Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
24-09-2011
ZONDAG 25 SEPTEMBER 2011
26steZONDAG A 25 SEPTEMBER
2011
DIE GEZINDHEID MOET ONDER U HEERSEN
Eens te meer staan Gods geduld en zijn milde
barmhartigheid centraal. Mensen
die door de goegemeente uitgesloten worden, worden door Hem met liefde benaderd. Hij spijkert mensen niet
meteen vast op hun woorden of daden.
Een
verkeerde levenswandel keurt Hij uiteraard af maar achter de fouten ziet Hij de
mens. Zo bevrijdt Hij die uitgestotenen uit hun eenzaamheid en schenkt hun de
vreugde erbij te horen.
Meer
nog, zijn woorden zijn een vingerwijzing voor de weldenkende gemeenschap die,
zo vlug en gemakkelijk, op harde, liefdeloze wijze oordeelt en veroordeelt.
In die tijd zei Jezus tot de hogepriesters en de oudsten van het
volk:
Wat denkt u hiervan? Iemand had twee zonen. En hij ging naar
de eerste en zei: `Jongen, ga vandaag in de wijngaard werken.''
Hij antwoordde: `Nee, ik wil niet.'' Later bedacht hij
zich en ging toch.
Toen ging hij naar de tweede en zei hetzelfde. Die antwoordde: `Goed,
heer.'' Maar hij ging niet.
Wie van de twee heeft de wil van de vader gedaan?' Ze zeiden:
`De eerste.'
Jezus zei hun: `Ik verzeker u, tollenaars en hoeren gaan u
voor naar het koninkrijk van God. Toen Johannes naar u toe kwam op de weg
van de gerechtigheid, hebt u hem geen geloof geschonken. De
tollenaars en de hoeren hebben hem wel geloof geschonken.
Maar u hebt zich ook later, toen u dat zag, niet bedacht en hem
geen geloof geschonken.
(Matteüs
21,28-32)
OVER MOOI PRATEN EN GOED DOEN
Vandaag lijkt het evangelie wel over pubers te gaan.
Er zijn zulke jongeren, die vlakaf nee zeggen en later toch doen wat gevraagd
was. Het heeft iets mooi, die groei naar volwassenheid. Een beetje ruw en
brutaal soms, maar groeien is onderweg zijn. Anderen zeggen direct ja, maar
houden hun belofte niet. Ze lijken volgzaam, maar woord en daad liggen ver
uiteen.
Jezus spreekt echter niet over pubers. Hij spreekt
over ons en onze houding tegenover God. Zijn wij gehoorzaam met de lippen,
terwijl ons hart ver van Hem blijft? Of durven wij wel eens opstandig zijn,
furieus en kwaad op God, om later, na beraad en bezinning toch trouw te
blijven?
Die laatste houding lijkt de parabel aan te prijzen:
de mens, die na een korte, of soms lange worsteling met zichzelf, de juiste
keuze vindt. Trouw aan God betekent niet dat je een willoos mensje wordt. Jezus
zelf was allerminst een doetje. Zijn keuze was kordaat, en bracht vaak herrie
met de leiders van zijn tijd. Maar altijd bleef Hij trouw aan de wil van zijn
Vader, ook als dat moeilijk was. Zo heeft God ons geschapen en zo heeft Hij ons
geroepen om zelfstandig en vrij te handelen. Maar Hij vraagt ons, om net als
Jezus, trouw te blijven, ook als het moeilijk wordt, en wij een tijd weifelen
en twijfelen.
Bij kwaad en onrecht mogen we niet zomaar zeggen: het
is Gods wil, en dan gelaten berusten. Zo dikwijls is iets niet Gods wil, maar
een gevolg van de kwade wil van mensen. Wat God dan wil is dat wij opstaan, en
iets doen om het lijden weg te nemen en het onrecht ongedaan te maken. Terwijl
wij soms liever niets zouden doen, gemakkelijk in onze luie zetel.
We denken wel eens laat maar gebeuren! En later gaan
we dan toch naar zijn wijngaard, om daar zijn wil doen. Die wil ligt in het
dagelijks leven, meer dan in de zondagsmis. Er is geen uurtje voor God en al de
rest voor mij. De wereld is zijn wijngaard. En die wereld op weg zetten naar
Gods eigen Rijk, dat is onze opdracht in die wijngaard van de Heer.
Ik zie God al een tekening
maken voor de mensen...
Zoals een kleinkind doet voor zijn zieke opa.
Wat erop staat, is niet af.
Het komt er ook niet op aan.
Maar dat die tekening
boven het bed mag hangen...
Daar komt het op aan.
Zo zijn opa en kleinkind
altijd een beetje samen.
De tekening die God
voor de mensen heeft gemaakt
is Jezus:
een ruwe schets van een Mensenzoon
maar met heel veel liefde
op onze aarde neergezet.
De mensen hebben die tekening van God
verfrommeld en weggesmeten.
Zij wisten niet wat zij deden.
Naderhand hebben velen
die verfrommelde tekening
toch boven hun bed gehangen.
Op die manier blijft God
nu bij de mensen.
Ondanks alles.
Op een dag, ik weet niet meer hoe lang geleden, maar ik denk dat ik een jaar of acht was, zei mijn moeder tegen ons: er komt hier een meisje logeren, dat erg ziek is geweest. Ze heeft roodvonk gehad en haar vader is er aan gestorven, maar dat weet ze nog niet. Jullie moeten maar erg lief voor haar zijn.
Het was winter. Ze werd vroeg in de avond in een rijtuig gebracht en vader droeg haar de kamer in. Ze was in een grote, saaibruine plaid gewikkeld en het meeste is mij bijgebleven de lucht, die in de plaid en in al haar kleren zat. Een koude, saaie lucht, met iets vreemds, waarschijnlijk ontsmettingsstof erbij. Maar toen meende ik, dat het iets met haar dode vader te maken had.
Ze werd in een stoel gezet en uit de plaid gewikkeld. Wij bekeken haar met een beklemd hart. Ze was klein en bleek, met rood haar, streng in het midden gescheiden, de scheiding was bijna fosforiserend wit en ze was zo verschillend van ons, zo blank, zo lichtschuw, zo stil. Ze had hoge, bruine laarzen aan en geribbelde zwarte kousen.
Ik heb nog nooit zozeer de eenzaamheid van een ander kind gevoeld, als toen ik haar later haar kleren zag uitdoen voor de kachel en in haar grove nachtpon stappen. Ik voelde me bijna ondraaglijk gedrukt door ons geheim en het besef, dat ze nog veel armzaliger en beroofder was dan ze zelf wel wist. Om haar hals hing een klein zilveren kettinkje met een kruis, en dit troostte mij heimelijk en prikkelde mijn nieuwsgierigheid.
Moeder bracht haar naar bed in het logeerkamertje en zette een nachtlichtje, dat naar spiritus rook en een cyclamenroze glazen kapje had, naast haar neer.
Toen we in bed lagen, zwijgend en beiden bezig met de kleine vreemdelinge, kon ik mijn nieuwsgierigheid niet langer bedwingen. Het was niet alleen nieuwsgierigheid, maar ook een soort verering, gemengd met een lichte afkeer. Ik ging de trap af naar de W.C. Terugkomend keek ik in het kamertje.
Het lichtje brandde behoedzaam. Ze lag hoog in het bed, haar vingers speelden met het kettinkje en ze huilde, zonder enig geluid. Ik had nacht willen zeggen, maar nu vluchtte ik, alsof ik iets onvergeeflijks had gedaan, nog een trap af, en stortte de huiskamer binnen. Annie huilt, zei ik, en barstte zelf in tranen uit.
Later kwam moeder nog even bij ons bed. Ze slaapt, zei ze zachtjes, ze had oorpijn, ik heb er druppeltjes in gedaan en dat hielp. Gaan jullie maar lekker slapen.
Het regende buiten, de wind drukte zich telkens tegen het raam en dan leek de regen in de kamer te vallen.
Bij tussenpozen, telkens tweemaal na elkaar, zwiepte het licht van de vuurtoren langs het plafond: ik voelde mij onbeschermd en dicht bij de duisternis en de regenvlagen buiten.
Als een koud, zwaar stuk in mijn maag voelde ik het kamertje, met die vreemde lucht en boordevol van het dunne, roodharige meisje.
Toen God de grote dingen schiep, de grote dingen van de nacht, verlicht en van bizondre pracht, en naar het glinstrend water keek van stroom en meer en beek, toen heeft Hij goudgruis saâmgebracht, het allermooiste van de nacht, en vormde wilgenteentjes voor overdag,