Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
12-11-2011
ZONDAG 13 NOVEMBER 2011
33steZondag
A 13 november 2011
Gij zijt kinderen van het
licht
Gij zijt kinderen van het licht
en van de dag, schrijft
Paulus aan de christenen van Tessalonica.
Vele woorden geven aan dat Jezus die mensen aanspreekt
die openstaan voor alles wat goed en edel, waar en schoon is. Zijn stem klinkt
anders dan die vele stemmen, die enkel een goedkoop en vluchtig genot kunnen schenken.
De Liefde, die hij predikt, verschilt van wat de
wereld voorhoudt: jezelf verliezen en vergeten om mensen tot leven te brengen.
Het Leven, dat hij belooft, biedt een vreugde, die
elders niet gevonden wordt.
En zijn Licht is geen dwaallicht, naar een spoor dat
dood loopt: Hij is in de wereld gekomen als het ware Licht, dat elke mens
verlicht.
Uit de brief van Paulus aan de
christenen van Tessalonica
Zusters en broeders,
over tijd en uur, wanneer dit
alles zal gebeuren, hoeven wij u niet te schrijven. U weet zelf heel goed dat
de dag van de Heer komt als een dief in de nacht.
Als de mensen zeggen dat er
vrede en veiligheid is, worden ze plotseling getroffen door de ondergang, zoals
een zwangere vrouw door barensweeën. Vluchten is dan onmogelijk.
Maar u, zusters en broeders, u
leeft niet in de duisternis, zodat de dag van de Heer u zou kunnen overvallen
als een dief, want u bent allen kinderen van het licht en van de dag.
Wij behoren niet toe aan de
nacht en de duisternis, dus laten we niet slapen, zoals anderen, maar waken en
op onze hoede zijn.
(1
Tessalonicenzen 5,1-6)
KINDEREN VAN HET LICHT
Vele eeuwen al voor de geboorte van Jezus spreken
profeten over een Licht, dat ooit zal opgaan, over een toekomst die alleen maar
lichtend zal zijn. Denk maar aan die zeer oude verzen van Jesaja, die we met
Kerstmis lezen: Het volk dat in
het donker ronddwaalt, zal een stralend licht aanschouwen. Zij die in het
duister wonen, worden door een helder licht beschenen. Jesaja schrijft dit in
een trieste tijd van alweer oorlog, alweer een nederlaag en alweer een
bezetting. De onmiddellijke context is dus zeer concreet, meer dan 700 jaar
voor Christus. Maar ook dit profetische woord heeft een tijdloze draagwijdte.
Na zijn verrijzenis is bij Jezus vrienden het geloof en het inzicht
gegroeid dat in Hem alle beloften over een Messias tot vervulling zijn gekomen.
Die Jezus, die met hen rondging, zieken genas en duivels uitdreef, maar die
geen blad voor de mond nam, en daarom gefolterd en gekruisigd werd, die Jezus
ook, die ten Leven werd opgewekt, en zijn Geest zond, als Trooster en Helper:
Hij is dat lang beloofde Licht voor de wereld. Dat is de boodschap die zij
willen uitdragen. En daarover kunnen zij niet zwijgen.
Johannes begint zijn evangelie trouwens op die zelfde manier. Hij noemt
Jezus het Woord van God. En dat Woord is het Licht voor de mensen. Het schijnt
in een wereld vol duisternis, maar die wereld nam dat Licht niet aan. In
zelfvergeten Liefde kwam Jezus tot de zijnen, maar de zijnen hebben Hem niet
aanvaard. Ze waren niet ontvankelijk en stonden niet open voor Hem. Zij hielden
hun hart gesloten en hebben Hem met kwaad bejegend, maar de machten van het
kwaad konden Hem niet overweldigen.
De boodschap is zo klaar als een klontje. Die Jezus, die wij zo goed
leerden kennen, is de Zoon van God. Hij is God zelf. In Hem is God zelf aan het
licht getreden. Alleen bij Hem is Licht en Leven, alleen bij Hem is toekomst en
uitzicht. Als alles donker wordt en we alleen maar dreiging zien, biedt Jezus
nieuwe hoop, die duisternis verdrijven kan.
Bidden wij dan dat ons geloof in Hem mag groeien, en dat wij dit Licht,
dat Jezus is, zichtbaar mogen maken aan mensen, die misschien dicht bij ons in
diepe duisternis gevangen zitten.
Wat heeft er ons
op die morgen toch wel mogen doen lopen langs
de Regentesselaan, waar ons de
blaren om de oren vlogen? Waar kwamen we
in hemelsnaam vandaan?
Hoe dan ook, er
kwam een mannetje aan waardoor je blik
opeens werd aangezogen, een en al zwarte
hoed en zwarte ogen, voorzichtig
schuifelend, - en jij bleef staan.
Kloos, zei je,
toen hij bij het hoekje kwam, een hoopje mens,
maar toch een zo geachte, dat je,
eerbiedig, op een afstand wachtte en, ongezien
door hem, je hoed afnam. Daar ging een
god in het diepst van zijn gedachten naar P. Van
Haastrecht voor een half ons ham.