Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
31-01-2010
PODES - 1
Een vreemde titel vandaag: PODES. Ik zou geneigd zijn om dit het levenswerk van Frans of Padre Francisco te noemen. Ongeveer 12 jaar is hij nu als padre werkzaam in Bahia. Niet meer zo jong hij was toen reeds 55, in de Goede Week van 1998 vertrok hij als missionaris naar het bisdom Ruy Barbosa, waar onze gemeenschappelijke vriend, Dom André, sinds 1994 bisschop was. Aanvankelijk woonde hij in het bisschopshuis en hielp van daaruit in de pastoraal. Zo leerde hij verschillende gemeenschappen en padres van het bisdom kennen. Naderhand werd hij eerst pastoor van Tapiramutá, en enkele jaren later werd hij overgeplaatst naar Mundo Novo.
Zijn hele leven was hij vanuit persoonlijke roeping, studie en loopbaan reeds op zeer actieve wijze geëngageerd in de werking met en voor gehandicapte medemensen. Hier zal deze bijzondere roeping dus ook wel van in den beginne in zijn achterhoofd aanwezig geweest zijn. Alleen was het toen nog niet duidelijk op welke wijze deze roeping een concrete gestalte zou krijgen. Een schijnbaar toevallige ontmoeting bood een uitgelezen kans hiertoe.
Op een goede dag kwam Frans met de auto terug uit Salvador, een hele reis is dat, waarbij je onderweg wel eens iets wil eten en/of drinken. Zo stapte Frans een restaurant binnen, langs de autostrade, en hij nam alleen plaats aan een tafeltje. Als je zo alleen zit, kijk je rond, en zo zag hij twee mensen aan het tafeltje naast hem. Voortdurend maakten zij vreemde gebaren naar elkaar, en hij ging hen blijkbaar meer dan normaal observeren. Na enige tijd had de vrouw in dat gezelschap dit in de gaten en kwam uitleg vragen. Een kennismaking volgde, en dat was het prille begin van PODES, de huidige naam voor de werking van Frans met dove en mentaal gehandicapte mensen. De vrouw in kwestie was immers Joilsa, zij was gehuwd met een dove man en de vreemde gebaren waren tekens uit de Braziliaanse gebarentaal, LIBRAS. Joilsa en Frans waren beiden geïnteresseerd in de uitbouw van een werking voor doven, om deze mensen toe te laten zich beter in het sociale leven te integreren. Door een vrijwel totale onmogelijkheid om met horende mensen te praten of commuceren, was de toegang naar elk sociaal leven ook afgesloten. Als gevolg daarvan werden deze mensen ook dikwijls verstoten, en belandden zij in een totale isolatie.
De voorbije 10 jaar is PODES sterk gegroeid, al zal het evenzeer ook steeds kleinschalig blijven, maar dat is een goede zaak. Thans zijn er kernen in 4 gemeenten of parochies, maar de bereidheid van het gemeentebestuur om daadwerkelijk mee te werken en steun te verlenen is zeer verschillend. Hierdoor is het verstaanbaar dat, naast een aanwezigheid op 4 plaatsen, er ook andere gemeenten zijn waar de werking niet van de grond kwam, ondanks aanvankelijke initiatieven.
In heel wat mails en gesprekken heeft Frans verteld hoe hij zich de voorbije jaren meer en meer ging bekwamen in deze werking met dove mensen. Wat volgt is geen interview in de gewone vorm. Het is een bloemlezing uit gesprekken en geschriften waarin Frans zelf aan het woord komt.
PODES Je kan het!
Werken met dove en slechthorende mensen.
Ongeveer tien jaar geleden heb ik broeder Maurice omtmoet in het dovencentrum Emmaüs.Ik was op zoek naar mensen die ons wat konden helpen met ons pas opgestart project voor doven. We wisten eigenlijk niet goed raad met de vele doofstommen die we aantroffen in onze parochies. Ze leefden in erbarmelijke omstandigheden, afgezonderd van de lokale gemeenschap.
De grote gedrevenheid en bekwaamheid van broeder Maurice gaf ons nieuwe moed. We leerden van hem dat er geen doofstommen zijn, dat er alleen maar doven en hardhorenden zijn en dat ze een rijke taal en cultuur hebben. Met het pas uitgegeven Gebarenwoordeboek van FEVLADO en nog veel andere nuttige documentatie in onze bagage vlogen we terug naar het Nordeste, één van de armste streken van Brazilië.
Nu tien jaar later hebben we twee dienstencentra voor doven en slechthorenden, hebben we twee scholen Voz do Silêncio, Stem der stilte, vier door de staat erkende doventolken, een biblioteheek voor doven en nog veel meer. We zijn reeds actief in vier steden van ons bisdom: Tapiramutá, Mundo Novo, Pintadas en Boa Vista do Tupim.
De inspiratie voor ons werk vonden we bij FEVLADO: De mens leeft in gemeenschap, hij is een sociaal wezen. Ook dove mensen leven in gemeenschap. Maar welk een gemeenschap? Het antwoord op deze vraag hangt af van de visie die we hebben op de dove pesonen en op de dovengemeenschap.
Centraal in ons project staat: gemeenschap vormen, vanuit een bevrijdende, bijbelse spiritualiteit. Ons project heet PODES, Pastoraal voor personen met bijzondere rechten. Het letterwoord PODES betekent in het Portugees: Je kan het.
We zijn geen paternalistische vereniging. We geloven dat dove personen in staat zijn hun eigen ontwikkeling te bepalen, dat ze toekomst hebben. In de volkstaal klinkt dit zeer belangrijk. Vaak worden mensen hier ingedeeld in twee categorieen: zij, die toekomst hebben en zij, die geen toekomst hebben.
Over de doven werd gezegd dat ze geen toekomst hebben. Nu is het anders, ze hebben toekomst, ze kunnen het! We hebben nu drie dove leerlingen die automechanica studeren samen met horende leerlingen, onder begeleiding van een doventolk van PODES. Dat heeft wat beroering doen onstaan in Mundo Novo. Doven kunen van alles!
De houding ten opzichte van doven is grondig veranderd waar PODES werkzaam is. Ze geven les aan horenden in LIBRAS, de Braziliaanse gebarentaal. Ze spreken in gebarentaal tijdens de open tribune van de gemeenteraad. Ze komen op voor hun eigen rechten.
Dit is een duidelijke vooruitgang maar er valt nog zoveel te doen! In de gemeenten waar PODES niet werkzaam is, leven de doven nog in totale uitsluiting. Ze leven in uiterste armoede en worden uitgebuit en misprezen. De dove meisjes worden vaak sexueel misbruikt. Niemand zal het weten! Ze is stom. De jongens werken zonder loon en als ze te lastig worden jaagt men ze weg.
Hoe leven dove personen hier in het binnenland van Bahia? Voor doven uit begoede families zijn er weinig problemen. Ze sturen hun kinderen naar Salvador of naar Feira de Santana waar goede dovenscholen zijn met alle nodige diensten. Voor doven uit arme families in het binnenland van Bahia is doof zijn een drama. Ze worden door de eigen familie niet aanvaard, zijn een blok aan het been.Vaak wordt hun naam niet vermeld maar worden ze aangesproken met muda, stomme. Ze hebben geen naam en geen gezicht.
De communicatie met de eigen huisgenoten is beperkt tot enkele rudimentaire gebaren: eten, drinken, slapen, werken. Vaak worden ze geslagen om te beduiden wat wel en niet kan. Ze leven totaal geïsoleerd wat leidt tot zware psychische stoornissen op latere leeftijd en zelfs tot zelfmoord.Wanneer ze volwassen worden wreken ze zich vaak op de eigen huisgenoten en worden ze enorm agressief.
Een voorbeeld. Avani werd gebruikt om de was te doen voor gans de familie en voor de buren uit de straat, zonder loon, zeven dagen van de week. De beloning voor haar arbeid was wat voedsel en wat afgedragen kleren. De stomme werd sexueel misbruikt door de buurt. Bij de geboorte van haar eerste kind werd ze op straat gezet.
Ze kwam bij mij terecht en werd aanvaard als huishoudster met een vast contract en alle sociale rechten. Vrienden die bij mij op bezoek waren kochten voor haar een bescheiden woning.
De eerste jaren waren voor Avani zeer moeilijk, met periodes van depressie, wantrouwen en agressie. Nu heeft ze de geleden traumas overwonnen en zorgt ze voor mijn woning en voor het kerkgebouw. Haar horend zoontje is nu tien jaar en heeft ook de gebarentaal geleerd. De communicatie tussen moeder en kind verloopt zeer vlot. De kleine Popó vertaalt voor haar in het Portugees alles wat ze wil meedelen. Ze heeft nu een vaste relatie met een zeer begrijpende jongeman en is in verwachting van haar tweede kindje.
Samen met Lene, onze horende doventolk geeft ze les in Libras. Ze is een vrolijke en totaal gerealiseerde persoon geworden, die de moeilijkheden van dove jongeren begrijpt en hen aanmoedigt om de uitdagingen te overwinnen. Ze is het centrum van onze dovengemeenschap geworden.
Het is nu zondag halfzes, en we komen aan de esplanade. Het was weer vroeg dag vandaag, een uurtje voordien al, om te douchen, om ons aan te kleden en dan naar de mis te gaan. Alweer is André ons voor geweest, en staat ons op te wachten om te concelebreren. De albe aan, de stoel gezocht, en dan weer tijd voor luisteren en voor bidden.
Alweer zijn er vijf bisschoppen en zowat 30 priesters, alweer staat de esplanade vol met mensen van overal, van her en der hun eigen leven dragend, gekomen uit de roça. Maar MENS en BEELD VAN GOD, vooral beeld van de God, die lijdt, die leeft, die meelijdt en meeleeft. Ze zingen weer, waar halen zij de adem. De bisschop van de Bedevaart heet hen welkom: om jullie gaat het hier, lieve mensen, jullie willen wij niet vergeten, jullie wensen en verlangens zullen wij op het grote wereldforum uitspreken. Jullie mogen niet ongezien blijven.
Maar is de wereld blind, dat zij niet ziet?
De mis is overweldigend, stilaan word je één en al emotie. Opnieuw is er communie, je geeft aan mensen het mooiste wat je geven kan: Lichaam van Christus.
De vredeswens is uitgesteld tot na de mis: één lange abraço met mensen die je niet kent, maar met wie je hetzelfde verlangen, dezelfde liefde, dezelfde hoop, hetzelfde geloof deelt. Minutenlang. Dan gaan de meeste priesters weg. Maar mensen blijven drummen, dichterbij komen, zou je ertussen gaan, ze willen je aanraken, je knielt dan neer op de rand van het podium, je reikt je hand, een oude vrouw, een oude boer ook, zij willen je aanraken, je arm voelen, je mag heel even zo goed als God zijn voor hen, je zal de wereld niet veranderen, maar misschien vandaag een beetje van hun leven. De fotos weer nadien, ze willen samen met de Padre op de foto staan, en dit dan tonen later.
Na het ontbijt is er nog een plenum voorzien. De studierondes van gisteren moeten nog doorgegeven worden. Op zulke dagen zoals bij een bedevaart, is het vormingswerk zeer intens. Als je mensen niet dikwijls ziet, moet je deze zeldzame momenten gebruiken om hun iets door te geven en bij te brengen.
Dus gaan we weer naar de grot, die we nu al zo goed kennen. Er waren er velen, die vlugger waren dan wij: de grot zit al afgeladen vol, gezang alom en op het eerste zicht nergens nog een zitplaats. Je ben niet opgetogen dan om weer 3 uur recht te staan, zingend, kijkend, geestdriftig. En dan zie je daar een half plaatsje, terwijl je wel anderhalf nodig hebt. Je vraagt: mag ik gaan zitten hier? Het is geen probleem, wat schuiven, nog wat schuiven en wat dringen, en er is plaats gemaakt, en ieder zit goed en wel in die frisse, koele grot. Er volgt een heel spektakel: palabers, rollenspelen, toneel en pseudo-televisie, je kent de inhoud en de boodschap al ondertussen, maar je raakt niet verzadigd van de sfeer en de geladenheid: hier is een wereld, die aan nieuw leven toe is: de oude gewaden zijn afgelegd.
Helaas zijn ze nog niet afgelegd, die oude gewaden. In plaats van nieuwe vaandels staan de oude vaandels nog altijd strak in de morgen. Maar laat hen wankelen, Heer, Gij, die gezegd hebt dat voor U geen machtige tronen blijven bestaan.
De sfeer wordt meer geladen, de mensen meer gespannen, je wil nog meer zien, en je gaat rechtstaan met overzicht op de hele grot: duizenden mensen in één vloeiende beweging, zoals de Baiaan zelf één en al ritme en beweging is, éénzelfde droom en visioen: de onrust van het zoeken, de wemeling van een toekomst die anders moet zijn. Die anders zàl zijn!
Stilaan gaan mensen weg; zij hebben nog zover te gaan. Maar de bijval is overdonderend, de bisschoppen worden op het podium geroepen om deze mensen nog te zegenen. En elke bisschop zoekt zich een weg in het kluwen van de massa, en raakt dan toch vooraan. Samen wordt nog het gebed van de Bedevaart gebeden, en dan is er de zegen: vijf bisschoppen zenden ons op weg:
Gaat nu allen heen met die heilige onrust in uw hart.
Hun uitgespreide armen over onze hoofden zijn een opdracht voor onze harten.
We krijgen nog een herinneringsprentje, met daarop ook de woorden van Het Lied van De Bedevaart naar Bom Jesus, dat nog een laatste maal gezongen wordt:
Uit Sergipe en Alagoas,
uit Minas en Bahia,
kwamen alle deze pelgrims
naar dit feest der Bedevaart.
Om hun krachten aan te brengen,
samen sterk in één strijd,
om een nieuwe dag te maken.
Van méér dan tien mijlen kwam ik,
heel ontroerd, uit mijn geboortestreek,
zonder toekomst, zonder richting,
zonder grond en zonder doel.
Van mijn goede Heer van Lapa,
kom ik daarom zegen vragen.
Goede Jezus, Heer van Lapa,
redding voor de hele wereld,
toevlucht voor elkeen die lijdt,
veilige gids voor elke pelgrim,
deze mensen, zonder haven,
smeken, schreeuwen nu tot U:
geef hun grond, geef hun een thuis.
Welkom allen hier in Lapa,
bedevaarders van alom,
mensen van zo ver gekomen,
om hier hun gebed te doen.
Laat hen keren naar hun dorpen
met die Jezus in hun hart.
We werden stil, na deze ervaringen, dit gebed en dit vertrouwen van mensen, die geen grond hadden om op te staan. Mensen, die grijs geworden waren zonder ooit iets te hebben, mensen, die altijd in onmacht ja geknikt hadden tegen de meesters van de gronden, zonder hart, tegen hen die in hun hoogmoed gedacht hadden de heersers der aarde te zijn. Tegen hen die dit mooie land verpatst hadden en blijven verspillen, alleen voor zichzelf.
De bedevaart is afgelopen. Ons gemoed blijft stil, droomt verder, kan de opgedane indrukken nog niet loslaten. Zonder veel te zeggen gaan we naar ons hotel, en nemen het middagmaal.
Daarna naar de kamers om de bagage te halen. Het is bijna half drie en er blijven nog ruim 500 km terug naar Ruy Barbosa, tussen het dorre struikgewas en dwars door de Chapada. Onze chauffeur weet dat het nog een lange rit is en kiest voor een hels tempo. Hij is een ervaren chauffeur, dat wel, maar soms ruiken de remblokjes verbrand.
Gelukkig heet hij Manuël, zegt Marc, God-met-ons. In deze gemoedsrust leggen wij de laatste paar honderd kilometers af onder een prachtige sterrenhemel.
Er wordt nadrukkelijk aan mijn broekspijpen getrokken. Dit is nogal een hinderlijk gebeuren want wegens vermageren schuift mijn broek zo naar beneden. Ik grijp in paniek naar mijn broeksriem om het gevaar te voorkomen. Een padre met afgezakte broek verliest alle geloofwaardigheid. De seingever blijkt grote ogen te hebben en hoofdzakelijk uit snot te bestaan. Picolé, lispelt hij Picolé. Picolé is waterijs op een stokje. Meer uitleg wordt door de seingever niet verstrekt. Picolé, picolé
Het is namelijk feest in Tapiramutá, feest van onze patroonheilige, met een processie, kraampjes vol heerlijkheden, een dansfeest op het dorpsplein onder de sterrenhemel die voor de gelegenheid met gekleurde lintjes wordt versierd en picolé-ijsjes voor alle kinderen..
Mijn seingever heeft het duidelijk moeilijk. Voor hem geen picolé want de zonodige fondsen ontbreken. En een feest zonder picolé is voor mijn seingever een onoverkomelijke ramp, erger nog dan een afgerukte broek. Tien zeggen zijn ogen, tien. Hij spreidt de vingers van beide kleverige handjes. Tien centavos padre. Tien centavos heeft hij nodig voor zijn heerlijkheid, tien centavos, drie frank zullen wanhoop in feest veranderen.
Ik tast in mijn broekzak naar mijn buisjesgeld. Ja, dat is speciaal geld, munten opgeborgen in een leeg plastieken buisje van medikamenten, een permanent noodfonds om rampen van kinderen te voorkomen. Twee muntjes van vijf centavos en snot is weg. Even later is hij terug. Dit is geen tien, zegt hij wat verongelijkt. Tien centavos is groter , weet hij. Ik leg aan het snot uit dat twee muntjes van vijf samen net tien zijn. Even licht het wantrouwen nog op. Is dit zaakje wel zeker? Ik knik nadrukkelijk en snot weer weg, overtuigd nu, hard rennend naar zijn feest. Picolé, picolé, picolé...
De processie vertrekt. Hopen mensen devoot zingend. De patroonheilige voorop. Ik voel een kleverige hand in de mijne wringen. Snot is terug, stralend, zonder picolé. Fluitje gekocht , zegt hij vlak : Beter dan picolé, gaat langer mee en ook tien centavos. En om zijn besluit kracht bij te zetten begint hij met bolle wangen op het ding te blazen. Het plastieken fluitje ziet er uit als een vogeltje. Als je het vult met water en aan een staafje trekt, borrelt en fluit het ding net als een vogeltje. Een moment van herkenning, zoiets heb ik ooit ook eens gekregen toen het kermis was op onze Sint-Jansparochie. Ik glunder mee met snot. Het snot borrelt trouwens mee met het water uit het vogeltje, heel luid en opgewekt.
Doe hem toch in hemelsnaam ophouden padre, dit is niet te harden , zuchten enkele oudere processiegangers. Nee, zeg ik beslist, Nee, want het is zo zijn manier van bidden. Dan is het goed , beamen de vromen, berustend in het onheil. En we stappen verder, voor onze patroonheilihe zingend, met het vogeltjesgekweel uit het vogelwaterfluitje van snot er schril doorheen. Tien centavos en de wereld is veranderd. Viva snot en onze santo.
Blijft snot nu voor altijd aan mij plakken? denk ik plots geamuseerd.
Frans Verhelle, december 1998
Ramon Vandertanden.
Ik heb tanden en die willen knabbelen, padre zegt hij. Hij lacht als de volle maan, een zwarte volle maan dan, want zijn voorouders zijn jaren geleden uit Afrika naar hier gesleept om te werken in het suikerriet voor honger en zweepslagen. Er is voor hem bitter weinig veranderd. De zweepslagen zijn sedert 1888 wel verdwenen maar de honger is gebleven. (1888, einde van de slavernij in Brasil?) En in plaats van de zweep is het misprijzen en de marginalisatie van de zwarten gekomen.
Geschiedenis kent Dentes niet en het verleden zal hem ook worst wezen. De zwarte volle maan heeft honger en zijn tanden willen knabbelen. Wat doet de padre dan, bij dergelijke vrijmoedige eerlijkheid? Een broodje smeren natuurlijk. Met kaas liefst, zegt Tanden, en hij glundert weer. Het broodje met kaas wordt snel verorberd. Tot ziens, en weg is de maan vol tanden.
De volgende dag verschijnen de tanden weer met entoesiast belgerinkel. Ik heb namenlijk nog geen ontwikkelde electrische bel en heb daarom iets in elkaar geknutseld dat rinkelt zonder energie. Als je aan een touwtje trekt gaan er keitjes tegen metalen staafjes tikken en dat geeft een vreemd maar opgewekt geluid. Het systeem is uiterst primitief en werkt met elastiekjes. Ik moet dit systeem trouwens zo vlug mogelijk verwijderen want de kinderen uit de straat rukken onophoudend aan het touwtje..Wat een mooi muziekje, zeggen ze, tinkie, tonkie, tinkie
Tanden is dus terug. Dag mannekezeg ik. Ik ben niet manneke, zegt hij, ik ben Ramon. Ik ben aangenaam verrast door zijn assertiviteit. Dat is een begrip dat in Europa furore maakt. Je moet assertief zijn, je mag niet op je kop laten zitten. Tanden weet helaas niet dat hij meetelt voor Europa. Europa weet niet dat Tanden meetelt. Voortaan krijg ik dus bezoek van Ramon Vandertanden.
Ik leef op straat, zegt hij, en ik doe lekker alleen waar ik zin in heb. Ik moet naar niemand luisteren. En weer lacht hij onder zijn kroezelkop. Heb je dan geen thuis? Já, ik heb een vader, maar die Hij maakt afwerende gebaren. Niet over praten, dus. Zijn geheim. Hij wijst naar zijn tanden. Já, ik begrijp het al, knabbelen. Wat wil hij knabbelen? Om het even wat als het maar naar hier gaat. Hij heft zijn gerafeld T-shirt op en trekt zijn buikspieren in tot er een grote holte in zijn onderlijf komt. Naar hier moet het en daar kan veel in, is de boodschap.
Er komen er meer, wacht maar, waarschuwt Carmelinha, de buurvrouw. Begin daar niet mee, straks raak je hen niet meer kwijt. Ze gaan je huis overhoop zetten. Afwachten, denk ik. Er komen er meer, maar het is te doen.
Tanden heeft collegas, João met kortgeknipt haar, kleine Pedro die er altijd wat beverig uitziet, Chico die mankt omdat hij een etterende kwetsuur heeft onderaan zijn voet, José de enige witte tussen al die zwarte volle manen, straatkinderen. Ze zijn niet opdringerig, wel luidruchtig en hongerig, gewone kinderen dus, die wat drukte en wat leven met zich meevoeren.
Tanden is duidelijk de leider. Hij deelt de bevelen uit: Wachten en geduldig wezen, de padre maakt de broodjes nu klaar, dat duurt even. Hij kruist de armen en leunt afwachtend tegen het portaal. De anderen volgen zijn voorbeeld. Ontroerend is dat om zien, vijf haveloze kinderen die met gekruiste armen moedig hun nijpende honger onderdrukken. Blijf van die deur, Chico, daar mogen we niet binnen. Als ik dan in het voorportaal verschijn met wat voedsel wordt er gejuicht. Er zijn sinaasappelen vandaag! Sinaasappelen zijn blijkbaar de topper.
Ze eten in het voorportaal. Ik wil niet dat de buren kommentaar leveren op het menu. Dat geeft mij ook de gelegenheid om hen wat beter te leren kennen. Ze hebben geen slippers. De witte raaf in het gezelschap heeft dus ook zwarte voeten. Gescheurde en versleten T shirts, bermudas die te groot of te klein zijn. We dragen de kleren die ze ons willen geven. Één ding hebben ze allemaal gemeen, over hun thuis wordt niet gesproken. Dat niet, dat blijft verholen in de mist.
We willen wel naar school, zeggen ze, maar daar lachen ze ons uit. Hebben jullie geen kleren en geen schoenen? Wat een armoezaaiers! Moest ik schoenen hebben, dan ga ik alle dagen zucht Ramon, want daar krijg je schoolmaaltijd. Er zijn daar bonen, weet Chico. En soms zelfs kip! piept de kleine Pedro er met een hoog stemmetje doorheen. Het is duidelijk, ze voelen zich uitgesloten en verlangen om bij de anderen te zijn. De straat die ze zo leuk vinden is hun bittere vrijheid. Hier leren we niets en worden we ook niets.
Na het verorberen der spijzen volgt er een wat vreemde ceremonie. De auto van de padre krijgt een kus. Ramon altijd eerst voorop en dan de anderen. Hij verwijdert wel eerst even het slijk van de carosserie, kwestie van persoonlijke hygiene. Vanwaar dit vreemd gedrag? Misschien is dit de affectie-overdracht van Freud of van een andere psychanalist.
Mijn pedagogische opleiding interfereert als stoorzender. Wat heb ik hier aan flarden halfvergeten akademische theorie ? Maar jawel, na een zekere tijd verdwijnt de ceremonie-carosserie en krijg ik gewoon een abraço van de kinderen.
Tinkie, tonkie, tinkie is weg en vervangen door een ordinaire electrische dingdong Schneider Indústria Brasileira. Het touwtje van tinkie tonkie was afgebroken door de enthousiaste kinderen.Mijn huis wordt dus meer Braziliaans met Schneider.
Een vreselijk gestommel aan mijn voordeur en ontdane kinderen. We dachten al, hij is er niet meer, hij is er van onder, hij is weer naar zijn land, want tinkie tonkie is weg. Gelukkig ben je er nog. Ramon en alle tanden zijn zichtbaar opgelucht. Vier volle zwarte manen en één volle witte maan lichten weer op. Hier valt nog te bikken. Tinkie tonkie bracht dus meer hoop in Brasil dan Schneider.
HET GEBEUREN bij uitstek in de geloofsbeleving van Bahia is de jaarlijkse bedevaart naar Bom Jesus da Lapa, de Goede Jezus van de Grot, een bedevaartsoord, langs de Rio São Francisco, een lange rivier die een goed deel van Brazilië dwarst van Zuid naar Noord. Deze rivier is al enkele jaren een twistpunt tussen economisten en ecologisten. Voorwerp van de discussie is het verleggen van de bedding, wat economisch rendabel zou zijn, maar nadeel oplevert voor milieu en plaatselijke bevolking.
De jaarlijkse bedevaart heeft plaats begin juli, en valt dit jaar dus buiten mijn verblijf hier. Maar in een reeks ervaringen in Bahia mag deze bedevaart niet ontbreken. Twee keer mocht ik er al bij zijn, telkens met een klein groepje. Eén keer zijn Frans en ik los van de context van deze grote, jaarlijkse bedevaart naar Bom Jesus vertrokken, maar nog voor halfweg gestrand. De weg is immers lang: meer dan 500 km enkel, vanuit Mundo Novo, waarvan een 300 km over een vaak slechte baan, die door een soort struikgewas slingert.
In 2002, mijn eerste bezoek aan Brazilië, gingen we met een groepje van 7 mensen het bisdom Ruy Barbosa verkennen. Gedurende ruim 10 dagen was Dom André onze reisleider, zo ook voor de driedaagse bedevaart.
Dag 1
Rond 9 uur is het tijd om te vertrekken naar de jaarlijkse Bedevaart in het teken van Grond en Water. We weten nog niet wat ons te wachten staat. 500 km in Bahia is anders dan 500 km in België. Maar dat is dan nog niet tot ons doorgedrongen. Eerst gaat het vlot, er ligt asfalt, er zijn niet al te veel putten. Wel kronkelt de autostrada over heuvels en glooiingen, doorheen een dorre streek. Het droge landschap, met enkele bomen her en der en met cactussen te over, de palma of bladcactus, de mandacarú, die het uithoudt in dit klimaat en daarom een symbool is geworden van weerbaarheid, de xique-xique. En overal aanwezig, de pekzwarte gieren, als reuzengrote kraaien.
Het meest wordt onze aandacht getrokken door een zielig beeld van armoede, dat we niet kenden. De weg is minder goed geworden. Putten duiken op in het asfalt, dat maar een centimeter dik is. En dan krijg je een heel triest beeld. Kinderen, niet ouder dan tien, gooien de putten vol met zand, dat ze langs de weg vinden, en hopen een centje te vangen: te jong om te werken, alleen maar gemaakt om te spelen, maar ze hebben honger en ze willen kunnen eten. Daarom maar die putten vullen
De weg hobbelt voort en gaat dan weer over in autostrada. Bom Jesus da Lapa is nu dichtbij. Dom André is alert zoals steeds, kent de weg of zoekt de weg en helpt Manuël, onze chauffeur. Zo komen we in ons hotel. Veel tijd is er nu niet, er wacht vanavond nog een mis op de Esplanade.
Op tijd voort dus. Tussen het hotel en de esplanade staat het vol met kraampjes, die allerhande souvenirs te koop bieden. Gauw een maïskoek gekocht, om te proeven en voor de honger die komt. En ook een liter fris mineraal water, voor nu en straks. Op de esplanade komt Dom André ons halen: Luk en ik mogen concelebreren. We staan daar op het podium, met vijf bisschoppen en zowat 30 priesters. De massa bedevaarders zwelt almaar aan, uit alle hoeken, zingend, met vlaggen, devoot en gemeend. De bisschop van de bedevaart opent de dienst, het is diepmenselijk en aangrijpend. Het gaat meteen naar het hart. Een hart, dat vanavond en alle volgende dagen zo dikwijls op de proef zal gesteld worden. Ze zingen, we zingen het lied van de Bedevaart.
De eerste lezing is geen lezing. Twee mensen van twee keer niks worden naar voren geroepen voor een getuigenis. Uit hun leven. Waar zij wonen. Hoe zij de dag doorbrengen. Over hun vrouw, hun kinderen. Over hun armoede en hun vreugde. Over hun vertrouwen in God, die het al kan veranderen, als mensen maar wat meewillen. Dan is er het evangelie en de preek, beide zo uit het hart, beide zo naar het hart. De offerande: mensen wringen zich door de massa om toch maar hun steentje bij te dragen.
Volgt de consecratie. Dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven en gebroken wordt. Dit is mijn bloed, dat voor u wordt vergoten. Het is niet één keer gebeurd, daar en toen, 2000 jaar geleden op Calvarie. Het gebeurt hier en nu, dag aan dag, ongezien, onopgemerkt.
De vredeswens. Heer Jezus, gij hebt aan uw vrienden gezegd: vrede laat ik u, vrede geef ik u. Het wordt samen gebeden. Doorleefd, doordacht. Dan wordt de vrede van de Heer aan elkaar toegewenst, intens en warm, door en door menselijk.
Communie. Het is een vreugde om daar de communie uit te reiken, tussen de mensenmassa. Je kijkt de bedelaar in de ogen, je ziet zijn geloof, zijn hoop op beter, de liefde, waartoe hij bereid is: Lichaam van Christus. Tientallen keren. Een oud vrouwtje kijkt je aan. En je geeft de communie: wat kan je meer geven, dan Dit is mijn lichaam?
De mis is gedaan. Mensen drummen op en rond het podium. Ze wilen een foto met de padre. De stilte treedt in. Het programma voor morgen is aangekondigd. Het wordt een lange, drukke dag.
Dag 2
Het is pas halfvijf. Ik vind dat het tijd is om op te staan, want de dag zal lang en boeiend worden. Het is nog koel nu buiten, niet koud, maar een zalige, frisse ochtend, ook nog zo goed als donker, want het is onze bedoeling om ook de zonsopgang mee te maken. De woelige straat van gisteren is nu nog zo goed als verlaten. De eerste kraampjeshouders komen toe, en ook de eerste bedelende kinderen, al dan niet met trossen lintjes: Keren en keren hetzelfde gebaar, dezelfde uitgestoken hand, dezelfde hoop. Je kan niet altijd 'ja zeggen', maar je kan ook niet altijd 'neen zeggen'. De oogjes glinsteren, als je naar wat geld zoekt, om hen toe te stoppen. Zo nader ik de grot. Vlak bij de esplanade is er al een 'kraampje' met koffie, en een koek tegen de honger. Het kraampje is niet meer dan een versleten parasol boven een nog meer versleten rond tafeltje, waarop enkele overjaarse thermosflessen staan. De koffie is heet, zoals het weer zal worden. Ik neem het bekertje, dat de verkoopster mij aanreikt, en dan, met een servetje, dat ze mij inderhaast toesteekt, moet ik het neerzetten, op de grond. En dan even op mijn tintelende vingers blazen. Het doet wat pijn aan de hand. Maar het harde vel van de Baiaan kan daartegen. Zoals het tegen zoveel kan.
De esplanade ligt er nog verlaten bij, misschien honderd, misschien tweehonderd mensen en op het podium een aantal mensen van de organisatie, die in alle verwarring druk doende zijn om alles in goede banen te leiden. Ik zoek een plaats om te zitten, waar ik denk dat de zon niet gaat komen, eens ik de zonsopgang gezien heb. Ondertussen klinkt er gezang. Zij stromen toe, uit alle straten, van alle kanten, de esplanade loopt vol. In een mum van tijd staat de esplanade weer vol, uitbundige mensen, zingende mensen, arme mensen. Met grote vaandels en kleine wimpels, waaiend, enthousiast, één en al leven op dit nog vroege uur.
Rond 6 uur begint het officie. Ik denk eerst: dat ken ik al, dat hele officie. Maar meteen wordt duidelijk dat dit officie anders is. In zijn openingswoordje geeft Jacó aan, dat de zon nu zal opgaan. Zo is het inderdaad, het is nu zes uur, het grijs van de hemel trekt weg, het lichtende paars wordt weer zichtbaar, nu almaar lichter, tot helder geel. 'De zon zal aan de deur kloppen', zegt Jacó, 'hier bij ons komt zij langs, zij zal ook aankloppen en langs komen bij de mensen in de kampementen, bij de mensen in de nederzettingen, en zij zal ook daar zeggen: goede morgen. Dan wordt er weer gezongen en gebeden. Samen, massaal, éénstemmig, doorleefd. De woorden worden meegezegd en meegezongen, en krijgen een verdere reikwijdte. Het Magnificat dringt sterker door, nu wij de kleinen zien.
Kleinen zal Hij verheffen, op de troon plaatsen,
Groten zendt Hij heen met lege handen.
Ontbijt in het hotel en dan weer naar de bedevaartplaats. Weer klampen bedelende kindertjes aan, je zegt nee, maar je kan niet altijd nee zeggen, je kan ook niet altijd ja zeggen. Je neemt een real, je zal de wereld niet veranderen vandaag, maar misschien heb je vandaag een kindje gelukkig gemaakt.
Weer stroomt de grot vol, weer zijn de mensen niet in te tomen, hun enthousiasme groeit en is aanstekelijk. Liederen klinken weer op, liederen die hoop vertolken, die bemoedigen, die laten verder leven. De Braziliaanse vlag toont een blauwe wereldbol op een gele ruit; dit alles op een groene achtergrond. Rond de wereldbol is een lint aangebracht, met daarop het motto van Brazilië: 'Ordem e Progresso', 'Orde en vooruitgang'. Eén van de meest gekende en gezongen liederen spreekt over de echte orde en de waarachtige vooruitgang. Het klinkt als een geloofsbelijdenis: dit is de orde, waarop wij hopen, dit is de vlag, waarvoor wij dienen: dat niemand nog honger hoeft te lijden in dit Brazilië van ons, dat dit volk van ons gelukkig mag zijn. Dat de boer kan weerkeren naar zijn land, zijn grond, zijn wortels. Pas dan kan je werkelijk spreken van orde en vooruitgang.
We wonen een werkgroep bij in de grot. Van de inhoud van de boodschap komt niet veel over, er is teveel geroezemoes, en wij zitten slecht om alles te verstaan. Een natuurlijke grot mag dan mooi, en hier in dit land vooral fris en koel zijn, de akoestiek is daarom nog niet beter. Het enthousiasme van de mensen is evenwel niet te beschrijven, zij hebben het beter verstaan, en het is ook hun leven, waarover gesproken wordt.
Na het middageten in het hotel, willen we de biechtviering volgen om 14.00 uur. Er is evenwel geen gemeenschappelijke boeteviering voorzien, Wel zijn er heel veel padres, die individueel biecht horen, Ik word ook door verschillende armtierige mensen aangeklampt, maar het lijkt mij niet aangewezen om biecht te horen hoezeer het ook deugddoend zou zijn om deze armen en verstotenen op deze manier bij te staan en te troosten, maar ik ben bang om te weinig hun Portugees te verstaan en echt in een biechtgesprek te kunnen ingaan op hun eventuele vragen, twijfels, angsten, alvorens in Gods Naam vergeving te mogen uitspreken.
Daarom gaan we maar wat langs de kraampjes, tot om 15.30 uur de kruisweg met 3 staties begint. De eerste statie is op de esplanade: het thema van de kruisweg wordt meteen toegepast op de situatie van de Baiaan, en zijn harde leven. Dan vertrekt de menigte: naast de vele kleine kruisen, die de verschillende gemeenschappen meebrachten, wordt een meer dan levensgroot kruis getorst. Het zal aan het einde van de tocht opgericht worden op het stofferige plein voor het kapelletje van de zeelieden, langs de Rio São Francisco.
De tweede statie. De auto met zijn vreselijke luidsprekers houdt halt. Erop, errond, en vooral verder af zoekt ieder zich een plaats. Graag in de schaduw, want de zon is niet te harden. De ijsjesman komt langs, maar de aandacht blijft bij de kruisweg. Een bewogen stem van Padre Jacó spreekt ons van het lijden van vroeger, het lijden van nu, éénzelfde pijn om te dragen door altijd weer de kleinen en de minsten. Dan volgt een geladen moment: de namen van de martelaren worden voorgelezen als een stille, monotone litanie, maar toch heel bewogen, met elk hun eigen verhaal, met elk hun eigen strijd, met elk hun eigen verdriet en teloorgang. Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?', is de laatste kreet van Jezus op het kruis, is de laatste schreeuw van Padre Jacó bij de tweede statie, is de kreet van het Noordoosten.
En weer op weg, de hobbelige straten op en af, tot aan de Rio São Francisco, die glinstert in het avondlicht. De derde statie aan het kapelletje. Alweer die woorden van vandaag en van altijd: de strijd, het leed en het geloof van mensen. Dan moet het kruis gerecht. Iedereen wil het zien, iedereen komt dichterbij. De ordedienst zegt verderaf te gaan, wij klampen ons vast aan de omheining, zal zij het houden? Wie krijgt er orde en samenhang in deze menigte van mensen, die samen dit kruis willen planten. Gevaarlijk zwaait en zwenkt het nog. Dan wordt het toch gerecht. Ik ben ooit in de Grande Chartreuse, in Frankrijk, geweest, en denk plots: Stat crux, dum volvitur orbis. 'Het kruis staat recht, terwijl de wereld voort draait.'
We zoeken ons een weg door de enge straatjes van het stadje. Een binnenweg, die korter is, wordt ons afgeraden: te gevaarlijk voor vreemdelingen, als het donker wordt. Zo komen we bij ons hotel. Het avondmaal, en dan even rusten op het bed, even nadenken en verwerken.
Maar niet voor lang: er is nog de ontmoetingsavond. Wie wil, mag optreden. Padre Jacó leidt onvermoeibaar het gebeuren, dat met ernst en luim verloopt, tot een gevorderd uur. Maar dit gevorderde uur hebben wij niet afgewacht. Want morgen komt er weer een dag, en die zal al beginnen met een mis om 05.30 uur. s Morgens, jawel. Zo wordt althans omgeroepen. Onderweg vernemen we dat het uur toch iets opgeschoven is, naar 07.30 uur. Het zal wel ergens tussen die twee zijn, dat de hele bedoening hervat.
Vandaag ben ik eens gaan snuisteren in schrijfsels van vroeger, verslagen, verzonden e-mails, die enigszins een stukje van het dagelijkse leven in en rond Mundo Novo kunnen weergeven. Geen belevenissen van dit jaar, maar het had allemaal net zo goed ook gisteren kunnen gebeuren. Hierdoor is er soms enige overlapping met vorige dagen.
Pé do Morro
Regelmatig bezoeken Frans en ik povoados of woonkernen, die wel tot de parochie van Mundo Novo behoren, maar verder van het centrum, ergens tussen de heuvels verspreid liggen. Zo zijn we gisteren naar Pé do Morro geweest, zowat twintig kilometer van hier, bij mensen waar we vorig jaar ook al zeer goed ontvangen werden. De vrouw des huizes, die in het schooljaar wat les geeft aan enkele kinderen uit de omtrek, was niet thuis, maar de man wel, en zijn ouders waren ook op bezoek: zijn vader, een kras ventje van 91 jaar, dat nog zeer goed is, alleen een beetje hardhorig, en zijn moeder van 79, die ook nog heel goed is voor haar leeftijd, en dan waren er ook nog twee kinderen uit de omtrek aanwezig. De man of heer des huizes boert daar, op een kleine fazenda, dat is naar onze normen al een redelijke boerderij, maar de woning en de leefomstandigheden zijn nog zeer primitief, en in onze ogen nog heel armzalig; de mensen echter zijn heel warmhartig. De tweede helft van de weg loopt volledig door de weiden van een aantal gelijkaardige kleine fazendas, van elkaar afgescheiden door houten hekken, om het vee binnen de omheining te houden. Zodoende was het voortdurend auto uit, auto in om telkens weer verder te kunnen rijden.
Lété indien
De voorbije dagen was het weer nog drukkender dan gewoonlijk. Vandaar de titel: Lété indien, dat liedje van Joe Dassin, of Indian Summer. Zeer warm, en daarbij nog een heel hoge luchtvochtigheid. Het is een fenomeen van de tropen. Als je in zulk een klimaat leeft, valt het niet mee om te werken. Het gaat niet op om daarbij van luiheid van deze mensen te spreken. Dit klimaat overdondert je met een loomheid, waaraan je moeilijk weerstand kan bieden. En toch zie je, zelfs op zulke dagen van een Indian Summer nog mensen die her en der in de roça aan het wroeten zijn op een schamel lapje grond, een stukje grond klaar leggen om bonen te zetten, of elders anderen, die het onkruid al aan het wegharken zijn tussen de bonen, het is geen lachertje. En tegen donkeren aan zie je ze dan, na zon zware dag, naar huis gaan, een steile helling, en vaak over een hele afstand.
Westers comfort
De voorbije dagen voelden we het al aankomen: de kans is groot dat wij hier zonder toegang tot internet zullen vallen, ik heb die vrees al enkele keren uitgedrukt, en vanaf woensdag voormiddag heeft het onheil hier in allerlei vormen toegeslagen. Internet viel dus uit, maar daarvoor waren er al andere perikelen, die de kop opstaken. De telefoonverbinding liet het afweten, s morgens geen warm water om te douchen, dat is op zichzelf niet zo erg, maar dat wijst op een tekort in de waterbevoorrading, en een ander gevolg van die waterschaarste is, dat er stroomschokjes op de waterkraan staan, een beetje zoals bij een afsluiting met schrikdraad rond de weiden. En dat is al minder leuk, ook niet echt gevaarlijk, maar het levert een aarzeling op, om die kraan toe te draaien of aan te raken. Later op de dag viel de waterbevoorrading helemaal weg, en zo hebben we hier een tweetal dagen zonder water gezeten. Gelukkig had Lene nog het zwembadje voor de kinderen opgevuld, zodat we daaruit konden putten voor het toilet. De miserie van de derde wereld dus op alle fronten, maar dat is, achteraf bekeken, een leerrijke ervaring. Wij, met ons twee, konden ons voor een paar dagen wel redden, maar het geeft een klein beeld van de dagelijkse omstandigheden, waarin gezinnen, soms met vier, vijf kinderen moeten leven, niet voor twee dagen, maar dagdagelijks.
Fazendeiro
Een vreemde titel vandaag, fazendeiro. Er was al meer dan twee weken de vage bedenking: we moeten eens naar de fazenda Pai Neiras gaan, maar ik had er mij al lang mee verzoend, dat dit vage toekomstplan de weg zou gaan van alle vage plannen in Brazilië, en dus op niets zou uitlopen.
Het was een foute gedachte: een onvoorspelbaar toeval heeft mijn redenering overhoop gehaald. Gisteren, in de voormiddag was Frans naar de kerk om kindjes te dopen, en ondertussen kreeg ik hier bezoek. Ik verschoot er wat van toen Pedro, de secretaris van de parochie, rond half elf in het bureautje binnenkwam om te zeggen dat er iemand voor mij was. Ik dacht: Sjiezesmareinte, wa krijgen we nu?. En er was inderdaad bezoek voor mij: Ilma (ielma), die indertijd nog in België, bij mij thuis, op bezoek geweest was, toen ze met enkele Braziliaanse jongeren naar de Wereldjongerendagen in Keulen gingen, en met wie ik dan twee dagen rondgetrokken ben, onder andere om de Polder, het Verdronken Land van Saeftinghe, den Doel en de kathedraal van Antwerpen te bezoeken. Naderhand, na de WJD, hebben we dan ook nog een dag bij de broer van André in Scheldewindeke doorgebracht, fotos gekeken en veel gelachen om hun verblijf in Keulen en in België
Ilma had dus gehoord dat ik in Mundo Novo was, het stadje waar ook zij woont, en haar moeder had mij, net als vorig jaar op de markt gezien, en zo kwam zij goeden dag zeggen. Die Ilma werkt als onderwijzeres in het mini-schooltje van de fazenda Pai Neiras, en zo kwam ons geplande bezoek aan die fazenda ter sprake. Inmiddels was de doopheer thuisgekomen en die kwam deelnemen aan ons gesprek. En zo kwam het dat we meteen dezelfde namiddag al, vanaf drie uur, naar de fazenda gingen. Het is een prachtige boerderij, een unieke ligging, een goede duizend koeien, meer dan 150 paarden, en voor de rest ook geiten, kalkoenen en ander pluimvee. Zulke grote fazendas hebben wel eens meer een eigen schooltje, dat bestemd is voor de kinderen van de werknemers en ook de andere kinderen, die in de omgeving wonen. Die kinderen zitten dan allemaal samen in één klasje en krijgen op die manier een soort van individueel aangepast onderwijs.
Ilma heeft zo een klasje met zestien leerlingen tussen de zes en de veertien jaar. Als leeromgeving vallen deze schooltjes doorgaans mee, omdat de groep beperkt blijft, en omdat de kinderen van de roça meestal minder rebels zijn dan die van de stad. Elke maandag vertrekt Ilma dan s morgens naar de fazenda, en zij blijft daar tot de zaterdag. Ze heeft een eigen appartementje, bij manier van spreken, naast het klaslokaaltje, met een eigen keukentje-living en een eigen slaapkamer. Het is als appartement wel heel bescheiden in vergelijking met het comfort dat wij gewoon zijn: zo is er geen stromend water bijvoorbeeld, er is wel een TV-tje en een radio maar alles is zeer nederig en toont heel goed dat deze onderwijzers of onderwijzeressen op een fazenda toch wel met heel weinig moeten vrede nemen. In ruil van dit schaarse comfort, krijgen zij evenwel een prachtige omgeving voor hun werk, en vinden zij daar allicht meer arbeidsvreugde dan in een gewone school. Ilma was in elk geval heel tevreden, en vroeg ook enkele keren wat ik vond van mijn bezoek aan de Pai Neiras, en haar klasje of schooltje, waar zij ons ontvangen had. Haar lessen zijn enkel in de voormiddag, Brazilië werkt met halve klasdagen, en daarnaast zijn er in haar klasje bijeenkomsten van catechisten, mensen van de parochie van Jequitibá, enz. Er zijn ook af en toe missen door een pater van de abdij, die een studiemakker is van de fazendeiro, de herenboer.
Zon fazendeiro is ook geen boer in onze betekenis van het woord: hij werkt niet op de fazenda, en hij woont er ook niet. Wel is het zo dat het mooiste huis, dikwijls ook het eerste als je het domein van de fazenda binnenrijdt, aan hem is voorbehouden. Zelf woont die man, met zijn gezin, meestal in Salvador, en oefent daar een hooggeschoold beroep uit van dokter, of ingenieur of iets in die zin, en heeft dan als bijverdienste één of meer fazendas, waar hij enkel de financiële vruchten van plukt. En af en toe komt hij eens op bezoek, om met de gerente of beheerder enkele zaken te regelen, of ook wel om vrienden te ontvangen of om van de rust te genieten.
De fazendeiro van de Pai Neiras is een ingenieur, die voor een multinational werkt in Salvador, een oorspronkelijk Nederlands bedrijf voor grote wegenwerken. Vijf jaar geleden heeft hij deze fazenda gekocht, en nu komt hij daar regelmatig, vooral om rust te vinden, zegt hij zelf, want die vind je daar zoals nergens anders. Als hij daar is, weer volgens zijn eigen zeggen, besteedt hij vijf-zes uur per dag aan paardrijden, om dan s avonds een gezonde moeheid te ervaren. Er zijn anderen in Mundo Novo, die het met een stalen ros moeten stellen om hetzelfde te bereiken!
Gisteren was de fazendeiro op zijn fazenda, en toen hij hoog bezoek zag van twee padres, kwam hij ook meteen naar buiten, en zo kreeg ik een private rondleiding op het bedrijf door de grote baas zelf. Hij is iemand, die in de omgang heel menselijk en minzaam overkomt, heel vriendelijk en ook eenvoudig, maar in een gesprek, dat overigens heel aangenaam was, merk je al vlug, dat goede mensen gemakkelijk vastgeroest geraken in een systeem dat onrecht, onderdrukking en uitbuiting in stand houdt. Een klein voorbeeldje hiervan mochten we van dichtbij meemaken.
De weg naar de fazenda, een zandweg natuurlijk, loopt door de landerijen en over de heuvels, daalt eerst tot in het dal en klimt dan weer omhoog tot bij de fazenda, die helemaal bovenaan de heuvel ligt. Onderweg moet je door een aantal cancelas, houten hekken als afsluiting tussen de weiden, en ook over verschillende mata-buros, hier ken ik geen Nederlands woord, maar letterlijk betekent dit ezelsdoders, dat zijn die houten bruggen, tussen twee weiden, die zo gemaakt zijn, dat het vee er niet over kan, omdat hun poten zouden wegzinken tussen de verschillende palen, die zon brug vormen. Een auto kan er wel over passeren, maar dan moeten alle palen in goede staat zijn. En dat was gisteren niet het geval: een kamion of een 4x4 had enkele palen van zon mata-buro vernietigd, en zo stonden we daar, zonder verder te kunnen. Gelukkig kwam er een werkman van de fazenda langs, en samen met de verloofde van Ilma, heeft die in een handomdraai de brug hersteld. Toen we dat dan later vertelden aan de fazendeiro, zei die: ja, je moet het hier allemaal zelf doen, de burgemeester heeft daar geen aandacht voor. De fazendeiro had, in zijn oprechte schoonmenselijkheid, zelfs niet door dat er grotere noden zijn, dan het herstellen van een brug die alleen naar zijn fazenda leidt, een fazenda met meer dan duizend koeien, ruim 150 paarden en nog heel wat kleiner vee, maar die zelf niet kon instaan voor de aanleg van een degelijk bruggetje, een werk dat hoogstens een halve dag in beslag zou nemen.
Een slotgebed en dan naar buiten. Niet echt rustig, want het feest is nog niet gedaan. In een redelijk rommelig gedoe wordt de processie opgesteld, voorop een kruis en ook een vaandel van Sint-Sebastiaan, daarna de engeltjes, en verderop een klein Christusbeeld, uit de kruisweg, en dan helemaal achteraan een beeld van de Heilige Sebastiaan, niet zo heel groot, maar toch op een schraag en door 4 mannen gedragen, met de heilige in een wolk van warmgetinte kleurrijke bloemen. Achter het beeld van de heilige stappen de twee padres, en dan komt de fanfare, die nu nog meer dan in de mis van zich mag laten horen. Tenslotte volgen de vele gelovigen, ook wat rommelig maar wel talrijk.
Nu zie je heel goed de verdeling tussen devote gelovigen, die met de heilige mee op weg gaan, en de toeristen die toekijken en alles vastleggen op hun digitale chip. Ook zij zijn talrijk, die toeristen, en eigenlijk brengen zij het enige smetje op het hele feest: ze zijn te talrijk, en dat is soms storend voor de vrome devotie, die aan de oorsprong van zulke patroonsfeesten ligt. Er zijn voldoende, vele vrome gelovigen, maar wat minder toeristen zou beter geweest zijn. Helaas, mea culpa, wie ben ik, die ook zelf dit alles wil vastleggen voor tijd en eeuwigheid, en in mijzelf de tweestrijd voel tussen toerisme en devotie. De onmacht ook soms om van op afstand toe te kijken en tegelijkertijd van binnenuit mee te leven en in het hele gebeuren opgenomen te worden. Het gevecht tussen de koele observator en het open, ontvankelijke hart.
Eens opgesteld, zet de processsie zich in beweging. Tegen mijn verwachting in trekken ze niet richting dorp, maar eerst wordt er een rondje gemaakt rond kerk en kerkhof, over een hobbelige weg, die in de loop der jaren steenhard geworden is, en die er nu stofferig bijligt, doorgroefd met diepe voren, die als beekjes of beken dienst doen bij regen. En daarna het dorp in, door enkele smalle straatjes, om tenslotte terug naar de kerk op te gaan.
Daarna, het is intussen bijna 13 uur, zal er verder gefeest worden. De padres zijn wellicht blij dat hun bijdrage aan het feest geleverd is en dat zij nu kunnen beschikken. Hoezeer het diepe volksgeloof ook nog aanwezig is, soms wordt het overstemd door digitale toeschouwers, die van op afstand vastleggen maar zich niet laten meewiegen op de golven van dit volksgeloof. Het Woord van God kan beter doorgegeven en uitgeleefd worden, als het minder weggedrongen wordt door wie alleen maar toekijken. Ook Frans en ik besluiten om niet verder mee te feesten. De tweede dag van onze uitstap in kilometers uitgedrukt moet eigenlijk nog beginnen en er blijven nog een kleine honderd kilometer te rijden straks, tot de pousada waar we zullen overnachten. In Guiné.
Maar weggaan van zon feest is makkelijker gezegd dan gedaan. Er zijn zoveel mensen, er is zoveel beweging, er is zoveel te zien. Terwijl ik naar alle kanten rondkijk, word ik weer eens aangesproken. Ditmaal is het in een eerder schamel Portugees. Een man van rond de 60 vraagt me waar ik vandaan kom. Ze zijn met vieren, en ze moeten me al een tijdje in de gaten gehad hebben. En ook wel onmiddellijk gezien hebben dat ik niet van Igatù of Bahia ben. Dat is niet zo moeilijk overigens: mijn huidskleur, uitzicht en gedrag verschillen nogal zeer van de modale Bahiaan.
Waar ik vandaan kom? Da Bélgica, Uit België. Meestal kennen ze dat niet, en knikken ze beleefd en begrijpend. Dus ga ik al meteen verder: Dat is in Europa, dicht bij Nederland en Frankrijk. Deze keer was die toevoeging overbodig. De man, die mij aansprak kwam uit het Zuiden van Frankrijk, van vlak bij Saint-Maximin in de Provence. Hij was jaren geleden getrouwd, en zijn vrouw, die afkomstig was uit Igatù, had naar het woord van Sint-Paulus haar man gevolgd tot daar, een dorpje in de Var, amper 80 kilometer van dat andere dorpje in de Haut-Var, waar ik zo dikwijls mijn vakantie mocht doorbrengen, gelukkig nog net voordat de toeristen, ook daar, massaal het binnenland van de Provence veroverden en precies dáárdoor de smakelijke eigenheid van deze streek beetje bij beetje lieten verdwijnen.
Een gespreksonderwerp was er dus meteen: Saint-Maximin, langs de befaamde Nationale 7, indertijd berucht om haar urenlange files tijdens de zomervakanties. Maar ook Saint-Maximin met zijn overweldigende basiliek, toegewijd aan Maria Magdalena, die vanop een heuvel stad en streek domineert. En 20 km zuidwaarts , het massief van La Sainte-Baume, met de grot en hogerop de Saint-Pilon, waar volgens de legende diezelfde Maria Magdalena, na een zwerftocht over zee nog jarenlang gewoond zou hebben.
Wat ik van zulke feesten vond? Het was niet altijd makkelijk om het juiste woord te vinden, laat staan om dat eventueel juiste woord nog correct uit te spreken. Frans en Portugees lijken te zeer op elkaar, je gaat alles door elkaar slaan, en het resultaat is een brabbeltaaltje met flarden Portugees en flarden Frans. De Braziliaanse vrouw sprak liever Portugees, ik eigenlijk ook, maar haar man uit Frankrijk vond Frans gemakkelijker als Vlamingen hebben wij enige ervaring met Franssprekenden en vreemde talen, en hun twee vrienden kenden weinig meer dan Bom dia, goeie dag en obrigado, dank u. De internationale communicatie mondde dus uit in een heel raar allegaartje, en toch was het een deugddoend gesprek, met goeie wil om elkaar te verstaan aan alle kanten.
Wat ik van zulke feesten vond? Je kan daar veel over zeggen. Ontzettend mooi, dat in de eerste plaats. En in de tweede plaats, eigenlijk helemaal hetzelfde in totaal andere woorden: het meest Provençaalse wat ik ooit in Brazilië gezien heb. En in die twee omschrijvingen is alles gezegd. Je ziet hier, een beetje triestig binnenin, gebeuren, wat je eerder al zag in de Provence. De uitbundige explosie van een diep geworteld volksgeloof, dat na eeuwen, dreigt verloren te gaan onder de pletwals van een uniforme, grijze zakelijke cultuur, die alles wil beheersen en grijpen en alleen kwantiteit zoekt terwijl enkel kwaliteit kleur en smaak geeft aan het leven. De toerist, als hij te welig tiert, vernielt wat hij tevoren met zoveel liefde opzocht.
Frans neemt zelden deel aan zulke babbels. Hij was al komen zeggen dat hij dorst had en een bar gevonden, en een cerveza, biertje, ging bestellen. Okee, geen bezwaar, ik kom straks wel. En zo is geschied, maar toen was het al heel wat later, en zijn biertje was al halfweg.
Opnieuw de warme auto in, Igatù uit, over de bonkige kasseien de Hel van het Noorden of Parijs-Roubaix in het kwadraat tot aan een splitsing. We kozen voor de binnenweg naar Mucugé, een eeuwenoud bergpad, geleidelijk verbreed tot een steenharde zandweg, met diepe groeven, en her en der een diepe plas, want het had de nacht voordien een uur geregend. In Mucugé twee sandwiches en een heerlijke fruitsap als late lunch. En een ijsje van kokos als toemaatje.
Daarna bleven ons nog een zestig kilometer, waarvan slechts een tiental op asfalt en de overige 50 op een zandweg, tussen het struikgewas. Een tweetal minuskule povoados of dorpjes onderweg, ook een paar keer enkele huizen en een schooltje, en voor de rest altijd maar struiken, met hier daar twee, drie mensen, die op die keiharde grond toch proberen een stukje land in cultuur te brengen. Een werk, dat al even keihard is als die bodem. Zeldzamer nog een stukje weide, waarop wat geiten of enkele zeboes het schrale gras afgrazen. Plots moeten we rechtsomkeer maken: een klein riviertje, en de brug was doorgezakt, dat was vorig jaar ook al zo. De brug was al vernieuwd, nu in beton gegoten en verhoogd, maar de toegang was nog niet aangelegd. Vorig jaar hadden we gezien dat er een wegomlegging was aangeduid, deze keer hadden we die omleiding niet opgemerkt. Een eind achteruit om de auto te kunnen draaien, en dan een heel eind terug, om langs een andere weg in Guinè te geraken. Een klein maar zo mooi dorp, in het hart van de Chapada, maar evenzeer in the middle of nowhere, en allicht daardoor nog van een betoverende schoonheid.
Hartelijke mensen, smakelijk eten, een deugddoende nachtrust. En 's morgens weer een nieuwe dag, die begint met een religieuze ervaring, die nog meer deugd doet, een zonsopgang over de bergen, alsof je iets van God mag voelen en beleven. Zoals die vroege zon gulhartig haar eerste stralen uitstrooit, aan alles licht en leven schenkt, de ochtendmist verdrijft en alles anders kleurt, zo fel en kwistig strooit Gij zelf ook, God, uw eigen licht over uw eigen schepping, schenkt Gij ons leven, verdrijft Gij alle mist en kleurt Gij alles anders.
Vorige woensdag was het 20 januari, feest van de Heilige Sebstiaan. Wisten wij veel dat dit de patroonheilige was van Igatù, destijds misschien wel HET centrum van de Chapada Diamantina, in de korte periode dat er diamanten gevonden werden en gelukszoekers in groten getale daarheen kwamen, om hun geluk te zoeken in de gedaante van blinkende steentjes. Waar mensen komen, komt tering en nering en zo kon het gebeuren dat Igatù in korte tijd uitgroeide tot een florissant stadje waar vrolijk geleefd werd, als de dagtaak van het diamant zoeken er op zat en geluk in andere gedaanten dan blinkende steentjes gezocht werd. Winkeliers vestigden zich in een voorheen onherbergzame streek, er kwamen bars, theaters, cabarets en ander vertier waar avonturiers na zware dagen hun gading vinden.
Dat was zo in lang vervlogen dagen, en dat heeft niet zo lang geduurd, en sindsdien is het jolige leven in het vrolijke stadje van toen geheel uitgedoofd. Igatù is nu een veeleer klein dorpje, dat slechts moeilijk te bereiken is langs een smal en soms steil weggetje, dat in heel bonkige natuursteen geplaveid is. Er wonen een aantal mensen in heel bescheiden huisjes, zoals je die hier overal ziet, klein, in pastelkleuren van oker, bordeaux, roos en een soort turkoois blauwgroen, meestal 1, soms 2 ramen aan één zijde van de deur, doorgaans geen venster maar wel een luik om deur en raam te sluiten, en de hele woning zonder zoldering zo onder de pannen. Vloertegels tref je bijna nooit, soms is de vloer alleen gestampte aarde, maar meestal een chape of ciment, dat ook bordeaux gekleurd werd.
Van de vele pleisterplaatsen van plezier, blijft alleen maar bouwval over. Maar die bouwval getuigt van een welstand, die ooit in het stadje aanwezig was. Van die welstand getuigen ook een aantal grote graftomben, op de twee kerkhoven aan weerszijden van een smalle straat, die naar een pleintje leidt, waar ook de kerk staat. Zulke kerkhoven zijn altijd een bezoek waard. Je vindt er een stuk plaatselijke geschiedenis, je leert er over familieverbanden, en soms ook over menselijke dramas, die zich in een ver verleden afgespeeld hebben. In dit stukje Bahia in tegenstelling tot vele andere plaatsen in Brazilië bezoeken de mensen van ter plaatse slechts zelden het kerkhof, dat is voor Allerzielen, en dan nog zo kort mogelijk. Zij verdragen ook niet dat je soms een heel onschuldig grapje maakt, dat naar de dood verwijst. Ironie in zijn geheel is de meeste Bahianen trouwens vreemd. Een echte verklaring weet ik er niet voor, misschien heeft het te maken met het harde leven als slaven indertijd, misschien ook met verre wortels, van toen zij uit Afrika hierheen verscheept werden en hun geesten en godsdiensten meebrachten. Enkele eeuwen later kan dit een smeltkroes van culturen geven met vreemdsoortige tradities, devoties, volksgebruiken en meningen.
De laatste jaren is Igatù evenwel duidelijk aan een heropleving bezig. Niet langer diamanten laten nu hun lokroep horen, maar het toerisme gaat stilaan ontluiken. Je moet hier nog helemaal niet denken aan toestanden als Benidorm of de Côte dAzur, maar eerst was er één winkeltje met artisanaten, nu zijn er drie of vier; er was geen pousada de Braziliaanse benaming voor een eenvoudig dorpshotel nu zijn er drie, geen winkel meer of bakker en nu weer één of twee. En op 20 januari was het dus São Sebastião en toevallig gingen wij die dag naar Igatù.
Op het feest van de patroonheilige is de mis het eerste hoogtepunt. Die zou om 10 uur beginnen, hadden mensen ons verteld. Dus zorgden wij ervoor om reeds voor halftien ter plekke te zijn. Er was nog weinig van een feest te merken, er hingen alleen wat plastieken vlaggetjes in een paar straten en op een klein dorpsplaatsje zaten vier jonge mensen te kaarten, aan een tafeltje dat zij vanuit een huis op straat gezet hadden. Ik denk dat hun spel op whisten wiezen leek, zij spraken van burraca, en het was prettig om zien hoe vier twintigers zo in dat kaartspel opgingen.
Na tien minuten was hun laatste spel gedaan, tafel en stoelen werden opnieuw naar binnen gedragen, en er kwam ook verder al een klein beetje beweging, maar nog absoluut geen drukte, slechts hier en daar een jongen of een meisje, dat zondagse kleren droeg en hogerop ging, richting kerk. Wij dus ook richting kerk, maar die was nog zo goed als leeg rond tien uur. Wel waren vele, veelkleurige bloemen met warme tinten geel en rood op een voetstuk gezet in de middenbeuk en achter het altaar, rond het beeld van de Heilige Sebastiaan. Maar mensen waren er nog weinig op dat uur, en dan vooral nog toeristen die met een digitale camera dat alles wilden vastleggen voor tijd en eeuwigheid.
Even later kwam de eerste padre toe er zou later ook nog een tweede komen, en toevallig heetten ze allebei Luis, één uit Italië en één uit Spanje, Frans kende ze allebei maar ook die eerste padre toonde weinig haast en had nog tijd voor een heel babbeltje. Intussen kwam er een kindje op de trappen zitten, als engeltje gekleed, en dan een tweede, tot ze met zijn vijven waren. Er kwamen jongeren opdagen, die aan de zijkant een koortje vormden, stilaan begon het kerkje vol te lopen, sommigen duidelijk toeristen die het allemaal eens wilden zien, maar voor het merendeel toch mensen van Igatù, eenvoudig gekleed maar wel op zijn zondags, en dan waren er ook mensen die ooit in Igatù geboren waren en nu voor het feest nog eens afkwamen. En zo moesten er al mensen rechtstaan achteraan.
Het was bijna half elf, toen het buiten feestelijk rumoerig werd. Een fanfare was op komst, met muziek die wel wat leek op de traditionele muziek, die je in de Provence nog kan horen. Daar had de toeristische dienst voor gezorgd. De muzikanten waren keurig uitgedost in overwegend blauwe bloes en ook een streepje wit of geel, weer eens de kleuren van Bahia. Ze kwamen de kerk binnen en namen achteraan plaats. Nog enkele minuten gestommel, en dan begon opeens de mis. Ik ben vergeten op mijn horloge te kijken, maar ik denk dat het ongeveer kwart voor elf was, het moment waarop sommigen bij ons al beginnen te wriemelen en morrelen omdat de mis van tien uur nog niet gedaan is. Hier moest alles dan nog beginnen hier, maar iedereen was er nu: de padres, de engeltjes, het koortje, de muzikanten, en een kerk boordevol mensen. En dus kon plots als je het bijna niet meer verwacht de mis beginnen.
Warme begroeting door Luis 1 of Luis 2 (Por favor, spreek uit als Loewis, klemtoon op de laatste lettergreep en niet op zijn Nederlands of Vlaams, en ook niet op zijn Frans), en dan tijd voor het eerste lied, er zouden er nog vele volgen. Het koor zong goed, onder leiding van een meisje van een jaar of twintig, de mensen van Igatù zongen mee, en de toeristen, zij keken en zij zwegen, en raakten almaar meer verbaasd en verwonderd. Bij hoogteppunten trad ook de fanfare in actie.
Een eerste hoogtepunt kwam er na een gezongen schuldbelijdenis en een enig mooi Gloria a Deus of Eer aan God, met woorden, die ik nog nooit gehoord had in een Gloria. Het stond allemaal op een simpel misblaadje, en ik had er een gevonden, maar ik ben het kwijtgeraakt tijdens de vredeswens dat is hier immers een hartelijke grote bedoening, waarbij iedereen naar iedereen toegaat, en waarschijnlijk heeft een minder bedeelde zonder blaadje mijn exemplaar toen opgeraapt en dus blijven die woorden, die ik nooit gehoord had in een Gloria vooralsnog onbekend.
Dat eerste hoogtepunt kwam er als het Bijbelboek werd binnengebracht. Heel achteraan zet een forse mannenstem een lied in, iedereen kijkt achterom, en dan komt een man naar voor, de Bijbel hoog omhooggeheven. Hij gaat traag, en draait voortdurend naar links, naar rechts en naar achter, opdat iederen het Woord van God goed zou zien binnenkomen, want dat is iets unieks: God gaat nu zelf tot zijn mensen spreken. Als de man met de Bijbel helemaal vooraan is, toont hij het boek nog eens extra lang aan iedereen, dan zet de fanfare in en is er spontaan applaus voor God, die tot ons zijn Woord zal spreken.
Er was gekozen voor de lezingen van de zondag voordien, met het evangelie van de Bruiloft te Kana, met de verandering van water in wijn. Alweer een enig mooi thema voor Padre Luis 1 of 2 om een homilie op uit te bouwen: als wij, als gemeenschap, doen wat Maria ons meegeeft Doe maar wat Hij u zeggen zal dan zal ons leven niet langer verwaterd of smakeloos zijn, maar smaken als heerlijke wijn. In Brazilië heeft het woord Communidade of Gemeenschap bovendien een veel rijkere inhoud dan bij ons, omdat enkele tientallen jaren geleden de Kerk gekozen heeft om te werken via kleine Basisgemeenschappen, in de talloze povoados of woonkernen, die rond de centrumkerk(en) verspreid zijn, zoals in de heuvels rond Mundo Novo het geval is. Er is dan geen priester permanent ter plaatse, maar enkele leken dragen de gemeenschap, en om de paar weken is er een eucharistie met de padre.
Ook de offerande is een hoogtepunt, als de gaven waaronder brood en wijn naar voren worden gedragen. Terwijl de priester deze gaven aanbiedt, komt iedereen zijn eigen gave aanbrengen. En dan is er het Santo, santo, santo , waarin mensen handenklappend zingen:
Hemel en aarde zulen voorbijgaan,
Maar Zijn Woord gaat nooit voorbij
En bij dat laatste zinnetje maken zij met beide wijsvingers omhoog het gebaar om neen te zeggen. Het raakt je als naast je een oud vrouwtje van zeker 80 nog enthousiast meezingt, handenklapt en meebeweegt.
Ook het communielied was iets enigs, maar hier kan ik de woorden wel geven, ondanks het verlies van het misblaadje, omdat ik die woorden jaren geleden zelf al eens had opgeraapt en vertaald. De Portugese tekst is zo mooi en sterk, dat het zonde zou zijn om hem weg te laten, daarna volgt een Nederlandse vertaling, die hoop ik een klein beetje van die rijkdom kan oproepen ook zonder zang, en ook al is het maar een schamele vertaling die de zeggingskracht en de taalrijkdom van het origineel mist.
Se calarem a voz dos profetas
as pedras falarão:
se fecharam uns poucos caminhos,
mil trilhos nascerão.
Muito tempo não dura a verdade
nestas margens estreitas demais,
Deus criou o infinito
pra vida ser sempre mais.
É Jesus este pão de igualdade,
viemos pra comungar,
com a luta sofrida do povo,
que quer ter voz, ter vez, lugar.
Comungar é tornar-se um perigo
viemos pra incomodar,
com a fé e união
nossos passos um dia vão chegar.
O Espirito é vento incessante,
que nada há de prender.
Ele sopre até no absurdo,
que a gente não quer ver.
Muito tempo não dura a verdade
nestas margens estreitas demais,
Deus criou o infinito
pra vida ser sempre mais.
No banquete da festa de uns poucos,
só rico se sentou.
Nosso Deus fica ao lado dos pobres,
colhendo o que sobrou.
Muito tempo não dura a verdade
nestas margens estreitas demais,
Deus criou o infinito
pra vida ser sempre mais.
O poder tem raízes na areia,
o tempo o faz cair.
União é a rocha que o povo
usou pra construir.
Muito tempo não dura a verdade
nestas margens estreitas demais,
Deus criou o infinito
pra vida ser sempre mais.
---
Als ze de stem van profeten doen zwijgen,
dan brengen de stenen het uit.
Als ze dan wegen gaan sluiten,
zullen duizend nieuwe sporen ontstaan.
De waarheid laat niet lang op zich wachten
op de smalle weg die wij gaan:
God heeft de eeuwen geschapen,
om voor altijd ons Leven te zijn.
Jezus zelf is dit brood van gelijkheid,
wij komen en nutten het hier,
met de strijd en het leed van het volk,
dat een stem wil, een plaats en een kans.
Je nuttigt en kiest voor de inzet,
je gaat niet opzij voor gevaar,
je doet lastig: vertrouwend in eenheid
zo komen wij samen eens aan.
De Geest is een Wind, die niet aarzelt,
geen kracht die Hem wegnemen kan.
Hij blijft blazen voorbij aan het dwaze,
veel meer dan een mens nog verwacht.
De waarheid laat niet lang op zich wachten
op de smalle weg die wij gaan:
God heeft de eeuwen geschapen,
om voor altijd ons Leven te zijn.
Aan de feestdis van enkele rijken,
zaten geen anderen aan.
Onze God evenwel kiest voor armen,
en vergaart wat nog over bleef.
De waarheid laat niet lang op zich wachten
op de smalle weg die wij gaan:
God heeft de eeuwen geschapen,
om voor altijd ons Leven te zijn.
De macht is in zand slechts geworteld,
met de tijd komt zij eenmaal ten val.
Eenheid is de rots van ons volk:
op die rots, daarop bouwen wij!
De waarheid laat niet lang op zich wachten
op de smalle weg die wij gaan:
God heeft de eeuwen geschapen,
om voor altijd ons Leven te zijn.
(einde eerste deel van São Sebastião in Igatù, tweede deel morgen hoop ik!)