Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
23-10-2011
ZONDAG 23 OKTOBER 2011
30ste ZONDAG A
23 OKTOBER 2011
Het eerste gebod en het tweede
Godsdienst God dienen is geen zaak van grote woorden. We hoeven er
ook niet geleerd voor te zijn of spectaculaire dingen te doen.
Vandaag horen we uit de mond van Jezus zelf waar het echt op aan komt: Bemin
de Heer, uw God, met heel uw hart, en uw naaste als uzelf.
Zelf heeft Jezus dit gebod volbracht ten einde toe, ten dode toe en
met deze opgave brengt Hij ons hier samen.
Nadat de Farizeeën hadden vernomen dat hij de Sadduceeën tot zwijgen had
gebracht, kwamen ze bij elkaar. Om hem op de proef te stellen vroeg een
van hen, een wetgeleerde: Meester, wat is het grootste gebod in de
wet?
Hij antwoordde: Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw
ziel en met heel uw verstand. Dat is het grootste en eerste gebod.
Het tweede is daaraan gelijk: heb uw naaste lief als uzelf.
Deze twee geboden zijn de grondslag van alles wat er in de Wet en de Profeten
staat.
(Matteüs
22, 34-40)
LIEFDE IS
Liefde het is één van die weinige woorden, die in
onze taal voortdurend gebruikt worden, en daardoor ook vaak misbruikt worden. We horen
het in talloze liedjes op de radio en op onze CDs, we zien het op TV, en we
stellen vast dat heden ten dage de klemtoon veelal gelegd wordt op passionele
liefde, de liefde als passie, een bevlieging die mensen geheel in haar greep
heeft voor een poos, een passie die hen even overrompelt, en dan weer uitdooft
als een kaarsje, dat nog even flakkert en dan voorgoed uitgaat. Voor altijd
gedoofd, voor altijd voorbij. Daarom is het goed om eens te luisteren naar een
oude, wijze man van 88 jaar, Maurice Bellet.
Maurice Bellet is een Franse priester, die in 1923
geboren werd. Naast een doctoraat in de filosofie en in de theologie, studeerde
hij ook psychoanalyse, en werkt tot op vandaag op het raakvlak van die
verschillende domeinen, die met de diepste innerlijkheid van de mens te maken
hebben. Vele jaren washij, met al zijn
diplomas, onderpastoor in een parochie, hartje Parijs, en stond daar in voor
de confessional omnibus, de biechtstoel waar je zo maar kan aanbellen, en
ongekend een diep gesprek voeren.
In een gesprek met iemand, die door hem begeleid werd,
geeft hij een heel eigen en ook heel concrete overweging bij de liefde, het tweede
gebod, dat gelijk is aan het eerste.
Wel kijk,
wat ik wil dat de anderen voor
mij doen,
is precies dat zij mij niet
veroordelen.
Dat wil zeggen:
dat ze mij nemen zoals ik ben,
mij aanvaarden en in mij geloven,
vertrouwen in mij hebben en mij
op mijn best nemen.
En dat ze mijn vergissingen en
tekorten vergeven.
Ik wil, zoals iedereen denk
ik,
gerespecteerd, geacht,
beluisterd worden.
Ik wil dat ze van mij houden.
Ik verwacht dat ze mij kansen
gunnen,
mij de middelen geven om te
laten zien wat ik kan.
Al wat mijn vader en moeder mij deden, De brabantse goedheid van heel mijn geslacht, Zijn durf en zijn godsvrucht, zijn vele gebeden En al wat door zielen vergeefs is verwacht Voelt in mijn hart zich benauwd tussen wanden En stijgt onbedwingbaar in mij als een vloed Over zijn oevers naar wachtende landen.
Vader en moeder, ik ga, want ik moet!
Noem het geen ontrouw aan wie mij nabij zijn, Dat ik de ziel van de vreemde bemin, Noem het geen roekeloos haken naar vrij zijn Als ik daarginds een nieuw leven begin, Want ik draag niets dat ik niet heb ontvangen Over de bergen en over de zee: Elk is de slaaf van een erflijk verlangen En voert zijn verleden naar overal mee.
Nooit zal ik andere woorden meer spreken Dan woorden, die recht uit het vaderhart gaan; Zegenen zal ik het volk met het teken, Dat ik van moeder heb leren verstaan; Die mij verwekt hebt en pijnzaam verworven, Die mij in vroomheid hebt opgevoed, Weet, dat uw voorbeeld in mij ligt bestorven Als het zaad in de grond, waar het groeien moet.
Zoals uw deugden mijn roeping verdienden, Is het uw liefde tot God, die mij drijft, Achter te laten verwanten en vrienden, Te gaan met een hart, dat vereenzaamd blijft, Namens degenen, die hier zijn, gezonden Streef ik daarginds naar t gemeenzame wit En in gebed met hen allen verbonden Offer ik al wat ik ben en bezit. Niets gaat verloren, waar t al wordt gegeven, Slechts wat vervuld is, stort overvloed uit: Zo schenkt de Kerk ons het eeuwige leven, Zo geeft de bruigom zich weg aan de bruid, Zo ga ik heen naar de velen die vragen En geef wat ik zelf van uw goedheid ontving. Is er een zoeter troost voor uw klagen, Is er een rijker herinnering?
Bomen, zonder takken of twijgen; het kruis van het brute geweld, het kruis van de armen, mensen zonder armen, het kruis van de oorlog, die van elke stok een wapen maakt.
Bomen, waarin geen vogels fluiten, het kruis van de moedeloze machteloosheid, het kruis van het slechte humeur, het kruis van het vele kleine verdriet dat elk lied verbiedt.
Er stonden drie kruisen op Golgotha, een kleine heuvel even buiten de stad; daar waar mensen hun wonden likken, daar waar mensen in eenzaamheid huilen.
Er stonden drie kruisen op Golgotha, een kleine heuvel even buiten de stad: opdat niemand, die die weg uit moet gaan ooit zou denken dat hij die weg alléén, heel alléén moet gaan,
en opdat ieder weten zou: er is iemand die mij begrijpt, er is iemand die bij mij blijft, er is iemand die dit alles heeft doorstaan en mij naar leven en verrijzenis is voorgegaan.
Een somber, moe
en angstig man, zo simpel als
hij bidden kan: Maria, wees
gegroet.
Gij glimlacht,
daar ge in licht gewaad in felle zon te
glanzen staat want gij zijt
mild en goed.
En k glimlach
naar het ogenlicht dat teer maakt
uw verdroomd gezicht en mij
vertrouwen doet. Glimlachend zien
we elkander aan, geef dat ik zó
voor u mag staan, eens en
voorgoed.