Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
06-10-2018
ZONDAG 7 OKTOBER 2018
27ste ZONDAG B – 7 OKTOBER 2018
‘DEZE TWEE WORDEN ÉÉN’
Vandaag gaat het in de lezingen over het huwelijk. Daarmee zitten we bij een zeer actueel thema: meer dan ooit staat het huwelijk op de helling. Vele huwelijken lopen na verloop van tijd uit op een mislukking; andere samenlevingsvormen zijn ontstaan en lijken verder in opgang: samenwonen, nieuw samengestelde gezinnen enz.
In deze eucharistie willen we niet moraliserend of oordelend – zeker niet veroordelend – gaan spreken, maar eens stil staan bij het geluk dat voortvloeit uit een goede relatie tussen man en vrouw … en bij het verdriet dat voortkomt uit een gemis aan verstandhouding.
Een geluk en een verdriet die alles vandoen hebben met de ervaring, dat je – al dan niet – in vertrouwen, veilig en geborgen, mag leven. Dat je je – al dan niet – blindelings, in volle overgave, aan iemand mag en kan toevertrouwen.
De Heer God sprak:
`Het is niet goed dat de mens alleen blijft.
Ik ga een hulp voor hem maken die bij hem past.'
En de Heer God vormde de rib
die Hij uit de mens had weggenomen tot een vrouw,
en bracht haar naar de mens.
Toen zei de mens:
'Eindelijk, dit is been van mijn gebeente
en vlees van mijn vlees!
Mannin zal zij heten,
want uit een man is zij genomen.'
Daarom zal een mens zijn vader en zijn moeder verlaten
en zich hechten aan zijn vrouw,
en die twee zullen één zijn.
(Uit Genesis 2,18-25)
In die tijd kwamen farizeeën op Jezus af met de vraag
of een man zijn vrouw mag verstoten;
ze wilden Hem op de proef stellen.
Hij gaf hun ten antwoord:
`Wat heeft Mozes u voorgeschreven?'
Ze zeiden:
`Mozes heeft toegestaan een scheidingsakte te schrijven
en haar dan te verstoten.'
Daarop zei Jezus hun:
`Omdat u verstokt van hart bent,
heeft Mozes u dat voorgeschreven.
Maar vanaf het begin van de schepping heeft Hij hen
mannelijk en vrouwelijk gemaakt.
Daarom zal een mens zijn vader en moeder verlaten
en zich hechten aan zijn vrouw,
en die twee zullen één zijn.
Ze zijn dus niet meer twee, maar één.
Toen brachten ze kinderen bij Hem
met de bedoeling dat Hij hen zou aanraken.
Maar de leerlingen wezen hen terecht.
Jezus zag dat en werd verontwaardigd:
`Laat die kinderen bij Me komen, en houd hen niet tegen,
want van zulke kinderen is het koninkrijk van God.
(Uit Marcus 10,2-16)
‘ OVER TROUW EN VERTROUWEN’
Met de toelichting bij de huwelijkstrouw horen we vandaag een bekende boodschap. Dikwijls spreken we hierbij van de plicht van trouw, maar misschien is dit toch niet het beste woord.
De trouw is inderdaad niet allereerst iets dat ons opgelegd wordt. Allereerst is het een geschenk dat we gratis ontvangen, iets waarin we mogen geloven: met name, Gods trouw aan ons, mensen. Gods trouw is Zijn liefde, die het nooit moe wordt om liefde te zijn, ondanks alles. We raken hier de kern van Israëls geloof: vaak week Israël af van Gods wegen, maar God bleef trouw. Vaak ook week onze Kerk af van Gods wegen, maar ook dan liet Hij zijn volk niet in de steek. De eeuwen door hebben profeten en psalmen deze trouwe liefde bezongen. Omdat God trouw is, mogen wij in vertrouwen leven, wij mogen ons aan Hem toevertrouwen.
Maar, evenzeer, omdat God trouw is en zijn Liefde – ondanks alles – niet moe wordt, worden ook wij uitgenodigd tot een liefde, die niet moe wordt om liefde te zijn, voor de mensen die ons zijn toevertrouwd. Daarom is de huwelijkstrouw, de trouw bij uitstek. Meer dan wie of waar of wanneer ook, worden man en vrouw in het huwelijk aan elkaar toevertrouwd. De huwelijksbelofte zegt het tegelijk eenvoudig en mooi: 'ik wil je man zijn, ik wil je vrouw zijn…in goede en kwade dagen.' Ook deze belofte van trouw wekt vertrouwen in het hart van de mens die zich toevertrouwt. En er is de trouw aan de kinderen: ook kinderen zijn ons toevertrouwd, en nodigen ons uit om trouw aan hen te zijn … eveneens in goede en kwade dagen, wat het leven ook brengt. In het bijzonder is er de trouw aan het zwakke kind: meer dan het andere kind is het in al zijn weerloosheid aan ons toevertrouwd, om met liefde en zorg omgeven te worden.
Wij worden ongetwijfeld uitgenodigd tot zelfvergeten trouw, het meest nog in onze meest intieme relaties. Maar deze oproep geeft ons geen vrijbrief om mensen te veroordelen of uit te sluiten voor wie het leven het moeilijk gemaakt heeft. Jezus' woorden geven ons nooit het recht om anderen met de vinger te wijzen. Hij kon hard zijn, maar dan was het voor de kooplieden in de tempel, of voor de huichelaars, die hij vergeleek met witgekalkte graven, omdat ze anderen zware lasten oplegden, zonder er zelf een vinger naar uit te steken, of het was tegen de verwaande farizeeër, die zich in zijn hoogmoedig tempelgebed, ver verheven achtte boven die tollenaar, daar achteraan. Hij was nooit hard voor mensen, die waar dan ook onder gebukt gingen: 'Komt allen tot Mij,' zei Hij dan, 'als ge uitgeput zijt en onder lasten gebukt gaat, Ik zal u rust en verkwikking schenken.'
Daarom treft het dat Marcus zijn evangelie van vandaag besluit met een verhaal vol mildheid, een verhaal waarin Hij zijn voorliefde toont voor de kleinen, de kinderen en de minderen. Moge eenzelfde mildheid en warm-hartigheid ook aan ons gegeven zijn.
‘ALS JIJ DAT GRAAG HEBT, LIEFSTE …’
Gisteren heb ik een echt echtpaar gezien. Hij was over de tachtig, zij nauwelijks iets jonger. Een beetje buiten adem tornden ze tegen de straathelling op. Hij had spierwit haar. Zij had blauwe ogen, met rimpeltjes om te zoenen. Hij leek last te hebben van astma. Zij van reuma. Ze keken niet naar de stroom, niet naar de prachtige gebouwen. Ze keken naar elkaar en hielden stevig elkaars hand vast.
Ik ben zeker dat ze een hele bende kleinkinderen en achterkleinkinderen moesten hebben. Dat zij een hele reeks miseries, zorgen, ruzies en verzoeningen hadden meegemaakt. Met spaarzame woorden wellicht, maar met de wil om bij elkaar te blijven en ook de wil om met elkaar te sterven. Je kunt daar om glimlachen. Maar er is veel liefde nodig om bij zichzelf te zeggen: 'Ik zou met haar, met hem willen doodgaan,' en zich eindelijk veilig te voelen. Haar blauwe ogen zaten nog vol vragen. Hij hield haar bij de hand, alsof hij ze tegen alles wou beschermen: het oud-worden, de aftakeling, de eenzaamheid, de dood.
Ik heb hun niet durven vragen of ook zij destijds elkaar verscheurd, uitgekafferd, verraden hebben. Ik heb hem niet durven vragen of hij haar op een of andere morgen ineens minder mooi, minder begeerlijk, minder verleidelijk had gevonden, dan die of die andere. Ik heb haar niet durven vragen of zij hem een maniak, een knorpot, een kletsmajoor of een baasspeler had gevonden. Of zij hem op de zenuwen had gegeven met haar breiwerk, haar confituur, haar gepraat en haar eeuwig rommelen in de kasten. Of hij haar tot wanhoop had gebracht met zijn kruiswoordraadsels, zijn opscheppen met heldendaden uit de oorlog, zijn postzegels en zijn branie. Ik heb hun niet durven vragen hoe vaak hij bij het weggaan de deur hard had dichtgeslagen, hoe vaak zij gehuild had, hoe vaak hij haar gezegd had: 'je begint dik te worden…', hoe vaak zij hem toegeroepen had: 'je houdt niet meer van me zoals vroeger'. Ik heb ze niet gevraagd hoe vaak ze op het punt hadden gestaan te scheiden, elkaar te vernietigen, elkaar te gaan haten misschien.
Wat komt het er trouwens op aan? Ze waren daar, nog altijd daar, nog altijd samen. Een kneep, een systeem, een mirakel-recept voor een mirakel-liefde bestaat niet. Alleen de liefde bestaat: met haar revoltes, haar dode ogenblikken, haar schaduwzijden en haar crisismomenten, waarvan men alleen kan hopen dat het groeicrisissen zullen zijn. Een met littekens gemerkte liefde, aangrijpender misschien door al die verwondingen dan een liefde die niet geleden zou hebben. Ik heb hun ook niet durven vragen: 'Hoe hebben jullie het klaargespeeld?' Wie zou zoiets durven vragen.
Toen ze twintig waren heeft zij hem wellicht gezegd: 'gaan we samen dansen?' En heeft hij geantwoord: 'als jij dat graag hebt, lieveling'. Als ze dertig was: 'gaan we naar de zee?' - 'Als jij dat graag hebt, lieveling'. Later nog: 'gaan we de kinderen eens opzoeken?' - 'Als jij dat graag hebt.'
Daar, in de straat waar ik woon, met haar neusje om stortvlagen op te vangen en haar helderblauwe blik scheen ze te zeggen: 'gaan we samen tot het einde van het leven?' En de wijze waarop hij haar hand vasthield scheen te antwoorden: 'als jij dat graag hebt, liefste'….
Als we ’s avonds in bed liggen, mijn broer en ik, nog klaar wakker, fantaseren we om het meest en om het gekst, tot de trappen ervan kraken en het licht aanspringt.
De sterren, zeg ik, zijn de witte balschoentjes van de engelen of de suikermuisjes op een grote verjaardagstaart of nog…
maar dan zet mijn broer in met zijn nuchtere, bazige stem: doe niet zo gek, de sterren, dat zijn grote, grote vuurbollen die we eerst zien als ze allang ontploft zijn, uiteengespat in duizend stukken!