De
missionaris.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Al wat mijn vader en moeder mij deden,
De brabantse goedheid van heel mijn geslacht,
Zijn durf en zijn godsvrucht, zijn vele gebeden
En al wat door zielen vergeefs is verwacht
Voelt in mijn hart zich benauwd tussen wanden
En stijgt onbedwingbaar in mij als een vloed
Over zijn oevers naar wachtende landen.
Vader en moeder, ik ga, want ik moet!
Noem het geen ontrouw aan wie mij nabij zijn,
Dat ik de ziel van de vreemde bemin,
Noem het geen roekeloos haken naar vrij zijn
Als ik daarginds een nieuw leven begin,
Want ik draag niets dat ik niet heb ontvangen
Over de bergen en over de zee:
Elk is de slaaf van een erflijk verlangen
En voert zijn verleden naar overal mee.
Nooit zal ik andere woorden meer spreken
Dan woorden, die recht uit het vaderhart gaan;
Zegenen zal ik het volk met het teken,
Dat ik van moeder heb leren verstaan;
Die mij verwekt hebt en pijnzaam verworven,
Die mij in vroomheid hebt opgevoed,
Weet, dat uw voorbeeld in mij ligt bestorven
Als het zaad in de grond, waar het groeien moet.
Zoals uw deugden mijn roeping verdienden,
Is het uw liefde tot God, die mij drijft,
Achter te laten verwanten en vrienden,
Te gaan met een hart, dat vereenzaamd blijft,
Namens degenen, die hier zijn, gezonden
Streef ik daarginds naar t gemeenzame wit
En in gebed met hen allen verbonden
Offer ik al wat ik ben en bezit.
Niets gaat verloren, waar t al wordt gegeven,
Slechts wat vervuld is, stort overvloed uit:
Zo schenkt de Kerk ons het eeuwige leven,
Zo geeft de bruigom zich weg aan de bruid,
Zo ga ik heen naar de velen die vragen
En geef wat ik zelf van uw goedheid ontving.
Is er een zoeter troost voor uw klagen,
Is er een rijker herinnering?
Anton
van Duinkerken.