De dag voor Kerstmis woonde ik met mijn kleinkinderen de avondmis bij in de Finisterraekerk. De sfeer was heerlijk, prachtige kerstklanken op het orgel. Hier en daar zagen we al wat mensen binnenkomen, allemaal feestelijk gekleed. Toen de viering begon, waren alle plaatsen bezet. Daar klonken de eerste noten van de inleidende muziek. We zaten stil te luisteren toen we achteraan gerommel hoorden. Een oud vuil mannetje strompelde binnen, onze kant uit, en geen enkele stoel meer vrij. Hij had zijn hele hebben en houden bij zich, tot geblutste kookpotten toe, alles meedragend in twee vuile, bijna versleten plasticzakken. Zijn sjofele kleren zaten vol vlekken en zijn oude pantoffels hadden geen kleur meer. Zelf was hij ook smerig (sorry voor deze uitspraak), eigenlijk niet om aan te zien. Zijn haren krioelden van de schilfers en de geur die hij verspreidde was bijna niet te harden
Niemand maakte een stoel vrij. Niemand wilde hem naast zich op de vooravond van Kerstmis. Er was letterlijk en figuurlijk geen plaats voor hem. Opeens, zomaar opeens vroeg ik aan Klara (het jongste kleinkind, 4 jaar oud) of zij ook vooraan op de roodfluwelen kussentjes voor het altaar wilde gaan zitten. En ja, plots zat dat ventje naast mij. God, wat had ik het daar moeilijk mee. Ik probeerde deze situatie in mijn hoofd en in mijn hart een plaats geven.
De dienst was juist begonnen en begeleid door de zachte melodie van ‘Stille Nacht, Heilige Nacht’, bracht pastoor Nimmegeers in zijn armen de kribbe met het kindje Jezus naar voren. We baden mee, en het mannetje bad mee. Ik wendde mijn hoofd af om zijn geur niet te moeten opsnuiven. Onder de offergang zochten we naar centen. Ik bood het mannetje een cent aan, maar hij haalde uit zijn armtierige beursje zelf een cent. We keken elkaar voor het eerst aan. Hij lachte vertederend met zijn waterige, etterende oogjes, vol met groene vuiltjes. Mens, wat hield ik plots van hem. Ik vergat zijn vieze jas en zijn vieze geur.
We gingen samen te communie en we baden hand in hand het onzevader. Nadien, op uitnodiging van de pastoor voor alle mensen van goede wil, zoenden we elkaar ook nog. Ik voelde zijn traan op mijn wang. Ik weet niet of iemand van de omstanders dat kon vatten. Mijn kleinkinderen begrepen het niet.
De viering was voorbij. De kerk liep leeg. Wij gingen als laatsten naar buiten. De huisraad van het ventje rinkelde. Ik vroeg of hij nu ook deze avond ergens mee mocht gaan feesten. Zijn antwoord zal ik wellicht nooit vergeten: ‘Ik heb al een kerstfeest gehad, jij hebt mij een feest gegeven, want ik heb heel de tijd naast jou mogen zitten.’ We keken elkaar begrijpend aan. In onze ogen borrelden tranen. Menslief wat waren we twee gelukkige mensen. Misschien raakte hier even de hemel de aarde.
Je zette je muts op. Je ging naar jouw thuis, de straat.
En ik ging samen met de kleinkinderen naar huis... feestvieren.
Kerstavond zal nooit nog een avond zijn als de andere. Ook dit jaar zal ik je op de vooravond van Kerstmis verwachten. Maar ik weet bijna met zekerheid dat jij ondertussen de straat hebt geruild voor de eeuwigheid. Lieve man, ik zal je nooit vergeten ..., zeker niet op kerstavond rond 18 uur!
In de Geestelijke Oefeningen brengt Ignatius Menswording en Paasmysterie als vanzelfsprekend bij elkaar: ‘De Heer moest geboren worden in uiterste armoede, om na zoveel honger, dorst, hitte en kou, beledigingen en aanvechtingen te hebben doorstaan te sterven aan het kruis. En dat alles voor mij [116].
Reeds vanaf de geboorte worden de krijtlijnen getekend van Jezus op het kruis, waar Johannes Hem uittekent als een koning zonder rijkdom, zonder macht, zonder geweld.
In je gebed kun je zowel vanaf de geboorte kijken naar Jezus die zijn dood tegemoet gaat, als vanaf zijn dood naar de geboorte toe.In Bethlehem was er geen plaats voor Hem, in Jeruzalem wordt Hij gekruisigd buiten de stad. In beide gebeurtenissen was de armoede totaal. Al vlug wordt het kind Jezus naar het leven gestaan en moet het kleine gezin op de vlucht slaan. Na 33 jaar zullen ze Hem effectief ter dood brengen. Jezus is ons komen bevrijden van zonde en kwaad, niet met pracht en praal, niet met ijzeren vuist, maar met dienende liefde of, zoals Ignatius schrijft ‘met liefdevolle nederigheid’. Dat is de weg die Jezus ons wijst te gaan.
(Adventsretraite Ignatiaans Bidden: ‘WANDELEN IN HET LICHT’)