Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
04-11-2016
ZONDAG 6 NOVEMBER
32ste ZONDAG C – 6 NOVEMBER 2016
‘DE HEER IS TOCH EEN GOD VAN LEVENDEN’
In deze novemberdagen is er in de natuur zoveel dat afsterft. De liturgie sluit daarbij aan: de lezingen brengen ons een moeilijke – maar tevens vanzelfsprekende en onvermijdelijke – vraag aan: ‘wat gebeurt er met ons, als ons lichaam sterft?’
Ieder van ons heeft daar wel al mee te maken gehad; het kan zijn dat we dan hulpeloos waren, bij een onverwacht, voortijdig heengaan. Misschien zagen we ook geen toekomst meer… en leek ons leven toen zinloos, zonder verdere waarde of betekenis, zonder doel of uitzicht, zonder hoop. ‘Es geht alles vorüber’.
Daarom wordt ons gezegd: ‘Gij zijt niet als mensen, die geen hoop hebben.’ En ook: ‘Onze God is een God van levenden’ ... Over alle verdriet en leed heen.
In die dagen werden zeven broers
met hun moeder gevangengenomen.
De koning wilde ze dwingen
om van het verboden varkensvlees te eten
door ze met roeden en zwepen te geselen.
…
Toen de derde zoon dood was
werd ook de vierde broer
op dezelfde wijze gefolterd en gepijnigd.
Op het punt te sterven riep hij nog uit:
‘Het is niet zo erg door mensen omgebracht te worden,
wanneer wij mogen vertrouwen op Gods belofte
dat Hij ons weer zal laten verrijzen.’
(Tweede Boek der Makkabeeën 7,1 en 13-14)
Enkele Sadduceeën,
die ontkennen dat er een opstanding is,
kwamen naar Jezus toe en vroegen hem:
Nu waren er eens zeven broers ….
maar alle zeven waren kinderloos toen ze stierven.
Ten slotte stierf ook de vrouw.
Wiens vrouw is ze dan bij de opstanding?
Alle zeven zijn ze immers met haar getrouwd geweest.’
Jezus zei tegen hen:
‘De kinderen van deze wereld huwen en worden uitgehuwelijkt,
maar wie waardig bevonden is deel te krijgen
aan de komende wereld en aan de opstanding van de doden,
huwt niet en wordt niet uitgehuwelijkt.
Zij kunnen ook niet meer sterven, want ze zijn als engelen
en ze zijn kinderen van God
omdat ze deel hebben aan de opstanding.
Dat de doden opgewekt worden,
dat heeft ook Mozes al duidelijk gemaakt
in de tekst over de doornstruik,
waar hij spreekt over de Heer
als de God van Abraham en de God van Isaäk en de God van Jakob.
Hij is geen God van doden, maar van levenden,
want voor hem zijn allen in leven.’
(Lucas 20,27.29-38)
OVER CHRISTELIJKE HOOP
‘Ik heb mijn vader altijd bewonderd, maar ik heb het hem nooit gezegd.’ Hoeveel mensen lopen niet met een dergelijke gedachte rond. Rouw wordt zo vaak getekend door schuldbesef. ‘Ik had dat nog moeten zeggen, of dat nog moeten doen…en heb het niet gezegd en niet gedaan.’ Altijd te weinig, altijd te laat.
Is dat niet algemeen menselijk? Het laatste woord wordt nooit gesproken, dood komt altijd ongelegen en we komen altijd te laat.
Maar er is meer. Met een dergelijk schuldgevoel zitten wij fundamenteel op een verkeerd spoor. Alsof onze overledenen zitten te wachten op onze excuses, of zitten te wachten op ons bezoek. Dan redeneren wij net als die Sadduceeën uit het evangelie: Leven na de dood is niet een soort voortzetting van dit leven. Neen, het behoort tot een andere categorie.
Op dat belachelijk verhaal van de Sadduceeën geeft Jezus met de glimlach een subliem antwoord dat een venster opent op een andere wijze van redeneren, op een andere visie op een leven na de dood.
De liefde tussen mensen, elke relatie tussen mensen is een verhaal, een proces dat verloopt over dagen en nachten, over seizoenen en jaren met hoogten en laagten. Het is telkens een verhaal in de tijd.
In de eeuwigheid ontbreekt de tijd. Eeuwigheid is niet een voortduren van tijd waaraan geen einde komt. Dat zou het toppunt van verveling worden. Eeuwigheid wil zeggen: tijd bestaat niet meer.
Verrijzenis is geen reanimatie van een dood lichaam. Het is geen tweede uitgave van ons levensboek. Verrijzenis is een nieuwe schepping, kwalitatief anders, ontheven aan tijd en ruimte, leven van een andere categorie. Jezus zegt dat zij als engelen zijn, kinderen van de verrijzenis.
Hun zaligheid is geen verhaal meer dat past in de tijd, dat onderhevig is aan hoogten en laagten. Hun zaligheid is God die liefde is, zo wijd als de kosmos die eruit voortgekomen is.
Hoe dat beleefd wordt, hoe dat in zijn werk gaat, hoe dat eruit ziet. Moest ik dat proberen aan te tonen dan zou ik even belachelijk zijn als de Sadduceeën uit het evangelie.
Christelijke hoop is hopen op iets wat je niet kent en niet kunt kennen. Maar christelijke hoop inspireert ons leven alsof de eeuwigheid reeds begonnen is.
(Manu Verhulst)
‘HET BLAD EN DE ZEE’
Een boom stond aan de rand van een groot bos en overschaduwde de stroom die aan zijn voet voorbijgleed. Aan de boom ritselde een blad in de zomerwind. Het was zijn manier om zijn Schepper lof toe te juichen. De vogeltjes op de takken van de boom zongen een veel mooier lied. Hun gefluit klonk als een steeds wederkerende melodie van geluk. De zon streelde de pluimen van het gevogelte en de nerven van het blad. Als het regende werd het blad gewassen, ontdaan van alle smet. Maar het trilde als het herfst werd en de lucht heel fris begon te worden. Toch was het blad heel fier nu het een bijzonder mooie kleur had gekregen. Blinkend donkerrood was het en het danste van plezier aan de uiterste boomtak. Het spiegelde zich soms in het water en kon zo zijn schoonheid bewonderen.
Maar op een morgen toen het licht gevroren had, voelde het blad zich heel ziek. Misschien had het wel griep gekregen. Het had alle kracht verloren en kwam los van de boom die het gedragen en gevoed had. Het viel in het water van de stroom en dreef, met de stroom mee, naar de zee. En de zee nam het blad op en wiegde het op de deining van haar golven. Zo had het blad zijn eeuwige bestemming bereikt.
Zo gaat het ook met de mens in het leven. We groeien en bloeien en stoeien, en als we moe en ziek zijn geworden, soms jong maar meestal oud, verlaten we de boom van het leven en brengt de stroom van de genade ons bij de oneindige God waar we voor altijd gelukkig kunnen zijn. In de oceaan van Gods liefde vindt de mens het eeuwig Leven!
(Georgette Mathieu, in: ‘Middelares en koningin’, november 2006)
EEUWIG LEVEN
Op de bodem van een oude vijver
leefden larven die niet konden begrijpen
waarom niemand uit hun groep ooit terugkwam
nadat ze waren opgekropen tegen de stengels
van de lelies die op het water dreven.
Zij beloofden elkaar dat de volgende
die werd geroepen om de klim naar boven te maken,
terug zou komen om te vertellen
wat er met hem is gebeurd.
Al gauw voelde één van hen de innerlijke drang
om het oppervlak op te zoeken.
Hij rustte boven op een lelieblad uit
en onderging een glorieuze verandering
die van hem een libel met prachtige vleugels maakt.
Een oude beeldhouwer lag op het bed, ernstig ziek en voelde zijn einde naderen. Zijn vriend zat naast hem. Ze spraken over de naderende dood.
De vriend zei: ‘Ga jij nu eeuwig harp zitten spelen?’ De beeldhouwer schudde het hoofd. ‘Harp spelen, nee! Misschien weer beeldhouwen.’ De vriend keek hem lachend aan. ‘Geloof jij dan in een leven na de dood?’
De beeldhouwer keek om zich heen en zei: ‘Zie je al die beelden die ik gemaakt heb? Ik heb ze allemaal bewaard of ervoor gezorgd dat ze ergens anders een mooi plekje krijgen. Zelfs de beelden waar een stuk af was of waar een barst in kwam, heb ik bewaard. Ik kan er geen afstand van doen. Ik ben eraan gehecht geraakt, want in al die beelden zit iets van mezelf.’
Toen viel er een korte stilte. De beeldhouwer vervolgde: ‘Eigenlijk denk ik dat God voor mensen voelt wat ik voor al mijn beelden voel. Er zit iets van Hemzelf in. En Hij kan er ook geen afstand van doen …’
en je van allerlei kwaad betichten omwille van Mij …
Zo hebben ze toch ook de profeten van vroeger vervolgd
---
Gij waart, Heer Jezus,
een vlugge trekker langs de wegen,
een eenzaam bidder op de bergen,
een enig boeiend spreker langs het meer.
Gij waart een glimlach voor uw moeder,
voor Jozef en uw vrienden.
Gij waart een toevlucht voor wie leed.
Gij waart geweldig in uw boodschap
en stil, zo stil in het verdragen,
in de offerande van uw mannenjaren,
wanneer een mensenhart nog niet gebroken wordt.
Te vroeg werd, Heer, uw hart gebroken!
Nu trek ook ik, uw volgeling, door het leven,
en dag na dag, omhoog, omlaag,
heb ik behoefte aan een hart.
Geef mij een hart dat niet bang is voor offer,
noch vraagt naar rust.
Een hart dat diep is in zijn berouw
en een hart vol dank.
Een hart,
eenvoudig als de bron
en open als de bloemen,
groot als uw boodschap
en trouw als een vriend,
dapper als een held,
zuiver en vroom,
en jong als een spelend kind.
Een hart
dat mild is als de avond
en blij als de dageraad.
Een hart
dat woont in de vrede van het gebed,
de toppen zoekt in zijn streven,
slechts liefheeft wat schoon en edel is
en alles wil delen met allen op straat.
(Flor Hofmans)
(Meer dan vijftig jaar geleden ondertussen schreef Flor Hofmans dit gebed. Flor was een priester van het bisdom Gent die in 1961 naar Chili vertrok na een korte ‘stage’ op het College voor Latijns-Amerika in Leuven. Hij was toen zowat 35 jaar, en had – als prof met tal van publicaties – een grote carrière in zicht. Die toekomst heeft hij opgegeven om in Santiago de Chile tussen de armsten te leven. Bij een vakantie in België, op 3 januari 1965, is hij verongelukt met zijn klein Fiatje – het had geijzeld die winterdag.
Later hoorde ik vertellen dat men na zijn dood een portefeuille gevonden heeft met ongeveer 1500 BEF. Het was alles wat hij bezat, werd er gezegd. Of dit ‘historisch waar’ is, weet ik niet, maar het tekent in elk geval de mens, die Flor was, als medeoprichter van ‘Jezus Caritas’.)
Wat Jezus goed noemt … het is – net als dit gebed van Flor – zo vreemd, zo dom in onze tijd en onze wereld.
Toch wens ik jullie – in deze geest – een zalige hoogdag van Allerheiligen!