Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
26-01-2010
São Sebastião in Igatù
Vorige woensdag was het 20 januari, feest van de Heilige Sebstiaan. Wisten wij veel dat dit de patroonheilige was van Igatù, destijds misschien wel HET centrum van de Chapada Diamantina, in de korte periode dat er diamanten gevonden werden en gelukszoekers in groten getale daarheen kwamen, om hun geluk te zoeken in de gedaante van blinkende steentjes. Waar mensen komen, komt tering en nering en zo kon het gebeuren dat Igatù in korte tijd uitgroeide tot een florissant stadje waar vrolijk geleefd werd, als de dagtaak van het diamant zoeken er op zat en geluk in andere gedaanten dan blinkende steentjes gezocht werd. Winkeliers vestigden zich in een voorheen onherbergzame streek, er kwamen bars, theaters, cabarets en ander vertier waar avonturiers na zware dagen hun gading vinden.
Dat was zo in lang vervlogen dagen, en dat heeft niet zo lang geduurd, en sindsdien is het jolige leven in het vrolijke stadje van toen geheel uitgedoofd. Igatù is nu een veeleer klein dorpje, dat slechts moeilijk te bereiken is langs een smal en soms steil weggetje, dat in heel bonkige natuursteen geplaveid is. Er wonen een aantal mensen in heel bescheiden huisjes, zoals je die hier overal ziet, klein, in pastelkleuren van oker, bordeaux, roos en een soort turkoois blauwgroen, meestal 1, soms 2 ramen aan één zijde van de deur, doorgaans geen venster maar wel een luik om deur en raam te sluiten, en de hele woning zonder zoldering zo onder de pannen. Vloertegels tref je bijna nooit, soms is de vloer alleen gestampte aarde, maar meestal een chape of ciment, dat ook bordeaux gekleurd werd.
Van de vele pleisterplaatsen van plezier, blijft alleen maar bouwval over. Maar die bouwval getuigt van een welstand, die ooit in het stadje aanwezig was. Van die welstand getuigen ook een aantal grote graftomben, op de twee kerkhoven aan weerszijden van een smalle straat, die naar een pleintje leidt, waar ook de kerk staat. Zulke kerkhoven zijn altijd een bezoek waard. Je vindt er een stuk plaatselijke geschiedenis, je leert er over familieverbanden, en soms ook over menselijke dramas, die zich in een ver verleden afgespeeld hebben. In dit stukje Bahia in tegenstelling tot vele andere plaatsen in Brazilië bezoeken de mensen van ter plaatse slechts zelden het kerkhof, dat is voor Allerzielen, en dan nog zo kort mogelijk. Zij verdragen ook niet dat je soms een heel onschuldig grapje maakt, dat naar de dood verwijst. Ironie in zijn geheel is de meeste Bahianen trouwens vreemd. Een echte verklaring weet ik er niet voor, misschien heeft het te maken met het harde leven als slaven indertijd, misschien ook met verre wortels, van toen zij uit Afrika hierheen verscheept werden en hun geesten en godsdiensten meebrachten. Enkele eeuwen later kan dit een smeltkroes van culturen geven met vreemdsoortige tradities, devoties, volksgebruiken en meningen.
De laatste jaren is Igatù evenwel duidelijk aan een heropleving bezig. Niet langer diamanten laten nu hun lokroep horen, maar het toerisme gaat stilaan ontluiken. Je moet hier nog helemaal niet denken aan toestanden als Benidorm of de Côte dAzur, maar eerst was er één winkeltje met artisanaten, nu zijn er drie of vier; er was geen pousada de Braziliaanse benaming voor een eenvoudig dorpshotel nu zijn er drie, geen winkel meer of bakker en nu weer één of twee. En op 20 januari was het dus São Sebastião en toevallig gingen wij die dag naar Igatù.
Op het feest van de patroonheilige is de mis het eerste hoogtepunt. Die zou om 10 uur beginnen, hadden mensen ons verteld. Dus zorgden wij ervoor om reeds voor halftien ter plekke te zijn. Er was nog weinig van een feest te merken, er hingen alleen wat plastieken vlaggetjes in een paar straten en op een klein dorpsplaatsje zaten vier jonge mensen te kaarten, aan een tafeltje dat zij vanuit een huis op straat gezet hadden. Ik denk dat hun spel op whisten wiezen leek, zij spraken van burraca, en het was prettig om zien hoe vier twintigers zo in dat kaartspel opgingen.
Na tien minuten was hun laatste spel gedaan, tafel en stoelen werden opnieuw naar binnen gedragen, en er kwam ook verder al een klein beetje beweging, maar nog absoluut geen drukte, slechts hier en daar een jongen of een meisje, dat zondagse kleren droeg en hogerop ging, richting kerk. Wij dus ook richting kerk, maar die was nog zo goed als leeg rond tien uur. Wel waren vele, veelkleurige bloemen met warme tinten geel en rood op een voetstuk gezet in de middenbeuk en achter het altaar, rond het beeld van de Heilige Sebastiaan. Maar mensen waren er nog weinig op dat uur, en dan vooral nog toeristen die met een digitale camera dat alles wilden vastleggen voor tijd en eeuwigheid.
Even later kwam de eerste padre toe er zou later ook nog een tweede komen, en toevallig heetten ze allebei Luis, één uit Italië en één uit Spanje, Frans kende ze allebei maar ook die eerste padre toonde weinig haast en had nog tijd voor een heel babbeltje. Intussen kwam er een kindje op de trappen zitten, als engeltje gekleed, en dan een tweede, tot ze met zijn vijven waren. Er kwamen jongeren opdagen, die aan de zijkant een koortje vormden, stilaan begon het kerkje vol te lopen, sommigen duidelijk toeristen die het allemaal eens wilden zien, maar voor het merendeel toch mensen van Igatù, eenvoudig gekleed maar wel op zijn zondags, en dan waren er ook mensen die ooit in Igatù geboren waren en nu voor het feest nog eens afkwamen. En zo moesten er al mensen rechtstaan achteraan.
Het was bijna half elf, toen het buiten feestelijk rumoerig werd. Een fanfare was op komst, met muziek die wel wat leek op de traditionele muziek, die je in de Provence nog kan horen. Daar had de toeristische dienst voor gezorgd. De muzikanten waren keurig uitgedost in overwegend blauwe bloes en ook een streepje wit of geel, weer eens de kleuren van Bahia. Ze kwamen de kerk binnen en namen achteraan plaats. Nog enkele minuten gestommel, en dan begon opeens de mis. Ik ben vergeten op mijn horloge te kijken, maar ik denk dat het ongeveer kwart voor elf was, het moment waarop sommigen bij ons al beginnen te wriemelen en morrelen omdat de mis van tien uur nog niet gedaan is. Hier moest alles dan nog beginnen hier, maar iedereen was er nu: de padres, de engeltjes, het koortje, de muzikanten, en een kerk boordevol mensen. En dus kon plots als je het bijna niet meer verwacht de mis beginnen.
Warme begroeting door Luis 1 of Luis 2 (Por favor, spreek uit als Loewis, klemtoon op de laatste lettergreep en niet op zijn Nederlands of Vlaams, en ook niet op zijn Frans), en dan tijd voor het eerste lied, er zouden er nog vele volgen. Het koor zong goed, onder leiding van een meisje van een jaar of twintig, de mensen van Igatù zongen mee, en de toeristen, zij keken en zij zwegen, en raakten almaar meer verbaasd en verwonderd. Bij hoogteppunten trad ook de fanfare in actie.
Een eerste hoogtepunt kwam er na een gezongen schuldbelijdenis en een enig mooi Gloria a Deus of Eer aan God, met woorden, die ik nog nooit gehoord had in een Gloria. Het stond allemaal op een simpel misblaadje, en ik had er een gevonden, maar ik ben het kwijtgeraakt tijdens de vredeswens dat is hier immers een hartelijke grote bedoening, waarbij iedereen naar iedereen toegaat, en waarschijnlijk heeft een minder bedeelde zonder blaadje mijn exemplaar toen opgeraapt en dus blijven die woorden, die ik nooit gehoord had in een Gloria vooralsnog onbekend.
Dat eerste hoogtepunt kwam er als het Bijbelboek werd binnengebracht. Heel achteraan zet een forse mannenstem een lied in, iedereen kijkt achterom, en dan komt een man naar voor, de Bijbel hoog omhooggeheven. Hij gaat traag, en draait voortdurend naar links, naar rechts en naar achter, opdat iederen het Woord van God goed zou zien binnenkomen, want dat is iets unieks: God gaat nu zelf tot zijn mensen spreken. Als de man met de Bijbel helemaal vooraan is, toont hij het boek nog eens extra lang aan iedereen, dan zet de fanfare in en is er spontaan applaus voor God, die tot ons zijn Woord zal spreken.
Er was gekozen voor de lezingen van de zondag voordien, met het evangelie van de Bruiloft te Kana, met de verandering van water in wijn. Alweer een enig mooi thema voor Padre Luis 1 of 2 om een homilie op uit te bouwen: als wij, als gemeenschap, doen wat Maria ons meegeeft Doe maar wat Hij u zeggen zal dan zal ons leven niet langer verwaterd of smakeloos zijn, maar smaken als heerlijke wijn. In Brazilië heeft het woord Communidade of Gemeenschap bovendien een veel rijkere inhoud dan bij ons, omdat enkele tientallen jaren geleden de Kerk gekozen heeft om te werken via kleine Basisgemeenschappen, in de talloze povoados of woonkernen, die rond de centrumkerk(en) verspreid zijn, zoals in de heuvels rond Mundo Novo het geval is. Er is dan geen priester permanent ter plaatse, maar enkele leken dragen de gemeenschap, en om de paar weken is er een eucharistie met de padre.
Ook de offerande is een hoogtepunt, als de gaven waaronder brood en wijn naar voren worden gedragen. Terwijl de priester deze gaven aanbiedt, komt iedereen zijn eigen gave aanbrengen. En dan is er het Santo, santo, santo , waarin mensen handenklappend zingen:
Hemel en aarde zulen voorbijgaan,
Maar Zijn Woord gaat nooit voorbij
En bij dat laatste zinnetje maken zij met beide wijsvingers omhoog het gebaar om neen te zeggen. Het raakt je als naast je een oud vrouwtje van zeker 80 nog enthousiast meezingt, handenklapt en meebeweegt.
Ook het communielied was iets enigs, maar hier kan ik de woorden wel geven, ondanks het verlies van het misblaadje, omdat ik die woorden jaren geleden zelf al eens had opgeraapt en vertaald. De Portugese tekst is zo mooi en sterk, dat het zonde zou zijn om hem weg te laten, daarna volgt een Nederlandse vertaling, die hoop ik een klein beetje van die rijkdom kan oproepen ook zonder zang, en ook al is het maar een schamele vertaling die de zeggingskracht en de taalrijkdom van het origineel mist.
Se calarem a voz dos profetas
as pedras falarão:
se fecharam uns poucos caminhos,
mil trilhos nascerão.
Muito tempo não dura a verdade
nestas margens estreitas demais,
Deus criou o infinito
pra vida ser sempre mais.
É Jesus este pão de igualdade,
viemos pra comungar,
com a luta sofrida do povo,
que quer ter voz, ter vez, lugar.
Comungar é tornar-se um perigo
viemos pra incomodar,
com a fé e união
nossos passos um dia vão chegar.
O Espirito é vento incessante,
que nada há de prender.
Ele sopre até no absurdo,
que a gente não quer ver.
Muito tempo não dura a verdade
nestas margens estreitas demais,
Deus criou o infinito
pra vida ser sempre mais.
No banquete da festa de uns poucos,
só rico se sentou.
Nosso Deus fica ao lado dos pobres,
colhendo o que sobrou.
Muito tempo não dura a verdade
nestas margens estreitas demais,
Deus criou o infinito
pra vida ser sempre mais.
O poder tem raízes na areia,
o tempo o faz cair.
União é a rocha que o povo
usou pra construir.
Muito tempo não dura a verdade
nestas margens estreitas demais,
Deus criou o infinito
pra vida ser sempre mais.
---
Als ze de stem van profeten doen zwijgen,
dan brengen de stenen het uit.
Als ze dan wegen gaan sluiten,
zullen duizend nieuwe sporen ontstaan.
De waarheid laat niet lang op zich wachten
op de smalle weg die wij gaan:
God heeft de eeuwen geschapen,
om voor altijd ons Leven te zijn.
Jezus zelf is dit brood van gelijkheid,
wij komen en nutten het hier,
met de strijd en het leed van het volk,
dat een stem wil, een plaats en een kans.
Je nuttigt en kiest voor de inzet,
je gaat niet opzij voor gevaar,
je doet lastig: vertrouwend in eenheid
zo komen wij samen eens aan.
De Geest is een Wind, die niet aarzelt,
geen kracht die Hem wegnemen kan.
Hij blijft blazen voorbij aan het dwaze,
veel meer dan een mens nog verwacht.
De waarheid laat niet lang op zich wachten
op de smalle weg die wij gaan:
God heeft de eeuwen geschapen,
om voor altijd ons Leven te zijn.
Aan de feestdis van enkele rijken,
zaten geen anderen aan.
Onze God evenwel kiest voor armen,
en vergaart wat nog over bleef.
De waarheid laat niet lang op zich wachten
op de smalle weg die wij gaan:
God heeft de eeuwen geschapen,
om voor altijd ons Leven te zijn.
De macht is in zand slechts geworteld,
met de tijd komt zij eenmaal ten val.
Eenheid is de rots van ons volk:
op die rots, daarop bouwen wij!
De waarheid laat niet lang op zich wachten
op de smalle weg die wij gaan:
God heeft de eeuwen geschapen,
om voor altijd ons Leven te zijn.
(einde eerste deel van São Sebastião in Igatù, tweede deel morgen hoop ik!)
Een korte les Portugees om te beginnen. Paulinho staat er bovenaan als titel. In het Portugees komt de lettercombinatie nh veel voor, overwegend in verkleinwoorden. In onze taal kennen wij die combinatie niet, en dus is de kans groot dat wij niet weten hoe dat verklankt moet worden. Daarom een heel eenvoudige regel: in het Portugees wordt nh geschreven, waar wij, in het Nederlands nj zouden schrijven. Paulinho spreken we dus uit als Paulienjoo. Het gaat hier, ook deze keer, om een verkleinwoord, en het is de naam van een jongetje, dat bij ons als Paultje zou aangesproken worden.
Vrijdagavond, kort voor ons bezoek aan Dom André, hebben we in Ruy Barbosa totaal onverwacht Paulinho weergezien. Alvorens naar het huis van Dom André te gaan, als laatste etappe van onze uitstap, zaten Frans en ik, een beetje stofferig en dorstig, op een terras een biertje te drinken. Stel je niet te veel voor bij dit terras. Het is gewoon de stoep, vlak voor de kleine bar, waar de oude, erg hardhorige vrouw, die het zaakje uitbaat ook een plastieken tafeltje gezet had, en een viertal ijzeren tuinstoeltjes, met houten dwarsliggers, zoals je die bij ons vroeger veel zag, en nu wel eens tegenkomt op tuinfeesten of barbecues van scholen of verenigingen. Het biertje was heel eigentijds evenwel, en zelfs heel Belgisch, sinds Stella uit Leuven de wereld ging veroveren door een fusie met het Braziliaanse Inbev. De Skol, die ons geserveerd werd, zou bij ons dus Stella of Jupiler geheten hebben. Hier smaakte hij wel veel beter, wegens de warmte, het stof van de uitstap, en de frisheid van het ijsgekoelde pilsje. IJsgekoeld mag je hier bovendien nogal letterlijk nemen. In Bahia wordt het bier wel eens meer fris gehouden of afgekoeld in de diepvriezer, en zo komt het courant voor dat de inhoud van de fles van 60 cl zo wordt bier hier geserveerd voor een goed deel tot ijs gestold is. Het hele zaakje begint dan vrij vlug te ontdooien, en je moet dus rap zijn om de inhoud in een glas te schenken, anders krijg je een omgekeerde waterval van schuimend bier.
De Skol besteld, het tafeltje en de stoeltjes gezet, de glazen gevuld, en pas gezeten, komt er toevallig een eerste bekende voorbij, Otília, die op de Caritas Brasileira van het bisdom werkt. Het werd een heel gezellige babbel van een uur, waardoor onze visite aan Dom André wat later begon, maar er was toch geen uur afgesproken. Een beetje later kwam er een jongen van een jaar of 16 naar Frans toegestapt, en gaf hem een bijzonder warme abraço. De jongen van nu 16 jaar is de Paulinho in dit verhaal. Tijdstip is het jaar 1998. In de Goede Week van dat jaar is Frans als missionaris naar Brazilië vertrokken, in het bisdom Ruy Barbosa. De eerste maanden verbleef hij bij Dom André en werd hij afwisselend naar verschillend parochies uitgezonden om geleidelijk vertrouwd te geraken met het leven en de pastoraal in het binnenland van Bahia. Daardoor droeg Frans ook dikwijls de mis op in de kathedraal van Ruy Barbosa. Deze keer gaat het om een echte kathedraal, want het is de bisschopskerk van Dom André. Je moet je hierbij geen gothisch of romaans hoogtepunt voorstellen, maar de kathedraal van Ruy Barbosa, is wel een mooie kerk, die er zowel van buiten als van binnen heel goed onderhouden en verzorgd uitziet. Aan de buitenzijde zie je hier geen baksteen of natuursteen. Het geheel is geverfd in licht getemperd wit en blauw, de kleuren van Bahia.
In die tijd had Frans de gewoonte om regelmatig zijn belevenissen te vertellen, via nieuwsbrieven. In één van die eerste nieuwsbrieven vertelt hij over de Paulinho van bijna 12 jaar geleden. Ik heb het verhaaltje opgediept uit mijn verzameling en met de toelating van de auteur mocht ik het mits het betalen van een fiks copyright overnemen. Het verhaal van toen toont meteen waarom Paulinho zo enthousiast op Frans toestapte en hem zo warm abraceerde. Heel dikwijls zullen ze elkaar in die tussentijd wel niet ontmoet hebben, en daarom was het weerzien zo warmhartig. En daarom ook keren we terug naar de tijd van toen.
Iets over mijn grote vriend Paulinho. Ik zie hem iedere morgen in het portaal van de kerk als ik de mis kom opdragen. Paulinho is al een handjevol jaren, springt op en neer en is de vrolijkste jongen die ik ooit heb gezien. Hij is helemaal zwart en heeft een hoofd vol vragen. Hij moet altijd iets weten, waar ik woon, wat ik eet, en of er in mijn terra, land, ook jongetjes zijn die al een handjevol zijn. Telkens steekt hij dan zijn hand omhoog, met breed uitgespreide vinger: ik ben al zo, assim, vijf jaar. Geen bébé meer...
Op een morgen komt hij naast mij zitten. Ik zie het, hij heeft een brandende vraag, die hij niet goed durft te stellen. Hij is al een paar dagen veel stiller als hij mij opwacht. Hij loert naar mijn voeten. Die zijn goed te zien, want we dragen alleen slippers met een touwtje, chinelos, geen gesloten schoenen, geen kousen. Het gebeurt ook al eens dat we gewoon op onze blote voeten rondlopen als het te warm is.
Paulinho is een snugger ventje dat altijd een middel vindt om zijn doel te bereiken. Padre, zegt hij, kijk eens naar boven daar, kijk ... kijk ... het beeld van Sint-Antonius daarzie ... hoe mooi. Ik voel het, hij wil mij een loer draaien. Ik stap mee in zijn spel en kijk heel lang en heel nadrukkelijk naar boven. Ondertussen hou ik hem ook in de gaten.
En wat ik dacht gebeurt, het zijn mijn voeten die hem interesseren. Hij kruipt op zijn knieën en foefelt wat aan mijn broekspijpen. Dan nijpt hij in mijn vel, eerst voorzichtig, maar dan heel hard. Het doet pijn maar ik laat niets merken. Dan komt zijn vraag: Que é isso?, wat is me dat??? Ja, ik ben branco, wit.
Nietes, zegt Paulinho, als ik nijp, word je rood en blauw. Hij heeft verdorie zo hard genepen dat ik een blauwe plek heb. Zijn ogen staan wijd open van verbazing. Hoe kan dat? En ben je helemaal zo? Voor hem totaal onverklaarbaar. Hoe kan je zo wit zijn, en dan zo rood en zo blauw uitslaan? Een groot mysterie.
Zijn onderzoek gaat verder, hij legt zijn arm naast mijn voet om de kleuren te vergelijken. Hij nijpt in zijn eigen arm maar die blijft gewoon zwart. Bij hem verandert er niets. Hij schudt met zijn kroezelkop, wat is dat voor iets raars...
Ineens is hij weg, heel triest. Ik hoor hem voorzichtig fluisteren in de sacristie tegen onze kosteres: é terrivel, padre Francisco é muito, muito feio ... het is verschrikkelijk, padre Francisco is héél, héél lelijk en hij verandert van kleur ook. Hoe moet dat verder? Er moet iets gebeuren want anders vergaat de wereld. Hij is echt helemaal in de war van zijn verschrikkelijke ontdekking.
Ik kan het ventje zo niet naar huis laten gaan. Hij heeft trouwens geen thuis meer, hij woont bij zijn grootmoeder. Grootmoeder veegt iedere morgen het plein voor de kerk. Het is een klein vrouwtje, dat bijna helemaal onder haar strooien hoed verdwijnt. Grootmoeder heeft ook in de gaten dat er iets mis is met Paulinho. Hij springt niet meer rond en dat is voor hem niet normaal.
Ze komt naderbij. Wat is er gebeurd? En weerom fluistert Paulinho, het is padre Francisco, hij is wit en rood en blauw, en dat is héééél erg. Grootmoeder lacht zich dubbel. Maar Paulinho is nog niet overtuigd. Goed dan, het zal wel niet zo erg zijn, als grootmoe het ook niet erg vindt. Hij verdwijnt maar blijft toch erg zwijgzaam.
s Anderendaags is hij daar weer en het is weer de gewone Paulinho die lacht en springt als een veertje. Hei, roept hij, ik weet nu alles: er zijn zwarte mensen en witte mensen maar ook rooie en gele en blauwe en groene en alle kleuren en die zijn allemaal dik in orde. Grootmoeder heeft hem alles uitgelegd, de kleur van ons vel is van geen tel. Die gele, blauwe en groene mensen heeft hij er zelf bij uitgevonden om zeker te zijn dat het allemaal wel geen belang heeft.
En, zegt hij, je kan ook heel oud worden en dan komen er vanzelf heel veel rimpels in je vel zoals bij mijn moemoe en dat is ook niet erg want mijn moemoe is een hééérlijk mens. Weg is hij, als een pijl uit een boog. Hij komt nog vlug even terug, heel schichtig, en jij bent toch niet zo héééél lelijk, alleen maar een heel klein beetje.
Het is tot mijn spijt niet gelukt om tijdens onze uitstap naar de Chapada Diamantina deze blog bij te houden. We hadden een vaag reisplan voor ogen, maar wilden dit plan ook soepel houden en plaats laten voor verrassingen en nieuwe ontmoetingen. En als je met deze ingesteldheid vertrekt, dan komen de verrassingen en de nieuwe ontmoetingen vanzelf, veel meer nog hier in Bahia, dan bij ons, in België of Nederland, het geval zou zijn.
Daags nadien zit je dan enerzijds boordevol nieuwe indrukken, en anderzijds ben je wel wat moe en tegelijkertijd nog volop bezig aan de verwerking van wat je de vorige dagen mocht beleven. Langzaamaan zullen wel nieuwe elementen aan bod komen, maar op dit ogenblik wil ik het houden bij een allereerste indruk, die misschien het meest is bijgebleven. Het gaat om zo een nieuwe ontmoeting, die helemaal niet gepland of voorzien was.
Mijn eerste bezoek aan Bahia dateert van 2002, een rondreis door het Braziliaanse bisdom Ruy Barbosa, waar een vriend en studiegenoot, Dom André, bisschop is sinds 1994. Terloops nog eens aanstippen: Dom is in Brazilië de aanspreektitel voor een bisschop, en doorgaans wordt die titel enkel gevolgd door de voornaam van de bisschop. Bij ons zouden wij dus spreken van Monseigneur André De Witte.
Het bisdom Ruy Barbosa heeft een oppervlakte van 25.000 vierkante kilometer en is daarmee bijna zo groot als België. De rondreis van destijds had in een heel snel tempo dus een heleboel ervaringen opgeleverd te meer omdat het het mijn eerste bezoek aan Bahia was en waar veel ervaringen zijn, zijn er ook veel herinneringen, en zo ontstaat geleidelijk aan het heimwee om deze ervaringen en herinneringen nog eens op te zoeken.
Zo ontstond ook het verlangen om na meer dan 7 jaar nog eens terug te keren naar een stadje, waar ik toen geweest was, maar dat niet echt langs een courante reisweg ligt: Utinga. Hierdoor was ik er sindsdien ook nooit echt opnieuw op bezoek geweest. Maar gisteren wilde ik die herinnering nog eens koesteren, en gaan kijken naar wat me toen getroffen had. Dat was een pousada, een bescheiden hotel, waar we toen gelogeerd hadden, en ook een klein kapelletje, dat mij toen had ontroerd, maar waarvan ik weinig concrete details had onthouden, en daarom wilde ik Utinga wel eens weerzien.
Over de pousada valt weinig te vertellen, over het kapelletje des te meer. Het was een beetje zoeken, maar we hebben het gevonden. Het maakte deel uit van een klein opvangtehuis voor enkele arme hoogbejaarde mensen. Destijds woonde in Utinga een Italiaanse padre, die in zijn werk geholpen werd, door enkele zusters, die instonden voor de verzorging van deze bejaarden. Het waren zwartzusters van de Congregatie van het Heilig Graf, die in België vooral gekend zijn van de abdij van Male, bij Brugge, en ook van een school en klooster in Turnhout. Van de zusters van toen kan ik mij nog weinig herinneren.
In 2003 waren die zusters van toen vervangen door drie andere zusters, waarvan er gisteren twee thuis waren: Ana-Maria en Theophila. Ze waren beiden afkomstig uit de Oostprovincie in Kongo, de voormalige Belgische kolonie, die in 1960 onafhankelijk werd, meer bepaald uit Bukavu, in de streek van de Grote Meren. Die streek, die nu zo dikwijls op een trieste wijze in het nieuws komt met beelden van rebellie, burgeroorlog, vluchtelingen en alle menselijk leed, dat daarmee gepaard gaat.
Rond halfeen stonden we aan de deur van het kleine kloosterke, en werden op bijzonder hartelijke wijze ontvangen door een kleine zwartzuster uit Kongo, die dus ook letterlijk een zwarte zuster was. Het is een cliché, maar het beeld is zo mooi, dat je het gewoon moet vermelden: toen ze ons zag staan, liet ze zon brede glimlach zien, dat een blinkende rij parelwitte tanden begon te glinsteren in haar zwart gezichtje. Piepklein was ze ook, althans van gestalte, maar haar hart was groot en ruim en wereldwijd. Natuurlijk moesten we binnenkomen, en ondertussen maar honderduit vertellen, al was haar Portugees ook na 6 jaar Brazilië een beetje moeilijk verstaanbaar, en onze babbel werd dus een bont allegaartje van flarden Portugees en flarden Frans en af en toe wat Engels, en zelfs een woordje Nederlands, dat ze God weet waar ooit had opgestoken in haar gevulde leven. Ze leek nog erg jong, wellicht omdat ze zo klein en zo lief was, maar heel jong kan ze niet meer geweest zijn, zoiets vraag je niet aan dames, zelfs niet als ze zuster zijn. Maar zo jong als ze er uitzag kan je niet meer zijn, wanneer je al meer dan twintig als verpleegster in Kongo gewerkt hebt, en nu al ruim zes jaar in Utinga, in de parochie en in de zorg voor enkele bejaarden.
Ik vertelde van mijn herinneringen, en van de ontroering die het kapelletje jaren geleden bij mij teweeggebracht had, en dus gingen we via een mooie patio, waar drie of vier oude mensen in de schaduw zaten te dutten, daarheen. De ontroering van toen keerde weer, bij het zien van dat sobere, vrome plaatsje, waar je vanzelf ingetogen van wordt. We werden enige tijd stil, en keken rond, het kleine altaar met een openliggende Bijbel, een bloempje en twee kaarsjes, de vele kleine terracotta beeldjes van heiligen, die aan de muren waren opgehangen, de kruisweg ook. Minutenlang ontroerd en stil en alleen maar rondkijken. In dezelfde stilte gingen we weer naar buiten, naar de patio, een goeie dag aan de duttende oudjes, en zuster Theophila, die vertelde en voortdurend lieflijk lachte en met haar witte tanden toverde, blinkend in haar kleine zwarte gezichtje.
Terug naar binnen, in het kloosterke. Zij hadden al gegeten, maar wij, hadden wij al gegeten. Nee dus. Ana-Maria was er bijgekomen, en ging meteen wat klaarmaken. Afrika en Brazilië, samengebracht in een gastvrijheid, waarvan twee onderkoelde Westerse padres uit België mochten genieten. En almaar verder vragen en vertellen. Of het Portugees niet erg moeilijk geweest was, toen zij hier aankwamen. Hun komst was nogal overhaast geweest door verschillende omstandigheden, en toen zij in Brazilië toekwamen kenden ze niet één woord Portugees, zelfs niet bom dia, dat is goeie dag, verstonden ze niet, en ja, dan ken je inderdaad helemaal niets. Een half jaar introductie in taal en cultuur van Brazilië, in Brasilia, de hoofdstad, en dan naar Utinga, onooglijk in Bahia . Het Portugees was moeilijk geweest, ja. Ik zei dat ik dat verstond, want het was toch hun tweede taal, en dat had ik al ondervonden, wie Frans als moedertaal heeft, leert moeilijk Portugees. Dat was een kapitale vergissing van mij, bleek meteen, maar meteen ook een gelukkige vergissing, die wegen voor een nieuwe vriendschap opende. Frans was niet hun moedertaal, zei zuster Theophila. Nee, viel ik meteen in de rede, in Kongo spreken veel mensen onder elkaar Swahili, denk ik. Of Lingala, zei Theophila, maar in de dorpen worden nog vele andere talen gesproken, die dan in die twee grote inheemse talen samenkomen. Eerst op school, in Bukavu, hadden ze Frans geleerd, maar dat was toen eigenlijk al hun derde taal. En nu was Portugees daar bijgekomen.
Vier talen al, die na elkaar de hoofdtaal in hun dagelijks leven werden, en in die vele jaren zo ver verwijderd van wat ooit hun moedertaal geweest was, toen ze nog kind waren in hun geboortedorp, daar ergens aan de Grote Meren, waar het nu dus oorlog is, en rebellie, met sukkels van mensen op de vlucht, omwille van grote belangen waarin kleine mensen weinig meetellen. Hun geboortedorpje, hun Bukavu, hun Kivu en hun Grote Meren, waar ze voorlopig niet welkom zijn, want zij zijn maar kleine mensen, zonder dat ze erom gevraagd hadden, verwikkeld in een wespennest van grote belangen.
Zo werd een banale vraag, was het moeilijk om Portugees te leren, het begin van het verhaal van een leven, het begin ook van een band en een vriendschap. Zuster Theophila bleef toveren met haar witte tanden in haar zwarte gezichtje dat bleef lachen, maar voor mij leken die witte tanden in dat zwarte gezichtje nu anders te lachen. Ze vertelden van een mensenleven, dat al zoveel gezien had, al zoveel doorstaan, en dat toch bleef geloven, en hopen, een mensje bovenal dat toch bleef liefhebben en goed zijn.
We hebben gemiddagmaald dan, en verder gevraagd en verteld. En dan was het tijd om voort te gaan.
Eerst haalde zuster Ana-Maria nog het gastenboek, en vroeg me om er iets in te schrijven. In welke taal, vroeg ik. Om het even, zei ze, Portugees, Frans, Engels, of Nederlands, dat maakt niet uit, het gaat niet om de taal, het gaat om de liefde, waarmee je schrijft, net zoals het middagmaal door haar com muito carinho, met veel liefde was klaargemaakt.
Ik heb dan maar in het Portugees proberen danken. Padre Francisco en Omer zijn heel dankbaar voor de liefde, de gastvrijheid en de vriendschap, die ze van zuster Ana-Maria en Theophila mochten ontvangen. Zo hebben de zusters op een uitnemende wijze getoond dat zij Zusters van de Verrijzenis zijn och ja, dat ben ik nog vergeten zeggen, de naam van hun congregatie is in Brazilië veranderd. Ze worden hier niet langer Zusters van het Heilig Graf, maar Zusters van de Verrijzenis genoemd. Die naam hebben zij waargemaakt, en maken zij elke dag waar: zij brengen verrijzenis en geven nieuw leven aan mensen.
Hun kleine kloosterke heet Epifania, Openbaring, God, die zich in Liefde laat zien aan zijn mensen. Dat hebben zij gedaan, dat doen zij elke dag: laten zien wie God is, openbaring zijn.
Dank daarvoor, zuster Theophila met de tovertanden in het zwart gezichtje, zuster Ana-Maria, zakelijk, praktisch, bezorgd, com muito carinho, en dank ook derde zuster, die niet thuis was. Dank omdat jullie Openbaring zijn van de Verrijzenis.
Zondagavond was er, zoals altijd, de avondmis in de hoofdkerk van Mundo Novo. Misschien waren er wat minder aanwezigen, het is hier nu volop zomervakantie en nogal wat mensen gaan dan op bezoek bij familie of vrienden, en in dit immense land kan dat wel ergens ver weg zijn in Brazilië. De kerk was hierdoor niet volledig volgelopen, maar de sfeer van de viering was zoals altijd, met ingetogen stiltes, veel zang en ritmisch handgeklap.
Als gevolg van de aardbeving in Haïti ging de hoofdaandacht in de homilie van padre Francisco niet naar het evangelie van de bruiloft te Kana, maar wel naar de persoon van Dona Zilda Arns, de zus van Kardinaal Paulo Evaristo Arns, aartsbisschop-emeritus van São Paulo, de grootste stad van Brazilië met 18 tot 20 miljoen inwoners. Het aantal favelas of krottenwijken wordt er op 1500 geschat en in een groot aantal daarvan durft de politie niet binnen te gaan. De kardinaal, ondertussen 88 jaar oud, mag dan ook bij ons in sommige kringen een zekere bekendheid hebben, omdat hij, net als Dom Helder Câmara zaliger, een spilfiguur was in de bevrijdingstheologie, zijn zus is in België en Nederland zo goed als onbekend. In Brazilië is dat anders, omdat Dona Zilda, zoals zij hier genoemd wordt een zeer grote dame was, nationaal maar ook internationaal. Zo werd zij meermaals genomineerd als kandidate voor de Nobelprijs voor de Vrede, maar heeft die nooit ontvangen. Nogal wat mensen schrijven die afwijzing van de Nobelprijs toe aan het feit dat haar levenswerk, tot op vandaag, blijk geeft van een diep christelijke bewogenheid. Dona Zilda is één van de duizenden slachtoffers van de aardbeving. Haar lichaam werd daags na de ramp gerepatriëerd, daaarna massaal begroet door talloze mensen, en vorige zondag op plechtige én emotionele wijze begraven, in aanwezigheid van vele groten zoals de president zelf, maar vooral in grote dankbaarheid van vele kleinen.
Zilda Arns Neumann werd in 1934 geboren en overleed dus op 12 januari in Port-au-Prince. Zij was kinderarts, maar weigerde een rijke carrière uit te bouwen. Haar leven is gekenmerkt door een uitzonderlijke bewogenheid en inzet voor de talloze armen in dit land. Haar invloed en gezag reiken zelfs tot ver buiten Brazilië. Zo stichtte zij achtereenvolgens de Pastoraal voor Kinderen (Pastoral da Criança) en de Pastoraal voor Bejaarden (Pastoral da Pessoa Idosa), die als sociale organisaties deel uitmaken van de Nationale Bisschoppenconferentie van Brazilië. Vooral als stichteres van de Pastoral da Criança, een begrip in heel Brazilië, kan haar levenswerk moeilijk overschat worden.
Zilda was het 13de kind in een gezin van Duitse oorsprong, dat naar Santa Catarina in het Zuiden van Brazilië was uitgeweken. Na haar studies ging zij zich toeleggen op de openbare gezondheidszorg, met vooral aandacht voor de ondervoeding en de kindersterfte in arme gezinnen, en ook voor het geweld in en rond het gezin. Al vlug zag ze in dat de opvoeding het beste middel was om het grootste deel van de kinderziekten preventief te weren en terzelfdertijd de marginalisering van deze kinderen te omzeilen. Zo ontwierp zij een heel eigen methode om de kennis en de solidariteit van arme gezinnen te vermenigvuldigen en te delen, zoals naar haar eigen zeggen ook Jezus gedaan had bij het wonder van de broden en de vissen, toen hij vijfduizend mensen te eten gaf.
Op grond van haar ervaring als kinderarts kreeg zij in 1980, vanwege het Ministerie van Volksgezondheid de leiding over de strijd tegen een epidemie van polio. In 1983 vroeg de Nationale Bisschoppenconferentie haar om de Pastoral da Criança op te starten, samen met onder meer de huidige Primaat van Brazilië, Dom Geraldo Majella, kardinaal-aartsbisschop van Salvador. De voorbije 25 jaar brachten meer dan 250.000 vrijwilligers basiskennis over gezondheid, voeding, opvoeding en solidariteit in de armste gemeenschappen. Zo brachten deze vrijwilligers een radicale ommekeer in de richting van zelfredzaamheid.
Om deze zelfredzaamheid te bereiken moesten kennis en solidariteit dus vermenigvuldigd en gedeeld worden, net als de vijf broden en de twee visjes. Heel kort samengevat baseerde zij het werk van haar vrijwilligers op drie pijlers, die elk minstens eens per maand aan bod moesten komen:
- huisbezoeken aan de armste gezinnen
- een dag voor de Viering van het Leven
- bezinning en evaluatie van de werking
In 2004 zij was toen reeds 70 kreeg zij van de Bisschoppenconferentie nog een nieuwe opdracht: een gelijkaardige werking uitbouwen voor arme bejaarden: Pastoral da Pessoa Idosa. Nu, zes jaar later is deze bejaardenpastoraal reeds werkzaam in 141 bisdommen, verspreid over 25 staten van Brazilië. Meer dan 100.000 bejaarden worden reeds bezocht en begeleid door meer dan 12.000 vrijwilligers.
Tot op de dag van haar overlijden bleef zij haar tijd, inzet en toewijding spreiden over diverse bezigheden. Naast haar levenswerk voor arme kinderen en bejaarden, vertegenwoordigde zij de Bisschoppenconferentie in de Nationale Gezondheidsraad en in de Nationale Raad voor Economische en Sociale Ontwikkeling.
Zelf omschreef ze haar gedrevenheid ooit in deze woorden: Zoals de vogels voor hun jongskes zorgen door een nest te bouwen in de kruin van de bomen of hoog in de bergen, ver van alle roofdieren, bedreigingen en gevaren, en tegelijkertijd dichter bij God zo moeten ook wij voor onze kinderen zorgen als voor een heilig goed, dat ons geschonken is en toevertrouwd, en moeten wij hun meest fundamentele rechten bevorderen en veilig stellen.
Toen het overlijden van Dona Zilda bekend raakte, volgden de reacties in een snel tempo. We geven enkele treffende getuigenissen:
Aécio Neves, gouverneur van Minas Gerais (de staat waar Dona Zilda woonde):
In de ramp die Haïti trof verliezen alle Brazilianen hun grootste voorbeeld van menselijke bewogenheid. En Minas verliest zijn meest geliefde erfdeel. De voorbeelden, die Dona Zilda ons naliet, zijn niet te tellen, op het vlak van solidariteit, gedeelde verantwoordelijkheid en liefde voor ons Brazilië. Daarom zullen zij zelf, en het voorbeeld dat zij ons voorleefde, ons voor altijd bijblijven.
Fernando Henrique Cardoso, voormalig president van Brazilië:
Wij zijn veel verschuldigd aan Dr. Zilda Arns. Zij was het, die ons toonde hoe het mogelijk is om met de vrijwillige hulp van zeer velen, onze enorme sociale problemen aan te pakken en het lijden van de armsten te verlichten. We konden de kindersterfte doen dalen, niet enkel door maatregelen van de regering, maar vooral door de toewijding van Dona Zilda en de Pastoral da Criança
Dom Geraldo Majella, kardinaal-aartsbisschop van Salvador en primaat van Brazilië:
De manier waarop zij stierf moeten we plaatsen in het geheel van een leven, gewijd aan de naaste arme. We mogen niet zeggen dat zij gevraagd heeft om zo te sterven, maar nu zij op deze wijze opgenomen is in Gods hand, heeft zij deze dood ongetwijfeld bewust aanvaard. Zij overleed op haar veld van eer. Haar sterven is een getuigenis van haar hele leven.
Dom Paulo Evaristo, kardinaal Arns, emeritus aartsbisschop van São Paulo:
Mijn lieve zus Zilda had een prachtig leven en stierf te midden van de meest behoeftigen der aarde. Het is een overlijden, dat ons verbijstert, maar het is een uitzonderlijk mooi overlijden, want zij stierf tijdens de uitoefening van een werk, waaraan zij haar hele leven gewijd had. Haar dood ontroert mij ten zeerste, maar het is een troost te weten dat zij stierf, terwijl zij tot het uiterste het lijden deelde van dit goede volk van Haïti, dat nu zo rampzalig getroffen is door deze aardbeving. Moge onze God, in zijn barmhartigheid, al diegenen opnemen, die hier op aarde hun leven wijden aan een beter lot voor kinderen en noodlijdenden. Wij mogen in dit uur de hoop niet laten varen.
(Deze beschouwing over het leven van Dona Zilda is gebaseerd op verschillende bronnen in de Braziliaanse pers van de voorbije week.)
---
Dank aan alle mensen, die reeds zo liefdevol reageerden op mijn reiservaringen.
Vandaag vertrekken Frans (padre Francisco) en ik voor een uitstap van vier dagen naar de Chapada Diamantina. Dat is één van de vijf toeristische hoogtepunten, die bezocht worden tijdens een traditioneel bezoek aan Brazilië, Brasil 5. De andere plaatsen die op de trip Brasil 5 aan bod komen, zijn: de watervallen van Foz de Iguaçu, Rio de Janeiro met zijn stranden, zijn merkwaardige berg Pão de Açucar (Suikerbroodberg) en zijn Heilig Hartbeeld met gespreide armen, het natuurpark van de Pantanal en Manaüs, met paalwoningen en optredens van Indianen voor de toeristen.
De Chapada Diamantina is een bergketen, ongeveer 200 kilometer van Mundo Novo, waar in het midden van de 19de eeuw gedurende enkele tientallen jaren diamanten gevonden werden. Een bezoek aan deze thans verlaten bergketen staat elk jaar op mijn programma. Het is een uniek natuurschoon met o.a. enkele opvallende tafelbergen. Maar door deze uitstap weet ik niet of dit blog de komende dagen zal bijgewerkt worden. Dit is afhankelijk van de beschikbaarheid van internet. In de meeste dorpen of steden heb je hier wel een Lanhouse, dat is een zaak waar je voor een bepaalde tijd een computer kan huren, voor games en internet. Maar het is natuurlijk ook een kwestie van tijd.
Zowat 150 jaar geleden was er eens een jonge man, van goede komaf wat het bezit betreft, die zijn familie gedag zei, op zijn paard sprong, en de wijde wereld introk. Nee, dit is geen nieuwe versie van de parabel van de verloren zoon, al was het toen ook een beetje zo. Hier gaat het om het ontstaan van Mundo Novo.
Eigenlijk weet ik niet met zekerheid of die jonge man nog wel zo heel jong en onbezonnen was, dat lijkt mij zelfs weinig waarschijnlijk. Maar dat andere, dat paard en die goede komaf, dat zal wel historisch juist zijn. Maar waarschijnlijk trok hij er niet alleen op uit, alweer een verschil met die mooie parabel. En hij trok ook niet op reis om in de kortste keren zijn geld te vertieren in Lierke Plezierke. Integendeel, er viel in die tijd nog heel wat te ontdekken in Brazilië. Vandaag kunnen wij ons dat moeilijk voorstellen, want je kan nu al een lapke grond op de maan kopen, maar in het midden van de 19de eeuw waren er nog heelder stukken Brazilië die van niemand waren en die dus dringend van iemand moesten worden.
Tegenwoordig ga je, als je zulke plannen hebt, naar de notaris, maar die al dan niet zo jonge man had een beter idee, en dacht: ik spring op mijn paard, en ik ga eens kijken hier of daar. Zijn betovergrootvader had dat een paar eeuwen voordien ook gedaan, die had wel niet zijn paard gezadeld, maar had een boot gekocht en was met man en macht uit Portugal gekomen, om te kijken of er aan de andere kant van t water nog iets te rapen viel. Zo gezegd, zo gedaan dus. Onze man reed een dagreis ver, sloeg zijn tent op, maakte een kampvuur, sliep eens lekker en reed toen verder, tot hij na enkele dagen al honderden kilometers ver van de kust en de Oceaan en Salvador was, volop in het binnenland. Op zekere dag vond hij een plaats die op het eerste gezicht nog van niemand was, en die vanaf nu dus van hem zou zijn.
Op zichzelf was dat al een meevaller: wat van niemand was, was nu van iemand, en die iemand was hijzelf, je zou voor minder juichen. Maar er was nog veel meer! Omdat dat land voorheen van niemand was, was het nog ongerept, een parel puur natuur, met bos en berg en dal. Een lust voor het oog. Dat vond de man ook, en al was hij welopgevoed en had hij geleerd zijn emoties in te tomen en twee keer na te denken, het was allemaal zo mooi en het was allemaal van hem, dat werd hem toch te machtig en hij zong het uit: Que mundo novo! Vrij vertaald, wat een pracht van een nieuwe wereld! En zo werd die parel puur natuur van toen het Mundo Novo van vandaag.
Of dat allemaal historisch waar is, weet ik niet zeker, maar de mensen hier vertellen het zo. Zowat 150 jaar geleden is het stadje Mundo Novo ontstaan omdat het toevallig ontdekt of gevonden werd door een wat late ontdekkingsreiziger die op zoek ging naar wat er nog te vinden was. En daar lag dan plots een stukje ongeschonden schoonheid, zo aantrekkelijk en zo lief, een echte Nieuwe Wereld, een echte Mundo Novo.
Nu is Mundo Novo een klein stadje op zowat 350 kilometer van Salvador, bijna lijnrecht het binnenland van Bahia in, op ongeveer 12 graden zuiderbreedte, dus nog volop in de tropen. Maar dit woord tropen kan misleidend werken. Er is hier geen sprake meer van regenwoud of dagelijkse tropische regens in de vooravond. In de eerste 100 jaar van zijn bestaan is Mundo Novo grondig ontbost, en de parel puur natuur heeft jaar na jaar meer te lijden onder de dorheid en de droogte.
Ook het woord stadje kan ons misleiden. Mundo Novo heeft in zijn geheel een oppervlakte, die je kan vergelijken met een halve provincie in België. Het centrum, het eigenlijke stadje, telt zowat 10.000 inwoners. Daarnaast heb je nog een dertigtal wijken, van verschillende grootte, waar in totaal nog eens ongeveer 15.000 mensen wonen. Die verschillende kleine woonkernen liggen doorgaans vier, vijf kilometer van elkaar. Tussenin heb je soms braakliggende heuvels, die voor niets gebruikt worden. Je vindt ook weiden, meestal schraal begroeid, waar wat vee op graast, een soort koeien, de zeboes. En dan heb je nog de roça, dat is geen echte woonkern, maar kleine stukjes grond waar eenvoudige boerenmensen hun eigen klein stukje grond kunnen bebouwen. Deze mensen zijn verre van rijk, maar al bij al zijn zij dikwijls beter af dan vele anderen, omdat ze doorgaans op een eigen lapke grond voldoende kunnen telen om in eigen voeding te voorzien. De meesten kunnen zelfs meer verbouwen dan ze zelf nodig hebben en dus wekelijks de markt doen met groenten en fruit van eigen kweek.
Op het grondgebied van Mundo Novo vind je dan nog een tiental grote fazendas, dat zijn zeer grote boerderijen, waarvan de eigenaars veelal in Salvador wonen. Daar oefenen zij dan hun hoofdberoep uit. Zij zijn de weinige hooggeschoolden met een universitair diploma, dokter, ingenieur of iets gelijkaardigs. Naast dat hoofdberoep hebben zij dan een bijzonder lucratieve bijverdienste aan hun fazenda. Eigenlijk is het woord zelf best leuk: fazenda is afgeleid van het Portugese woord voor doen, en met een beetje zin voor ironie zou je fazenda dus kunnen vertalen door doeningske, zoals ze in West-Vlaanderen destijds een klein boerderijtje noemden. Maar hier zijn de doeningskes toch wel flink uit de kluiten gewassen. Enkele jaren geleden kon ik zo een fazenda bezoeken, niet eens de grootste van Mundo Novo. De eigenaar, een ingenieur in Salvador, liet ons zijn eigendom zien. Het ging om meer dan 150 paarden, en ruim 1000 (duizend) stuks rundvee. Het was overigens niet zijn enige boerderij: in totaal bezat hij 4 fazendas op diverse plaatsen in Bahia. Elke fazenda heeft dan zijn eigen beheerder, die in een behoorlijk huis woont, zij het minder luxueus dan de woning waar de eigenaar af en toe even op bezoek komt. De meeste arbeiders wonen in een klein huisje, eerder armtierig doorgaans, op grond van de fazenda. Meestal is er ook een eigen schooltje, met één klasje waarin de kinderen van verschillende leeftijd, samen wat onderwijs krijgen.
Toerisme is er niet echt in Mundo Novo, maar je zou van twee toeristische attracties kunnen spreken: enerzijds het mooie dorpsplein, en anderzijds de hoogste heuvel met de kapel van Sint-Judas Tadeüs. Op het dorpsplein vind je, vanzelfsprekend, de hoofdkerk, een hooggelegen imposant gebouw, dat je bij manier van spreken de kathedraal van Mundo Novo zou kunnen noemen, omdat het bouwwerk zo indrukwekkend is. Heel het stadje is bijzonder heuvelachtig, eigenlijk vind je nergens een stuk dat echt vlak is. De straten zijn meestal erg steil, ook om naar de kerk te komen. Als je dan aan de voet van de kerk komt, blijven er nog 29 trappen te doen.
En elke zondagavond om halfacht loopt deze kathedraal vol met enthousiaste mensen van alle leeftijden, die biddend, zingend en handenklappend hun geloof vieren. Vol vreugde.
We schrijven zaterdag, de wekelijkse marktdag in Mundo Novo. Er is een overdekte plaats, maar die is veel te klein voor alle kraampjes. Aan alle kanten zie je vele standjes, waar ook van alles verkocht wordt. Het is een hele belevenis om daar een tijdje rond te lopen, en vooral goed rond te kijken, ook aan alle kanten. Zeker de eerste zaterdag wil ik dat niet missen.
De eerste kramers beginnen rond 3 uur s morgens. Dat zijn de winkeliers, die op zaterdag de markt doen. Een stootkar wordt volgestouwd en voortgeduwd en dan wordt het kraampje opgesteld. Een uurtje later komen de eerste mensen van buiten het centrum, de roça, zeggen ze hier. Dat zijn bescheiden boerenmensen met een voorschoot grond waarop ze groenten en fruit winnen. Elke zaterdag komen zij hier hun vruchten der aarde slijten.
Nog een uurtje later verschijnen ook de eerste kopers. Die willen absoluut de meest verse tomaten, uien, maniok, look of zoete bataten veroveren. En vanaf zeven uur is het de grote drukte. Het is een evenement, dat je niet mag missen, dat gewriemel, dat aan een mierennest doet denken. Je ziet er ook veel bekenden en, om de haverklap, ben je aan t praten, met iemand, die je nooit eerder ontmoet had. Opvallend veel kinderen lopen er rond, van s morgens vroeg al. Sommigen zijn meegekomen met hun ouders, anderen weten dat het s zaterdags daar te doen is.
Ik loop en kijk al een hele tijd rond, als ik plots een hand op mijn schouder voel. Het is Noedi, de moeder van Laiane, het meisje dat kort voor Kerstmis in vreemde, verdachte omstandigheden verdronken is. Haar dood had me toen danig beroerd, zoals je op datum van 22 december van vorig jaar kan lezen. De vorige jaren had ik via Laiane ook haar moeder leren kennen. We geven elkaar een warme abraço, de typisch Bahiaanse omhelzing om vrienden te begroeten.
Het weerzien raakt ons beiden, ik voel weer de pijn van de dag toen ik het berichtje van Laianes dood ontving. Eergisteren hadden we nog getracht om Noedi te bezoeken. Ik voelde mij toen helemaal niet op mijn gemak: wat ga je zeggen aan een moeder die op die manier een dochtertje verloren heeft. Maar ze was alweer verhuisd en we hadden haar dus niet gevonden. Nu stonden we daar plots bij elkaar en er was geen tijd om even bij jezelf te overleggen: wat ga ik nu zeggen, hoe ga ik proberen toch wat te troosten?
Noedi zag er opvallend goed uit, op het eerste gezicht. De vorige jaren maakte zij telkens een slonzige, onverzorgde indruk, verweerd, vuil, suf, te veel geleden en te veel gedronken en allicht ook al een paar dagen niet gewassen. Nu was het anders, haar voorkomen was opvallend proper. Vanzelf praten we over Laiane. Ja, ze was nog triestig, en ja, soms kon ze nog niet eten van verdriet. Maar tranen waren er niet meer, ze zei wel dat ze veel geweend had toen, maar zeker ben ik daar niet van. Noedi behoort tot die groep van mensen, die in hun armoe en miserie al zoveel meegemaakt hebben, dat er geen tranen meer over zijn. Ze is amper 42, maar je kan op haar gezicht geen leeftijd zetten. Je weet het alleen maar, omdat ze het zelf zegt. Je leest ook geen emotie op haar gezicht, ook daarvoor is er in die 42 jaar al veel te veel gebeurd en was er al veel te veel te dragen en te vergeten.
Het doet pijn haar zo te zien. Het doet nog meer pijn om te horen wat ze vertelt. Ja, Laiane was naar Feira gebracht voor een onderzoek, autopsie, dat past niet in haar mond. Ze hadden alleen gevonden, wat je ook zo kon zien: een grote hoofdwonde, een oorzaak hadden ze niet verteld. Er moest al een tijdje een zware ruzie geweest zijn tussen enkele meisjes van dertien, veertien jaar: vechten, schelden, slaan. Ze moeten haar zeker mishandeld hebben, en dan hebben ze haar in het water gegooid. Was de hoofdwonde van de slagen, die ze gekregen had? Is ze met haar hoofd op een stuk rots terechtgekomen? Het is nooit gezegd, het zal ook nooit geweten zijn. Waarom trouwens? Laiane is nu toch dood en Laiane is Michael Jackson niet. Laiane is maar één van die miseriemensjes zonder naam.
s Middags hebben ze haar naar huis gebracht, een krot in Santa Cruz, de armste hoek van Mundo Novo, waar alleen miserie welig tiert. Ze hadden ook een kist gebracht, geen nieuwe, bij een begrafenis van den arme gaat de kist niet mee de grond in. Hier kan bespaard worden en de kist kan weer gebruikt, nog vele keren. Laiane werd erin gelegd, het huisje liep vol, ze wilden vertrekken, alles was nu toch in orde. Noedi ging in het deurgat staan. Laiane blijft hier binnen tot de padre komt, want de padre is de vriend van Laiane en de padre moet eerst bidden. De padre kwam en bad, en had het zelf moeilijk. En dan vertrok de stoet, richting kerkhof: mansão de saudade, staat er boven de metalen poort, de rustplaats vol van heimwee. Het lichaampje werd uit de kist genomen, en neergelegd, en toegedekt. Een kruisje staat er nog niet, dat komt wel, als de gemeente tijd heeft. Nu is er alleen een plaatje, met een tekst en letterkes L-A-I-A-N-E.
Laiane is dood en Laiane is Michael Jackson niet. Laiane is maar één van die armoekindjes zonder naam. Zoals het in de Westhoek staat, op zoveel oorlogsgraven: Unknown - Known unto God. Laiane, miseriemeisje, kindje zonder naam, met een naam, die met veel liefde voor altijd geschreven staat in de palm van Gods hand. En door Hem ontvangen met open armen.
Gisteren was de dag redelijk gevarieerd, een beetje van alles en nog wat. Zo kwam er, in de loop van de namiddag, uiteindelijk een soort klop van de hamer. Absoluut niet erg, alleen maar een soort vermoeidheid, die even toesloeg, en die eens duidelijk liet weten dat we geen twintig jaar meer zijn, en dat je op tijd en stond de nodige rust moet inlassen, en een beetje minder willen altijd druk doende zijn.
Maar tussendoor was er natuurlijk veel gelegenheid om te praten en te luisteren naar verhalen van mensen. Zo is er een verhaal dat me heel erg getroffen heeft en dat ik in deze woorden wil samenvatten: Rechte wegen, kromme wegen. Dat moet een gevolg zijn van het feit dat de Advent nog nazindert, ook al is Kerstmis nu ook al enkele weken voorbij.
In de Advent lazen wij inderdaad over Johannes de Doper. We weten nog dat deze vreemde man, die rondliep in kameelhaar en sprinkhanen at, met wilde honing, er geen doekjes om wond, om de komst van een Redder aan te kondigen. Een stem roept in de woestijn:Bereid de weg van de Heer,elk dal moet opgevuld worden, elke berg en heuvel geslecht;kronkelpaden moeten recht en ruwe wegen effen worden.
En alle mensen zullen de redding zien die van God komt.
Gisteren hoorde ik een wel zeer straf voorbeeld van kronkelpaden wegen. Johannes de Doper is nog lang niet ouderwets, en de redding, die van God komt, is nog volop onderweg, langs kromme wegen die nog rechtgetrokken moeten worden.
Vele, vele jaren al, ook reeds in België is padre Francisco, mijn vriend Frans dus, begaan met het lot en de levensomstandigheden van gehandicapte medemensen. Een voorbeeld daarvan is dat hij, een paar jaar geleden, een inventaris opmaakte van de inwoners van Mundo Novo die gehandicapt zijn. De volkstelling duurde behoorlijk lang, omdat er zoveel te tellen was. Het resultaat was inderdaad ontstellend: zowat 15 % van de mensen vertoonde een of andere vorm van handicap, mentaal of fysisch, in lichtere of in ergere graad. Naast genetische en andere oorzaken, bleek er in ongeveer de helft van de gevallen ook een duidelijk verband met de situatie van armoede, die dan zelf weer verband houdt met de structurele ongerechtigheid in onze wereld.
Een inventaris maken is één zaak, er iets mee doen is nog iets anders. En er werd iets mee gedaan! Nu is de wetgeving op dit domein in Brazilië behoorlijk goed. Blijft maar één probleem: deze goede wetgeving wordt zo goed als niet toegepast of uitgevoerd. Het goede bestaat erin dat een gehandicapte persoon, vanwege de Sociale Zekerheid, recht heeft op een toelage, die gelijk is aan het minimumloon, thans 440 reais of ongeveer170 euro in de maand. Deze toelage wordt vanzelfsprekend niet automatisch uitgekeerd, maar moet aangevraagd worden en een medisch adviseur moet oordelen of de persoon, die een aanvraag indient, inderdaad in aanmerking komt. Een eerste moeilijkheid is reeds hierin gelegen dat de meeste armen niet eens weten dat zij een toelage, en dus een inkomen, kunnen verkrijgen. Volgende moeilijkheid is dat velen van deze mensen niet eens kunnen lezen of schrijven, en dus niet in staat zijn om de stadhuistaal van het formulier te lezen, te verstaan en te beantwoorden.
Als zij dan toch een aanvraag kunnen indienen, omdat iemand hen geholpen heeft, is de zaak niet opgelost, ook niet wanneer de handicap zo aanwijsbaar is, dat zelfs een blinde de handicap zou zien, om het redelijk luguber te zeggen. De feiten tonen dat de uitspraak van deze adviseur met vrijwel volkomen zekerheid voorspelbaar is: er is hier geen sprake van handicap, en er kan dus ook geen toelage toegekend worden. Volgt dus een nieuwe stap: beroep kan aangetekend worden binnen de 14 dagen, en dan wordt het spreekwoord nog maar eens bewaarheid dat de geschiedenis zich herhaalt: weer zal de uitspraak van de medische adviseur negatief uitvallen.
Beroep bij de Sociale Zekerheid is dan niet meer mogelijk. Alleen een rechtsgeding kan nog een oplossing brengen. Waar het pad tot hier al moeilijk recht genoemd kan worden, wordt de weg pas krom in dit stadium van de procedure. Om ook maar enige kans te maken in de rechtszaak moet een advocaat ingeschakeld worden. Normaal dat die een ereloon vraagt en ontvangt. Minder normaal is evenwel de wijze waarop dit ereloon bepaald wordt. Sommige advocaten, vooral in de kleinere stadjes, werken volgens het principe meio-meio, wat in goed Nederlands zoveel betekent als fifty-fifty: gedurende twee jaar zal de gehandicapte, na de gewonnen rechtszaak, aan zijn goede raadsman de helft van de toelage betalen. Dit wil zeggen: 24 maanden lang zal de gehandicapte 220 reais of de helft van zijn inkomen betalen.
De volkswijsheid weet het al heel lang: Goede raad is duur. Alleen hebben we allicht nooit de letterlijke draagwijdte van deze wijsheid begrepen. Evenmin als we begrepen dat nog zoveel kromme wegen rechtgetrokken moeten worden, en dat de redding die van God komt nog altijd onderweg is, ook al is Jezus al zo lang geboren, zoals we onlangs nog zo ontroerd en lieflijk gevierd hebben, net als de herderkes tot tranen bewogen.
Dat laatste overigens zeer terecht: ze waren tot tranen bewogen, want het is om bij te wenen!
Gisteren was het een dag van redelijk veel rusten natuurlijk. Zelfs na een goede nachtrust was het niet echt de meest actieve dqg. Bovendien was de temperatuur weer meer dan goed, gedurende het grootste deel van de dag ruim 35 graden. Niet dat we daarover gaan klagen, maar als je dat echt eens aan den lijve ondervindt, versta je beter dat het voor de gewone mensen hier toch niet echt een lachertje is, om bij zulke hitte zware handenarbeid te verrichten. Zeker niet als je weet dat voor velen van hen de voeding toch ook niet echt overdadig kan genoemd worden. Het is dus nogal misplaatst om te gaan denken of zeggen dat het allemaal luiaards zijn. Voor velen van de gewone mensen is het dagelijkse leven in deze omstandigheden een hele opgave,
Voor mij is dat anders natuurlijk. Na de reis een rustdag ingebouwd, maar over rusten valt niet zo veel te vertellen. Daarom ben ik maar eens in mijn archief van verslagen van vroegere reizen gedoken, en ik werd opnieuw getroffen door één van mijn allereerste ervaringen in Brazilië, nu al jaren geleden, een pastoral bezoek aan de grootste gevangenis van Brazilië, dat is Lemos Brito in Salvador. Hier volgt de impressie.
Na een hazenslaapje, staan we rond 7 uur op. Ontbijt om duimen en vingers af te likken, letterlijk en figuurlijk: verse ananas en meloen. Om 8 uur komt Filip Cromheecke, pastoor en gevangenis-aalmoezenier, 4 leden van onze groep ophalen om de gevangenis van Lemos Brito te bezoeken. Duizenden mannen en vrouwen zijn er verdeeld over 5 units of gedeelten, elk gedeelte omvat 3 verdiepingen en is opgetrokken rond een groot stofferig plein, met daarop een voetbalplein zonder gras. Er lopen ook een twintigtal scharrelkippen rond. Elke unit telt dus honderden, of meer dan duizend gevangenen. Om 9 uur gaan alle celdeuren open, en tot 16.30 uur mogen de gevangenen wat rondlummelen, zich vervelen, wachten, voetballen of niets doen.
Aan de toegangsweg naar de gevangenis wachten de andere leden van het pastorale team voor de gevangenis ons op. We beginnen het bezoek aan de gevangenis, nog buiten de muren, met een voorstelling aan elkaar, en een diep doorleefd gebed, dat door Filip wordt voorgelezen en van sobere commentaar voorzien. De toon is meteen gezet voor de ingesteldheid waarmee we dit bezoek aan deze meest uitgeslotenen zullen beleven. Dan gaan we door de poort de gevangenis binnen. Een lange gang, lichtjes stijgend, met een hele reeks schietgaten, overgebleven restanten van het vroegere fort, dat daar gevestigd was. Voor elk schietgat staan twee of drie gevangenen naar de wereld buiten, de echte buiten-wereld, te kijken, dromend van een leven dat ze kenden en dat ze hopen terug te vinden. De gezichten zijn stuk voor stuk taai, verweerd, getekend.
Het is moeilijk om hen niet aan te kijken, te begluren, zou je kunnen zeggen. Elk gezicht vertolkt een mens, een hart, een droom, die teloorging, een leven, dat zij heel anders gedroomd hadden, en dat nu traagzaam voorttrekt binnen deze doodse, weeë muren. Hen aanspreken lukt nog niet, het blijft bij elkaar aankijken: twee wezens uit twee verschillende werelden, die heel even elkanders pad kruisen. Bij elke blik denk ik vanzelf aan een kleine poster thuis: Het verhaal van een mensenleven, met daarbij de foto van een gelukkige, oude man. Dit zijn geen gelukkige mannen, en ze zijn ook niet oud, al zien zij er meestal wel oud uit, door de sporen, die de vroegere jaren hebben nagelaten. En ook die andere poster speelt door mijn hoofd: Gooi niemand zijn fouten achterna, mensen hebben al genoeg te dragen. Inderdaad, deze mensen hebben al genoeg te dragen.
Met een zuster uit Nieuw-Zeeland, Helen, en padre Filip gaan we dan naar de kapel van de Pastoral Carcerária of gevangenispastoraal. Kapel is een duur woord hier. Het gaat om een soort van zaal, die bestaat uit een drie- of viertal cellen waartussen de muren gesloopt zijn. Zowat 70 of 80 gevangenen vullen samen met het ons de geïmproviseerde kapel. Ze dragen allemaal een uiterst sobere plunje, een slobberbroek met daarboven al dan niet een openhangende vest of een T-shirt. De gelovigen van deze dag zijn in de meest letterlijke zin van het woord de armen, die door Jezus zalig geprezen worden. Diegenen ook waarvan Jezus zegt: Ik zat in de gevangenis en gij zijt mij komen opzoeken. Filip spreekt hen zacht toe, in uiterst eenvoudige woorden, maar met een tederheid, die hen raakt, en tegelijk onverbloemd, zonder nietszeggende woordjes, die alleen maar mooi klinken, maar in hun leven geen betekenis meer zouden hebben. De sfeer is opnieuw uiterst ingetogen, als we samen bidden met deze sjofele mensen.
Dan wordt er wat gezongen, en weer worden ervaringen gedeeld. Het is onze eerste kennismaking met de Braziliaanse kerkmuziek, niet meteen in de meest poëtische omgeving, die tot romantische bezinning uitnodigt. Het is ook onze eerste kennismaking met de Braziliaanse kerk in het Noord-oosten. De omgeving is wel wereldvreemd, maar niet in de betekenis van vlucht uit de realiteit, wel in de betekenis van: deze, hun wereld is zó anders, zó vreemd voor ons. Zij zijn hier thuis, gewoon, op hun gemak, wij voelen ons betrapt op een plaats waar wij geen plaats hebben. Het evangelie van de volgende zondag wordt voorgelezen. De gevangenen geven commentaar, vaak diepzinnig, maar in een uiterst povere taal, vanuit hun leefwereld, van vóór en van in de gevangenis. Ook zuster Helen en padre Filip spreken eenvoudige, verstaanbare woorden, die hun toepassing hebben in hun vreemde leven binnen die muren. Ik kan het ook niet laten om een drietal keer in het Portugees een korte bedenking van ongeveer 1 tot 2 minuten te geven: ondanks het vaste voornemen om nooit in het Portugees te preken, zijn hier al op de eerste dag mijn eerste, totaal onvoorbereide preken in die taal; wellicht zullen het niet de laatste zijn. Je wordt zo opgenomen in een geheel dat je niet kent en dat je overkomt, dat je vanzelf gaat spreken en delen. Als besluit bidden we samen een Onze Vader en een Wees gegroet, rustig, gemeend.
Daarna blijven we nog een half uurtje, of was het langer, praten bij de gevangenen, vanop het balkon met balustrade, dat uitkijkt op het binnenplein. Na die gebedsstonde van ruim een uur is de stilte gebroken. Het gaat nu vanzelf om met hen te praten, al blijft het moeilijk om hun taal te verstaan, en al is het ook niet gemakkelijk om zelf zinnen te brouwen. Maar aan beide zijden van de barrière, hun wereld en mijn wereld, is de goede wil en het verlangen om elkaar te leren kennen zo groot, dat het taalverschil geen echte moeilijkheid vormt. Je spreekt en luistert, je verstaat en maakt je verstaanbaar met hart en oog en handen. Enkele gevangenen komen de werkstukjes tonen, die ze in hun vele lege uren in elkaar geknutseld hebben. Eenvoudige werkjes, om de tijd rond te krijgen en eventueel een centje te verdienen, als ze het kunnen verkopen. Als we weggaan is het afscheid ontroerend, een gevangene omhelst mij zowat een minuut, nadien vertelt Filip mij dat hij aids-patiënt is, het is even schrikken en bang zijn, en voor ik het weet kijk ik of ik nergens een of andere kleine wonde heb. Gelukkig niet, en de vreugde is groot dan, om zulk iemand omarmd te hebben.
Dan gaan we eens kijken naar de crèche, waar de kinderen opgevangen worden, waarvan beide ouders in Lemos Brito gevangen zitten. Er zijn weinig kinderen aanwezig, maar zij zijn proper, worden goed en liefdevol beziggehouden en gadegeslagen. Net kinderen uit een gewone Europese crèche, alleen is de omgeving minder rijkelijk, en de speeltuigen veel minder talrijk. Maar de geest van liefde, die er hangt is allicht omgekeerd evenredig. Je voelt die liefde, waarmee deze kindjes omringd worden.
Filip wil ons duidelijk meteen een grote cultuurschok bezorgen. Want daarna gaan we, om het contrast te zien, naar het meest luxueuze shoppingcenter van Salvador, waar ook een kapel is, maar wel even anders. De sfeer is er ook wereldvreemd, maar in een andere betekenis: een mooie kapel, die tot bezinning stemt, gevuld met sjieke mensen, die blijkbaar niet het minste benul hebben van het leven, dat de meerderheid van de mensen rondom hen leiden en lijden. Goede christenen allicht, maar dan in een andere dan evangelische betekenis. Filip draagt de mis op, een zestig tot tachtig mensen zingen, bidden, klappen ritmisch in de handen. En dan preekt hij weer eens, maar ik ben te moe om nog een woordeke in het Portugees te plaatsen, het is ondertussen rond 13.00 uur. De hele voormiddag is een onvergetelijke ervaring.
Van de gevangenis zijn er natuurlijk geen foto's. Daarom in bijlage 3 foto's uit Salvador, met enerzijds de rijke, dure buildings, en anderzijds - met veel meer inwoners - de talrijke favela's of krottenwijken. Het wijn foto's van vorige woensdag, het jaartal moet dus eigenlijk 2010 en niet 2008 zijn!
Telkenjare als ik de gelegenheid heb om bij mijn vrienden in Brazilië een maand door te brengen, maak ik gebruik vqn de diensten van de Portugese luchtvaartmaatschappij TAP, Goede diensten trouwens, want de vorige jaren had ik nooit enige reden tot ontevredenheid. Maar in de loop van het voorbije jaar had TAP een onzalige beslissing genomen.
Voorheen was het zo, dat ik s morgens op een ontiegelijk vroeg uur moest opstaan om tijdig in Zaventem te zijn, want daar vertrok de eerste vlucht, tot Lissabon, al rond halfzeven, en eerst waren er de nodige controles van douane en metaaldetectie, Heel vroeg opstaan dus, maar reeds vroeg ook in Lissabon, en anderhalf uur later de lange vlucht naar Salvador, Bahia, Brazilië. Een vlucht van bijna 9 uren, maar door het tijdsverschil was het toen nog mogelijk om dezelfde dag met de auto of met de bus nog 350 km het binnenland in te rijden, tot Mundo Novo, waar ik logeer bij een vriend sinds vele jaren, Frans Verhelle, oftewel Padre Francisco, die daar padre is maar die daarnaast ook een boeiende en vruchtbare pastoral beoefent met dove mensen, die veelal ook stom zijn, omdat zij als gevolg van hun aangeboren doofheid nooit leerden spreken. Over deze werking zal ik de volgende dagen nog wel de gelegenheid krijgen om uitvoerig te kunnen berichten,
Omdat we nog dezelfde dag naar Mundo Novo konden rijden, was het mogelijk om de hele reis in 1 dag af te werken. In totaal 11 uur vliegtuig en zowat zes uur auto of bus maar dan was de hele reis tenminste in 1 dag achter de rug.
Maar TAP had dus anders geoordeeld. De vluchturen waren ondersteboven gehaald. Leek op het eerste gezicht wel aangenaam, want gedaan dat opstaan en vertrekken in het holst van de nacht maar er is een grote MAAR bij. Op een deftig uur thuis vertrekken naar Brussel betekent al dat je al vanaf Aalst periodisch in de dagelijkse file belandt, een genoegen dat heel wat mensen dagelijks mogen smaken, maar toch minder leuk is als je gewoon bent aan de rust van een polderdorp,
Dat is evenwel het belangrijkste nog niet. De landing in Salvador is vele uren later dan voorheen, met als gevolg dat het te gevaarlijk is om dan diezelfde nacht nog met de auto die laatste 350 km te rijden: te veel overvallen s nachts. Om dezelfde reden rijden er s nachts trouwens ook geen bussen. Blijft alleen de oplossing: overnachten in een hotel, en de laatste uren zijn dan voor de volgende dag. Zo gedacht, zo gedaan, vrienden uit Salvador waren daar om mij op te wachten en dus naar een hotel: goed en comfortabel, maar derde verdieping en geen lift. Goed dat de vrienden o.a. twee stevige, jonge manspersonen waren, die de bagage nog naar boven konden zeulen. Mijzelf zou het gezien de voorbije uren moeilijker gelukt zijn.
Een lekkere nachtrust, een stortbad en een goede maaltijd later, waren we klaar voor het vervolg van de reis. We dat is: Lene, lerares of professora van de dovenschool van Frans, en ikzelf. Naar de rodoviaria, of het busstation van Salvador, dus met de taxi. Bussen genoeg, die voorbij Mundo Novo kwamen, maar telkens slechts 1 plaats vrij, Eerst om 1 uur s middags eindelijk een bus met nog twee vrije plaatsen. Dus vlug gereserveerd en dan nog bezigheid zoeken tot dat uur.
Dan kwam het laatste stuk van de reis. Rond halfzeven s avonds waren we in Mundo Novo waar Frans ons stond op te wachten, samen met Otávio en Enrique, dat zijn de kinderen van Lene. Vijf minuutjes later waren we thuis bij Frans, in zijn nieuwe woning, die later wel zal beschreven worden, want dat is de moeite waard: het is het oudste huis van heel het stadje. In het Portugees noemen ze dat een casarão, in het Nedelands zijn we geneigd om dan van een herenhuis te spreken. Maar dat is toch heel iets anders, denk maar niet aan een huis in de stijl van de woonst van Helmut Lotti of andere gegadigden aan de Cogels Osylei in Antwerpen of het miljoenenkwartier in Gent, Het is wel een zeer groot huis, zowat 150 jaar oud, denk ik, waar vele jaren lang een rechter, allicht nog een nazaat van de Portugezen van destijds gewoond heeft.
Moe na twee dagen reizen en vele uren zetelen in vliegtuig en bus! Maar blij om eindelijk ter plekke te zijn, en de eerste exotische vruchten te kunnen proeven, samen het eerste lange vertellement, waarop er ongetwijfeld nog vele zullen volgen.
De groetjes voor vandaag, en als het lukt, een paar sfeerbeelden uit Mundo Novo.
Amanhã temos na Igreja a festa do Batismo do
Senhor. Lemos no Evangelho de São Lucas, capítulo 3, os versículos 15 e 16, e
21 e 22.
Evangelho: Lucas (Lc 3, 15-16.21-22)
Tu és meu Filho
amado; em ti ponho meu bem-querer
Naquele tempo, o povo estava na expectativa e
todos se perguntavam no seu íntimo se João não seria o Messias. Por isso, João
declarou a todos: Eu vos batizo com água, mas virá aquele que é mais forte do
que eu. Eu não sou digno de desamarrar a correia de suas sandálias. Ele vos
batizará no Espírito Santo e no fogo.
Quando todo o povo estava sendo batizado, Jesus
também recebeu o batismo. E, enquanto rezava, o céu se abriu e o Espírito Santo
desceu sobre Jesus em forma visível, como pomba. E do céu veio uma voz:
Tu és o meu Filho amado, em ti ponho o meu
bem-querer.
Meditação
A liturgia deste domingo, que encerra o Tempo
do Natal, tem como cenário de fundo o projeto salvador de Deus. No batismo de
Jesus nas margens do Jordão, revela-se o Filho amado de Deus, que veio ao mundo
enviado pelo Pai, com a missão de salvar e libertar os homens. Cumprindo o
projeto do Pai, Ele fez-Se um de nós, partilhou a nossa fragilidade e
humanidade, libertou-nos do egoísmo e do pecado e empenhou-Se em promover-nos,
para que pudéssemos chegar à vida em plenitude.
Nederlandse vertaling
Morgen, op het feest van het Doopsel van Christus, lezen we Lucas
3,15-16.21-22
In die tijd toen het volk vol verwachting was en iedereen zich
aangaande Johannes de vraag stelde, of hij niet de Messias zou
zijn, gaf Johannes aan allen het antwoord:
Ik doop u met water, maar er komt iemand die sterker is dan
ik; ik ben niet waardig de riem van zijn sandalen los te maken. Hij
zal u dopen met de heilige Geest en met vuur.
Terwijl al het volk zich liet dopen, en Jezus na zijn doop in gebed
was, geschiedde het dat de hemel openging, en dat de heilige Geest,
in lichamelijke gedaante als een duif, over Hem neerdaalde, en dat
een stem uit de hemel sprak:
Gij zijt mijn Zoon, de welbeminde, in U heb ik mijn behagen gesteld.
Overweging
Morgen eindigt de Kersttijd. Het feest van het doopsel van Christus toont
ons reeds het plan van God met de wereld en de mensen: een project van redding
en bevrijding. Tijdens het doopsel van Jezus in de Jordaan wordt duidelijk dat
Hij de welbeminde Zoon van God is. Hij werd door de Vader naar de wereld
gezonden om ons ware vrijheid te schenken. Door de opdracht van de Vader te
vervullen, wordt Jezus werkelijk één van ons, een mens zoals wij. Hij deelt
onze zwakheid en menselijke kleinheid. Maar zo maakt Hij ons ook vrij van elke vorm van egoïsme en
zonde. Hij nam onze schuld opdat wij als vrije, bevrijde mensen zouden kunnen
leven. Hij wilde ons lot en lijden delen opdat wij leven zouden vinden, en wel
leven in overvloed.
Exclusão e justiça social - Uitsluiting en sociale rechtvaardigheid
O apelo dos
marginalizados
A ação taumatúrgica
de Jesus orientou-se, de modo especial, para os marginalizados. Afinal, eram
eles que, desprovidos de recursos e vítimas do abandono social, encontravam no
Mestre uma tábua de salvação.
O episódio do leproso, prostrado por terra, e suplicando: Senhor, se quiseres,
podes curar-me! é a imagem perfeita da expectativa dos pobres em relação ao
Messias Jesus. Os leprosos eram as maiores vítimas da marginalização. A doença
os obrigava a se manterem fora da cidade, afastados do convívio social. Sua
presença era motivo de pânico, porque ninguém queria correr o risco de ser
contagiado pela doença e incorrer na impureza ritual.
Jesus, pelo contrário, recusou-se a tratar o leproso como um excluído. Por
isso, desafiando tais preconceitos, aproximou-se dele e o tocou. Resultado: sua
exclusão social foi superada, a dignidade humana, reconquistada, e o opróbrio
imposto pela religião deixou de existir.
Portanto, o serviço de Jesus aos excluídos e marginalizados não se reduzia a
uma solidariedade teórica, limitada às boas intenções. Antes, era feito de
gestos concretos, mediante os quais as pessoas recuperavam o sentido da vida, a
alegria da convivência fraterna, a confiança no amor misericordioso de Deus.
Tratava-se de fazer com que tivessem vida, e a tivessem em abundância.
E nós, como tratamos
os excluídos de hoje?
E nós, que fazemos
dos preconceitos de nosso tempo?
Sejamos pessoas
suaves, cada dia mais!
Nederlandse vertaling
De schreeuw van de mensen aan de kant.
De wonderen, die Jezus deed, zijn op een opvallende wijze gericht naar
mensen, die uitgesloten werden. Het is overduidelijk: Jezus gaat naar mensen
zonder toevlucht, die verstoten werden. Voor zulke mensen bood Hij een uitweg.
Het verhaal van de melaatse, die zich op de grond werpt, en smeekt:
Meester, als jij het wil, kan je mij gezond maken!, is het volmaakte toonbeeld
van de hoop, die armen en kleinen stelden in Hem. Melaatsen waren, bij uitstek,
het voorbeeld van uitsluiting. Hun ziekte dwong hen om zich ver buiten de stad
op te houden, ver weg van elk samen leven. Hun aanwezigheid leidde tot
paniek, want niemand wilde het risico lopen om zelf besmet te raken en op die
manier onrein te worden.
Jezus, daarentegen, weigert om de melaatse mens uit te sluiten. Daarom
provoceert Hij eigenlijk diegenen, die deze vooroordelen in stand hielden: Hij
gaat naar de melaatse mens toe en raakt hem zelfs aan. Het gevolg laat zich
raden: de uitsluiting wordt ongedaan gemaakt, de man wordt in zijn menselijke
waardigheid hersteld en de smaad of schande, die door de Wet werd opgelegd, was
opgeheven.
Jezus voorliefde voor al wie uitgesloten en verstoten werd, was geen
kwestie van schone woorden. Zij werd zichtbaar in concrete daden, waardoor deze
mensen weer zin in het leven kregen. Zij vonden weer levensvreugde en kregen
een vernieuwd vertrouwen in Gods barmhartige liefde. Zijn manier van doen
toonde dat zij leven hadden, en wel leven in overvloed!
En wij, hoe gaan wij dan om met mensen die vandaag uitgesloten worden? Hoe
dan ook? Door wie dan ook?
En wij, hoe gaan wij om met vooroordelen, die vandaag bestaan?
O amor do cristão
para com os irmãos, que chega ao heroísmo de perdoar e fazer o bem mesmo
àqueles que nos fazem mal, a ponto de dar por eles a vida como fez Jesus por
nós, não pode provir da natureza humana, repleta de egoísmo, que tende à
afirmação do próprio eu e à defesa dos próprios direitos. Tal amor encontra em
Deus sua fonte fecunda e inexaurível (versículo 7); compreende a fraqueza da
criatura, quer libertar o homem da escravidão do pecado e teve a sua
manifestação mais alta na encarnação do Filho e em sua morte na cruz por nós
(versículo 9).
"Deus demonstra
seuamor para conosco pelo fato de Cristo ter morrido por nós, quando
ainda éramos pecadores" (Rm 5,8). Amor pede amor; mas para ser autêntico,
mais que uma resposta "vertical" de amor para com Deus, ele nos pede
amor para com os irmãos: "Nisto vos reconhecerão por meus discípulos, Se
vos amardes uns aos outros
Nederlandse
vertaling
God is Liefde!
De liefde van de waarachtige christen voor zijn zusters en broeders,
die zelfs tot echte heldhaftigheid kan openbloeien, door vergeving te schenken
en goed te zijn, ook voor hen die het slecht met ons voorhebben, zozeer zelfs
dat men zijn leven geeft voor hen, net zoals Jezus voor ons heeft voorgedaan
zulke verregaande liefde kan onmogelijk voortspruiten uit de puur menselijke
natuur, die door en door getekend is door egoïsme en die enkel bedacht is op
het eigen ik en op de verdediging van de eigen (voor)rechten. Zulke Liefde
vindt alleen in God haar enige levengevende en onuitputtelijke bron.
Zij overstijgt geheel de zwakheid van de menselijke natuur en wil de
mens voorgoed bevrijden van de slavernij van zonde. Zij vindt bovendien haar
hoogste uiting in de menswording van Jezus, Gods eigen Zoon, en in zijn
kruisdood voor ons.
God toont zijn liefde voor ons vooral in het feit dat Christus voor
ons gestorven is, toen wij nog in de macht van de zonde waren. Liefde vraagt om
wederliefde, maar opdat deze wederliefde echt zou zijn, mag ze niet enkel vertikaal
naar God toe gericht zijn, maar moet zij evenzeer naar onze broers en zussen
uitgaan. Want: hieraan zullen de mensen zien dat Gij mijn weg gaat, als jullie
echt van elkaar houden.
Na liturgia, a festa dos Reis
Magos se chama Epifania
No Evangelho de Matteüs,
capítulo 2, versículos 1-12, lemos:
E, tendo nascido Jesus em
Belém de Judéia, no tempo do rei Herodes, eis que uns magos vieram do oriente a
Jerusalém, dizendo: Onde está aquele que é nascido rei dos judeus? porque vimos
a sua estrela no oriente, e viemos a adorá-lo.
E o rei Herodes, ouvindo isto,
perturbou-se, e toda Jerusalém com ele. E, congregados todos os príncipes dos
sacerdotes, e os escribas do povo, perguntou-lhes onde havia de nascer o
Cristo. E eles lhe disseram: Em Belém de Judéia; porque assim está escrito pelo
profeta: E tu, Belém, terra de Judá, de modo nenhum és a menor entre as
capitais de Judá; Porque de ti sairá o Guia Que há de apascentar o meu povo de
Israel.
Então Herodes, chamando
secretamente os magos, inquiriu exatamente deles acerca do tempo em que a
estrela lhes aparecera. E, enviando-os a Belém, disse: Ide, e perguntai
diligentemente pelo menino e, quando o achardes, participai-mo, para que também
eu vá e o adore.
E, tendo eles ouvido o rei,
partiram; e eis que a estrela, que tinham visto no oriente, ia adiante deles,
até que, chegando, se deteve sobre o lugar onde estava o menino. E, vendo eles
a estrela, regozijaram-se muito com grande alegria. E, entrando na casa,
acharam o menino com Maria sua mãe e, prostrando-se, o adoraram; e abrindo os
seus tesouros, ofertaram-lhe dádivas: ouro, incenso e mirra.
E, sendo por divina revelação
avisados em sonhos para que não voltassem para junto de Herodes, partiram para
a sua terra por outro caminho.
Meditação
A festa da Epifania é a grande
convocação que Deus faz, a fim de que todas as nações e raças encontrem forças
para tornar humano e fraterno o nosso mundo. Essa é, no fundo, a expectativa de
Deus que transparece em toda a Bíblia. Mas é em Jesus que ela toma corpo e
forma, aparecendo como proposta oferecida a todos. Contudo, a ganância e o
desejo de poder - presentes no Herodes do tempo de Jesus e nos Herodes de todos
os tempos - tentam sufocar essa esperança. Porém, os homens de boa vontade têm
uma "estrela", não cessam de "sonhar" um caminho
alternativo, que não passa pelos poderosos, mas nasce do menino-pastor. Essa
caminhada é cheia de dificuldades, mas é Deus quem a ilumina, gerando forças e
vida nova.
Nederlandse
vertaling
In de liturgie wordt het feest van Driekoningen
aangeduid als het Feest van de Openbaring. In Matteüs 2,1-12 lezen we:
Toen Jezus te Betlehem in Juda geboren was, ten tijde van koning Herodes, kwamen
er te Jeruzalem Wijzen uit het oosten en vroegen: Waar is de pasgeboren
koning der Joden? Want wij hebben zijn ster in het oosten gezien en zijn gekomen om Hem onze
hulde te brengen. "Toen koning Herodes dit hoorde werd hij
verontrust en heel Jeruzalem met hem. Hij riep alle hogepriesters en
schriftgeleerden van het volk bijeen en legde hun de vraag voor waar
de Christus moest geboren worden.Zij antwoordden hem: Te Betlehem
in Juda. Zo immers staat er geschreven bij de profeet: En gij Betlehem,
landstreek van Juda, gij zijt volstrekt niet de geringste onder de leiders
van Juda,want uit u zal een leidsman te voorschijn treden,die
herder zal zijn over mijn volk Israël!
Toen ontbood Herodes in het geheim de Wijzen en hij vroeg hun nauwkeurig
naar de tijd waarop de ster verschenen was. Daarop zond hij hen naar Betlehem met de
opdracht: Gaat een zorgvuldig onderzoek instellen naar het Kind, en wanneer gij het
gevonden hebt, bericht mij het dan opdat ook ik het hulde kan gaan
brengen.
Na de koning aanhoord te hebben vertrokken zij. En zie, de ster die
zij in het oosten gezien hadden, ging voor hen uit totdat ze boven de
plaats waar het Kind zich bevond stil bleef staan.Op het zien van de ster werden zij vervuld van overgrote
vreugde. Zij gingen het huis binnen, zagen er het Kind met zijn
moeder Maria en op hun knieën neervallend betuigden zij het hun
hulde. Zij haalden hun schatten te voorschijn en boden het geschenken
aan: goud, wierook en mirre.
En in een droom van Godswege gewaarschuwd niet meer naar Herodes terug te
keren, vertrokken zij langs een andere weg naar hun land.
Overweging
Het feest van de openbaring is de grote uitnodiging,
die van God uitgaat, opdat alle landen en volken de kracht vinden om onze
wereld een meer menselijk en broederlijk aanschijn te verlenen. Al bij al, is
dat de verwachting van God, die in heel de Bijbel naar voor komt. Maar in de
persoon van Jezus krijgt deze verwachting een heel concreet gelaat, als een
voorstel dat aan alle mensen wordt aangereikt. Winstbejag en machtswellust
die zo opvallend zijn in de persoon van Herodes toen Jezus geboren was, maar
die evenzeer voortleven in de vele Herodessen van alle tijden dreigen deze
hoop de kop in te drukken. Nochtans, alle mensen van goede wil hebben een
ster en houden niet op te dromen van een andere weg, die niet langs de
machtigen voert, maar die geboren wordt in dat kleine kindje, dat al een ware
herder is. Deze andere weg is bezaaid met moeilijkheden, maar onze God brengt licht,
geeft kracht en schenkt nieuw leven.