoveel eeuwen, in een tijd die zo anders is, blijft haar overgave,
haar toewijding, haar hele leven een uitnodiging tot levensverdieping. Diepgang
in een wereld, die zo oppervlakkig is en zozeer voor de schone schijn leeft.
Een uitnodiging tot inkeer naar binnen, en een uitnodiging tot inzet naar
buiten.
Bij haar komen
mensen met hun zorgen en verdriet, bij haar worden mensen opnieuw eenvoudig.
Zij blijft mensen troosten en de weg wijzen naar elkaar en naar God.
Een mens als wij
is zij, Moeder Maria, met angst en tranen in de ogen, dikwijls niet goed wetend
wat er allemaal gebeurt. Een mens als wij, met vreugde ook om kleine dingen.
Een mens als wij, maar haar geloof was sterker dan ons geloof, en haar
vertrouwen groter dan het onze.
Mogen wij, langs
Maria, deze buitengewone vrouw, dichter bij Jezus en zijn blijde boodschap
komen.
zou ze jullie hebben liefgehad als iets van haarzelf,
maar jullie horen niet bij haar,
want ik heb jullie uit de wereld weggeroepen.
Daarom haat ze jullie.
Denk aan wat ik gezegd heb:
een slaaf is niet meer dan zijn meester.
Ze hebben mij vervolgd,
dus zullen ze ook jullie vervolgen;
maar wie zich aan mijn woorden gehouden heeft,
zal zich ook aan jullie woorden houden.
Dit alles zullen ze jullie vanwege mij aandoen,
want ze kennen hem niet die mij gezonden heeft.
(Johannes 15,18-21)
Is Jezus een zwartkijker? Wie alleen dit stukje evangelie
leest zou wel eens de indruk kunnen krijgen, omdat zijn woorden over de
wereld zo somber en donker gekleurd zijn. Maar Jezus spreekt hier niet over
onze aarde als de blauwe planeet, de schoonheid van de schepping of de pracht
van de natuur. Van dit alles is Hij zich terdege bewust, en we mogen stellen
dat Hij daar ten volle van genoten heeft, toen Hij al weldoende rondging, zijn
leerlingen onderrichtte of de stilte opzocht om alleen bij de Vader te zijn.
Meer nog: bij herhaling spreekt Jezus over de goedheid, die
in het hart van mensen kan wonen. Denken we maar aan het penningske van de arme
weduwe of het nederige gebed van de tollenaar, die in de tempel door de
verwaande farizeeër met de nek wordt aangekeken.
Maar het mooist van al is wellicht zijn kinderzegen: Toen
bracht men kinderen bij Hem, met de bedoeling dat Hij hun de handen zou
opleggen en voor hen zou bidden. Maar de leerlingen wezen hen terecht. Jezus
zei: Laat die kinderen en verhinder niet dat ze bij Me komen, want van zulke
kinderen is het koninkrijk der hemelen.Hij legde hun de handen op;
daarna vertrok Hij. (Matteüs 19,13-15)
Jezus ziet dit mooie en dit goede, en hij jubelt er ook om:
Ik dank U, Vader, Heer van hemel en aarde omdat u deze dingen voor wijzen en
verstandigen verborgen hebt gehouden, maar ze aan eenvoudige mensen hebt
onthuld. (Matteüs 11,25)
Maar Jezus ziet ook de schaduwzijde in het hart van de mens,
die duistere kant die we in Bijbelse taal als de erfzonde benoemen. En
eigenlijk is Jezus hier een heel fijnzinnig psycholoog, die het binnenste van
de mens doorgrondt, lang voor de psychologie of de psychoanalyse als wetenschap
ontstonden. Hij weet maar al te goed dat deze duistere schaduwzijde meer naar
boven komt als mensen in groep optreden. In deze betekenis gebruikt Johannes
het woord wereld, als Hij de woorden van Jezus tijdens het Laatste Avondmaal
weergeeft. De wereld, dat zijn de mensen in groep, die zich van hun minst
mooie kant tonen.
Deze minder mooie kanten zijn ons welbekend. Zij woekeren in
onze eigen persoon, we zien de sporen rondom ons, en we kennen ze uit dat zo
levensechte verhaal van de bekoringen van Jezus in de woestijn, met geldhonger,
machtswellust en eerzucht of buitenissige ambitie, die altijd weer de kop
opsteken ten koste van andere mensen. Deze schaduwzijde of minder mooie kant,
dat is de mens, die onderworpen is aan de slavernij van de zonde.
Daarmee moest Jezus wel botsen en daarom kon het niet anders
dan dat de wereld Hem zou haten. Daarom ook kon het niet anders dan dat die
wereld Hem uit de weg zou ruimen. Zijn persoon, zijn Woord, zijn leven druiste
immers in tegen de samenzwering van al wie op kwaad belust is en wetens en willens
kiest voor de zonde, die de weg ten dode is, de weg die geen Leven, geen
vreugde, geen vrede brengt.
In zijn tijd kreeg Jezus het daarom aan de stok met tal van
lieden, die in aanzien stonden en zichzelf op een schavotje geplaatst hadden.
Verschillende namen krijgen zij: farizeeërs, schriftgeleerden, oudsten van het
volk, hogepriesters Als je het wel beschouwt, een allegaartje van mensen, die
in het toenmalige wereldje van de Joden nogal van rang en stand waren. Zij
waanden zich hoog verheven en van op hun zelfgemaakte tribune keken zij vol
eigenwaan neer op de anderen, die in hun ogen enkel gepeupel waren.
Wie zijn zij vandaag? Matteüs begint zijn Bergrede met de
welbekende zaligsprekingen. Soms zijn die sympathiek en aantrekkelijk: gelukkig
die arm van geest zijn en zuiver van hart, gelukkig ook die uitzien naar
gerechtigheid Zo willen we ook wel graag zijn. Maar Matteüs schrijft
evenzeer:
Gelukkig die vervolgd
worden vanwege de gerechtigheid,
want hun behoort het koninkrijk der hemelen.
Gelukkig zijn jullie,
als ze jullie uitschelden
en vervolgen
en je van allerlei
kwaad betichten vanwege Mij.
Wees blij en juich, want in de hemel wacht jullie een rijke
beloning.
Zo hebben ze immers de profeten vóór jullie vervolgd.
(Matteüs 5,10-12)
Laten wij maar proberen trouw te zijn aan Jezus en in alle
deemoed bidden:
Heer Jezus, zachtmoedig en nederig van hart,
maak mijn hart gelijk aan het uwe!
Heer, blijf bij ons, ook als het avond en donker
wordt.
Jullie zijn mijn vrienden wanneer je doet wat ik zeg.
Ik noem jullie geen slaven meer,
want een slaaf weet niet wat zijn meester doet;
vrienden noem
ik jullie,
omdat ik alles wat ik van de Vader heb gehoord,
aan jullie bekendgemaakt heb.
Jullie hebben niet mij uitgekozen,
maar ik jullie,
en ik heb jullie opgedragen om op weg te gaan
en vrucht te dragen,
blijvende vrucht.
Wat je de Vader in mijn naam vraagt,
zal hij je geven.
Dit draag ik jullie op: heb elkaar lief
(Johannes 15,12-17)
Een oud joods verhaal zegt dat een rabbi eens bij een
leerling ging en hem vroeg: 'zeg mij eens: wat is dat, God?' Hij herhaalde de
vraag, een tweede maal, een derde maal. Maar de leerling zweeg. Daarom vroeg de
rabbi: 'waarom zeg je niets?' En de leerling antwoordde: 'omdat ik het niet
weet!' En de rabbi dacht verder: 'weet ik er dan meer van? Het is duidelijk dat
God bestaat, en dat er niets is buiten Hem. Maar verder weet ik niets.'
Zo is het enerzijds, maar Johannes schrijft ook: 'God is Liefde.'
Zo hebben wij Hem leren kennen, als goedheid, als liefde en het is de moeite
om dat te blijven doorvertellen. De eeuwen door hebben vele mensen dat gedaan,
overtuigd en enthousiast. Het blijft ook vandaag de moeite waard, om het voort
te zeggen, om het voort te doen en met enthousiasme.
God is geen verre God die éénmaal het heelal geschapen heeft
en er nadien nooit meer naar omziet. Zo een verre afstandelijke God spreekt ons
niet aan. God is Liefde: en liefde is aanwezigheid, tederheid, barmhartigheid.
Daarom heeft God zich in Jezus getoond om de mens nabij te zijn.
Er is een verhaal over de evangelist Johannes, diegene die
geschreven heeft: 'God is Liefde. Als iemand zegt dat Hij God liefheeft, die
hij niet ziet, maar zijn broeder niet liefheeft, die hij wel ziet, is hij
eenvoudigweg een leugenaar.'
Over deze Johannes wordt dit verhaal verteld, dat gesitueerd
wordt aan het einde van zijn lange leven. Ook dan zat hij nog uren en uren
bij jongere leerlingen, die aan zijn
voeten plaats namen. Op een dag, zo wordt verteld in deze goed bewaarde
traditie, maakte één van de leerlingen zijn beklag: 'Johannes, jij spreekt
altijd over liefde, over Gods liefde voor ons en over onze liefde voor elkaar.
Waarom vertel je nooit eens iets anders aan ons dan over die liefde?'
De leerling, die ooit zijn hoofd had laten rusten aan het
hart van de mensgeworden God, zou dan geantwoord hebben, zegt het verhaal
verder,: 'Omdat er niets anders is, alleen liefde ... liefde ... liefde.'
Liefde is elkaar heel
nabij zijn
zonder elkaar te bezitten
Liefde is 'houden van'
zonder elkaar vast te houden
De mooiste lianen kunnen de sterkste boom wurgen,
door hem jarenlang teder te omhelzen.
Voelen mensen het hart van een medemens
dan komen ze tot leven.
Alleen in de liefde kan men 'mens' worden
zoals ik me ook aan de geboden van mijn Vader gehouden heb
en in zijn liefde blijf.
Dit zeg ik tegen jullie om je mijn vreugde te geven,
dan zal je vreugde volkomen zijn.
(Johannes 15,9-11)
Enkele dagen al luisteren we nu naar Jezus, terwijl Hij tijdens
hun laatste samenzijn zijn meest intieme vrienden op uitzonderlijk innige,
tedere wijze toespreekt. Zoals de vorige dagen reeds zo duidelijk werd, is Hij
zelf diegene, die troost en bemoedigt, terwijl zijn vrienden diep ontroerd en
bedrukt zijn.
Ook vandaag is het zo, in dit kort stukje evangelie. Zelf
leeft Hij in een intense innerlijke vreugde, die haar oorsprong vindt in de
innige verbondenheid met de Vader. Maar zoals een diepe vreugde nu eenmaal is,
wil Hij dit intense geluk niet voor zichzelf alleen houden. Vreugde deelt, ze
kan niet anders, want vreugde loopt over.
We zien het nu bij Jezus: Ik spreek zo tegen jullie, opdat
eenzelfde volkomen vreugde, die in mijn hart opwelt, ook in jullie gemoed mag
leven.
En dat zal ook zo zijn als je in mijn liefde blijft, als
mijn leven ook jullie leven wordt. Dan klinkt het een beetje hard: je blijft in
die innige liefde met Mij verbonden als je mijn geboden onderhoudt. Maar die
schijnbare hardheid is niet meer dan schijn. Er is hier niet de minste zweem van
formalistisch naleven van een aantal wetten, met talloze geboden en nog meer
verboden.
De geboden van Jezus zijn te herleiden tot ÉÉN GROTE
LEEFREGEL. Die richtlijn werd ons ten overvloede herhaald, en toch wordt hij zo
vaak vergeten. Vergeten en verdrongen, zo vaak ook in naam van hoge idealen,
die alleen maar met de mond verkondigd worden.
ÉÉN UNIEKE LEIDRAAD geeft Jezus voor ons leven: DE LIEFDE,
naar God toe, en in één en dezelfde beweging ook naar de naaste, in de meest
letterlijke zin, de mens die dicht naast ons leeft, maar evenzeer de naaste,
die hoewel heel veraf ons toch heel nabij is, omdat hij of zij, jong of oud,
arm of rijk, mens is zoals wij, en daardoor net als wij genodigd is tot diezelfde
innige omhelzing binnen die ÉNE FAMILIE van GODS GELIEFDEN.
Ik ben de ware
wijnstok en mijn Vader is de wijnbouwer.
Iedere rank aan mij die geen vrucht draagt snijdt hij weg,
en iedere rank die wel vrucht draagt snoeit hij bij,
opdat hij meer vruchten draagt.
Jullie zijn al rein door alles wat ik tegen jullie gezegd
heb.
Blijf in mij, dan blijf ik in jullie.
Een rank die niet aan de wijnstok blijft,
kan uit zichzelf geen vrucht dragen.
Zo kunnen jullie geen vrucht dragen
als jullie niet in mij
blijven.
Ik ben de wijnstok en jullie zijn de ranken.
Als iemand in mij blijft en ik in hem,
zal hij veel vrucht dragen.
Maar zonder mij kun je niets doen.
Wie niet in mij blijft wordt weggegooid
als een wijnrank en
verdort;
hij wordt met andere ranken verzameld,
in het vuur gegooid en verbrand.
Als jullie in mij blijven en mijn woorden in jullie,
kun je vragen wat je wilt en het zal gebeuren.
De grootheid van mijn Vader zal zichtbaar worden
wanneer jullie veel vrucht dragen en mijn leerlingen zijn.
(Johannes 15,1-8)
We werden allen opgevoed in grote eerbieden ontzag voor
de almachtige God,hoog verheven in de hemel,ver boven ons, mensjes
van niemendal.Zo hebben wij tot God gebeden, vele en vele keren,en
telkens weerhebben we ons klein, hulpeloos en nietig gevoeld.Het is
een houding die passend is, maar evenzeer is het maar één kant van het hele
verhaal.
Als God zo ver boven ons, kleine mensen, staat, als Hij zo
ver boven ons leven staat, komt Hij ook vlug buiten ons leven te staan.Hij is dan
te groot en te ver,ongenaakbaar en onbereikbaar.HIJ woont in de
coulissen van zijn hoge hemel, en WIJ leven, even maar, op het kleine podium
van dit stukje aarde.
GOD ZIJ DANK is er méér, GOD ZIJ DANK is er Jezus, en GOD
ZIJ DANK mochten wij op onze levenswegJezus ontmoeten, in bezinning en gebed, in gewone
ervaringen van ons leven, en bovenal in het evangelie.
En HIJ, Jezus, sprak ons ook vandaag van een wijnstok: Zie,
zei Hij,zo dicht zijn wij bij elkaar,als ranken met de stam
verbonden.Zo ben Ik één met de Vader, zo ben Ik in de Vader.Zo ben
Ik één met jullie, zo LEEF Ik ook in jullie. Evenzeer als het sap van de stam ook het sap van de ranken wordt. Evenzeer als het leven van
de stam ook het leven van de ranken wordt.
Zo heeft Hij het zelf gewild: God kan niet zonder de
mensen.Hij leeft zich uit in zijn mensenzolang Hij hun leven mag
geven, zo lang Hij hun leven mag zijn.
Geloven is niet alleen:
klein staan voor God.Geloven is ook groeien en groter worden omdat wij Hem in ons laten werken,omdat wij ons door Hem laten
snoeien.
Ik zeg het jullie dus nu al, voordat het zover is,
dan zul je, als het zover is, geloven.
Veel zal Ik jullie niet meer kunnen zeggen,
want de vorst van de wereld is in aantocht.
Niet dat hij macht over Mij heeft,
maar de wereld moet weten dat Ik de Vader liefheb:
wat de Vader Mij heeft opgedragen, voer Ik ook
uit.
(Johannes 14,27-31a)
Zo innig en teder, zo diepmenselijk dit tafereeltje. Misschien
is het ons ook wel eens overkomen, diep ontroerd en tot tranen bewogen.
Want ontroerd en bewogen is de stemming als Jezus zo
spreekt. Samen met zijn beste vrienden is Hij een laatste keer aan tafel. Hij zal
nu van hen heengaan. Zoals zij van Hem hielden, moet dit gewogen hebben. Het
verdriet overweldigt hen. De sfeer is gedrukt. Bij het Laatste Avondmaal is het
alsof de leerlingen samen zijn rond het sterfbed van de meest geliefde.
Zoals ook wij misschien wel eens samen waren rond het
sterfbed van een geliefde, wenend, bedrukt, niet wetend wat te zeggen.
De leerlingen hoeven niets te zeggen nu. Jezus zelf neemt
het woord, troost hen, spreekt hen moed in. Hij, die met lichaam en geest de
komende uren ten dode toe gekwetst en gemarteld zal worden, Hij is diegene, die
bemoedigt.
Ook dat kan ons wel eens gebeurd zijn, dat hij of zij, die
ging sterven, nog bemoedigde en woorden van troost sprak, wanneer de geliefden
geen woorden meer vonden.
Jezus is daartoe in staat omdat een bovenaardse rust in Hem
woont. En die bovenaardse rust wil Hij aan zijn vrienden overdragen: Mijn
eigen vrede geef ik jullie; een andere vrede, dan de wereld te bieden heeft.
Met die wereld leeft Hij niet in vrede, kan Hij niet in
vrede leven. Daar triomfeert een andere heerser, de vorst van deze wereld. En
die is vlakbij nu. Een ogenblik zal hij het halen. Voor het oog van de wereld
gaat Jezus naar Golgotha, het kruis en het graf van voorbij. De ultieme
nederlaag. Voor het oog van de wereld.
Die nederlaag voor het oog van de wereld kan Hem niet deren.
De overwinning van de vorst van de wereld is slechts schijn. Het kwade, de
kwade zal het nu halen, maar zijn triomf zal niet duren. Deze zekerheid vervult
het gemoed van Jezus. En die zekerheid, zijn eigen innerlijke vrede, berust op
zijn verbondenheid met de Vader, zoals Hij even voordien nog gezegd had: Ik en
de Vader zijn één.
Daarom kan Hij, in dit geladen uur van pijn en afscheid,
rust uitstralen, vrede geven. Daarom zal Hij enkele uren later, in volle
overgave, ook kunnen zeggen: Alles is volbracht.
Het kan ook ons gebeurd zijn: de lijdende, de stervende
geliefde, die zulk een rust ademde en uitstraalde, en fluisterend of zonder
woorden zijn vrede overdroeg. Het is een grote genade, als wij zo mochten
afscheid nemen.
Filippus en Jakobus treden niet zo vaak op de voorgrond in het evangelie.
Over hun leven weten wij ook niet zo veel. Toch mogen we enkele punten
aanstippen.
FILIPPUS
Filippus is afkomstig uit Betsaida in Galilea, de stad waar ook Petrus en
Andreas geboren werden. Wellicht was hij een leerling van Johannes de Doper en
zou hij op die manier met Jezus in contact gekomen zijn, en al vlug ook door
Hem geroepen zijn tot apostel. Wanneer na de kruisdood en de verrijzenis de
apostelen de Blijde Boodschap gaan verkondigen, richt Filippus zijn schreden
naar Samaria, waar hij de verrezen Christus predikt en ook zieken geneest.
Later zou hij nog naar Griekenland geweest zijn, waar hij in het jaar 80 de
marteldood sterft, omgekeerd opgehangen aan een kruis in T-vorm.
Bij Johannes vinden we de belangrijkste tussenkomsten van Filippus. Een
eerste keer in de aanloop naar het wonder van de broden en de vissen, het
wonder waarin Jezus ons op een profetische wijze, met het oog op zijn lijden en
sterven, onderricht over breken en delen, over gegeven en gebroken worden.
Toen Jezus om zich heen keek
en zag dat die menigte naar hem toe kwam,
vroeg hij aan Filippus:
Waar kunnen we brood kopen
om deze mensen te eten te geven?
Hij vroeg dat om Filippus op de proef te stellen,
want zelf wist hij al wat hij zou gaan doen.
Filippus antwoordde:
Zelfs tweehonderd denarie zou niet voldoende zijn
om iedereen een klein stukje brood te geven.
(Johannes 6,5-8)
Filippus is hier de apostel, die door Jezus uitgekozen wordt, om het
nodige reliëf te geven aan het wonder dat Hij gaat verrichten. Natuurlijk kan Filippus
niet vermoeden wat Jezus zal doen, maar net door deze onwetendheid komt de
draagwijdte van het wonder sterker naar voren. De tussenkomst van Filippus is
dus zeker niet zonder belang is, want de diepe inhoud van het wonder kan nu
beter beklemtoond worden.
Een tweede keer vinden we Filippus tijdens de toespraak van Jezus bij het
Laatste Avondmaal:
Jezus zei:
Als jullie mij kennen
zullen jullie ook mijn Vader kennen,
en vanaf nu kennen jullie hem,
want jullie hebben hem zelf gezien.
Daarop zei Filippus:
Laat ons de Vader zien, Heer,
meer verlangen we niet.
Jezus zei:
Ik ben nu al zo lang bij jullie,
en nog ken je me niet, Filippus?
Wie mij gezien heeft, heeft de Vader gezien.
Waarom vraag je dan om de Vader te mogen zien?
(Johannes 14,6-9)
Opnieuw is de tussenkomst van Filippus erg belangrijk. Hij biedt aan
Jezus de kans om ons te openbaren: als je wil weten wie of hoe God is, maak dan
geen grote theoretische bespiegelingen. Kijk gewoon naar Mij, wie Ik ben, wat
Ik doe. Zo ga je leren wie of hoe God is. Want Wie mij gezien heeft, heeft de
Vader gezien.
Tenslotte wordt Filippus ook nog vermeld in de Handelingen van de
apostelen, vooral in hoofdstuk 8,26-39. De apostel wordt door een engel van de
Heer op weg gestuurd naar Gaza. Hij ontmoet daar een hoge ambtenaar van de
koningin van Ethiopië. De man is het boek Jesaja aan het lezen, maar verstaat de
tekst niet. Het gaat om enkele verzen uit een lied over de lijdende dienaar van
Jahwe:
Als een schaap werd hij naar de slacht geleid;
als een lam dat stil is bij zijn scheerder
deed hij zijn mond niet open.
Hij werd vernederd en hem werd geen recht gedaan,
wie zal van zijn nakomelingen verhalen?
Want op aarde leeft hij niet meer.
(Handelingen 8,32-39)
Filippus begint dan een gesprek met die man, en, met deze tekst als
uitgangspunt verkondigt hij het evangelie van Jezus. En deze verkondiging is
niet zonder gevolg. Ze komen bij een plaats met water, en de ambtenaar vraagt
om gedoopt te worden.
Al weten we weinig over Filippus, zijn leven en werk zijn niet zonder
belang. Een opsteker is dat voor die vele mensen, die van op de achtergrond hun
goede werk voor het Rijk van God in alle stilte en bescheidenheid uitvoeren.
JAKOBUS DE
MINDERE
Jakobus wordt
de Mindere genoemd, niet omdat hij kleiner of jonger of minderwaardig
zou zijn tegenover Jakobus de Meerdere, maar enkel omdat hij pas later door
Jezus geroepen werd. Hij is de zoon van Alfeus, of Kleopas. Zijn moeder, die
eveneens de naam Maria droeg, was een zus of dicht familielid van de moeder van
Jezus. In het kader van de Joodse traditie wordt hij ook wel de broer van
Jezus genoemd.
De traditie vertelt ons dat hij naderhand de eerste bisschop van
Jeruzalem is geworden. Historici schrijven dat hij in het jaar 62 werd
doodgeknuppeld en zo op gruwelijke wijze de marteldood stierf.
Doorgaans wordt hij ook beschouwd als de auteur van de Brief van Jakobus,
waarin hij op radicale wijze opkomt voor de armen en scherpe, harde verwijten
richt tot al wie door uitbuiting van de weerlozen zichzelf verrijkt heeft. Een
voorbeeldje:
En nu iets voor u, rijken!
Weeklaag en jammer om de rampspoed die over u komt.
Uw rijkdom is verrot en uw kleding is door de mot aangevreten.
Uw goud en zilver is verroest,
en die roest zal tegen u getuigen
en als een vuur uw lichaam verteren.
U hebt uw schatkamers gevuld, hoewel de tijd ten einde loopt.
Hoor de klacht van het loon dat u de arbeiders
die uw velden maaiden hebt onthouden.
Het geroep van de maaiers
is tot de Heer van de hemelse machten doorgedrongen.
U hebt op aarde in weelde gebaad en losbandig geleefd,
u hebt uzelf vetgemest voor de slachttijd.
U hebt de rechtvaardige veroordeeld en vermoord,
en hij heeft zich niet tegen u verzet.
(Brief van Jakobus 5,1-6)
Woorden van zo lang
geleden, die ook vandaag konden gezegd of geschreven zijn. Ligt daar niet DE
opdracht voor de kerk van vandaag: metterdaad tonen dat zij niet de kant kiest
van de macht en de machtigen, maar daadwerkelijk aan de zijde van de armen
staat?
Broeders en zusters,
het geloof in Jezus
Christus, onze glorierijke Heer,
staat niet toe dat u
mensen op hun uiterlijk beoordeelt.
Stel dat uw
samenkomst wordt bezocht
door iemand die
prachtige kleren en gouden ringen draagt,
en tegelijkertijd
door een arme in vodden.
Als u dan de eerste
met alle zorg omringt en tegen hem zegt:
Neemt u plaats,
hier zit u goed,
terwijl u tegen de
tweede zegt:
Ga daar maar staan,
of ga maar bij mijn voetenbank op de grond zitten,