Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
22-10-2016
ZONDAG 23 OKTOBER 2016
30ste ZONDAG C – 23 OKTOBER 2016
‘HET GEBED VAN DE KLEINE MENS’
Voor wie het goed heeft, is het een bekoorlijke gedachte, om te menen: ‘Wij – of ik – zijn toch niet zoals de rest’. We hebben het ware geloof. We zijn geen boeven, we roven of we moorden niet, we breken niet in of doen niet aan carjacking. En als we onze belastingbrief invullen, liegen we hoogstens een heel klein beetje. Wie kan ons, wie kan mij nog wat verwijten?
‘We zijn niet zoals de rest’: dat is de eigenwaan, die ons kan bekoren, en ons doet denken dat we beter zijn dan de anderen Daarover gaat het vandaag in het evangelie: over de eigenwaan, die zich boven de andere verheven acht en over de nederige bescheidenheid, zoals die aan het licht treedt in onze manier van bidden. De parabel van ‘de farizeeër en de tollenaar’ voert heel herkenbare figuren ten tonele en wij vinden – als we eerlijk durven zijn – ons eigen plaatsje wel.
Ook de eerste lezing spreekt reeds over het gebed, scherper nog eigenlijk dan het verhaal dat Jezus vertelt, door het verband dat gelegd wordt met recht en onrecht. Meer bepaald spreekt Jezus Sirach over het vertrouwen dat de ‘armen en kleinen’ mogen koesteren te midden van het onrecht en het geweld dat hen wordt aangedaan door ‘groten en rijken’.
De Heer weet te oordelen
en persoonlijk aanzien geldt niet bij Hem.
Hij is niet partijdig ten nadele van de arme
en Hij luistert naar het gebed
van wie onrecht wordt aangedaan.
Hij slaat acht op de smeekbede van de wees
en op het lange verhaal dat de weduwe doet.
Wie God dient in welbehagen, vindt genade
en zijn smeekbede reikt tot de wolken.
Het gebed van de nederige dringt door de wolken heen.
Hij is ontroostbaar zo lang het God niet bereikt heeft,
en hij houdt aan tot de Allerhoogste naar hem omziet,
oordeelt in het voordeel van de rechtvaardige,
en dat oordeel ook uitvoert.
(Jezus Sirach: 35,15-22, gedeeltelijk)
`Twee mensen gingen naar de tempel om te bidden,
de een was een farizeeër, de ander een tollenaar.
De farizeeër ging daar staan
en sprak in zijn gebed over zichzelf:
`God, ik dank U
dat ik niet ben zoals de andere mensen …’
De tollenaar daarentegen,
durfde zelfs zijn ogen niet naar de hemel op te slaan.
Hij sloeg zich vol berouw op de borst en zei:
`O God, genade voor een arme zondaar!’
(Lucas 18,10-13)
‘DE STEM VAN DE ARME’
Vroeger werden velen van ons opgevoed met de idee: ‘God ziet mij; hier vloekt men niet!’ In de catechismus stond overigens ook: ‘God ziet alles, zelfs onze geheimste gedachten’. Pas dus maar op!
Maar het is niet op die manier dat de eerste lezing over God spreekt. Jezus Sirach schetst ons het beeld van een God die bemoedigt. Zijn woorden liggen trouwens helemaal in de lijn van wat we elders lezen: ‘In plaats van recht, heerst er onrecht. En op de rechterstoel zit de schuldige!’ Deze woorden gelden voor toen en voor nu: corruptie, onrecht, verdrukking … Zo was het toen, zo is het nu maar al te vaak nog. Met aan de top de macht, die verwaand is en onderaan ‘de kleine arme’, die alleen maar lijdend kan knikken.
Maar, toen en nu, waren en zijn er mensen die daartegen in opstand komen. Jezus Sirach, was zo iemand – net zoals onze eigenste Jezus trouwens – …en ook vandaag zijn er nog mensen, die dezelfde keuze maken. Denk maar aan het getuigenis dat we vorige zondag hoorden, over de allerarmsten in het N.O. van Brazilië. Ik wil hierbij nog een stukje uit een andere brief geven:
‘Ik vind goede mensen aan beide kanten van de Oceaan, hier en ginder. En toch!! Vanwaar al dat onrecht? Vanwaar die brutale tegenstellingen tussen rijk en arm? Waarom kunnen ze wel naar de maan vliegen, en blijven de wegen bij ons zo slecht? Waarom kunnen de kinderen van mijn zus met computers werken, en kunnen de trouwers bij ons hun eigen naam niet schrijven? Waarom verkopen de supermarkten hier zoveel soorten kaas en wijn, en kunnen de mensen bij ons geen melk kopen voor hun kinderen?’
Wij ervaren dit niet als onrecht; voor de mensen ginder is dat anders: zij zien onze welstand, en ze zien hoe zij ervan verstoken blijven. Allicht liggen daar de diepste wortels van de terreur, die ons zo bekommert. We zouden er misschien kunnen aan toevoegen: ‘Waarom wel geld voor al die wapens, om een kapot land nog meer kapot te bombarderen, en geen geld om al die armoede uit de wereld te helpen?’
In het zicht daarvan kiezen sommigen dan inderdaad voor terreur; anderen willen zich, met minder geweld en leed, inzetten voor gerechtigheid. Met het oog op deze andere mensen schreef Jezus Sirach: ‘Het gebed van de arme dringt door de wolken heen. Het rust niet, zolang het zijn doel niet heeft bereikt.’
Vandaag zoeken wij God niet meer achter de wolken, maar het gebed van de arme bestaat nog, omdat de arme er nog is en zelf een aanklacht is, en een gebed, een roep om gerechtigheid. Misschien vergeten wij dat soms, omdat wij zelf niet arm zijn en meestal geen echte armen kennen. ‘Armoede en onrecht’, dat is voor het journaal – dat intermezzo tussen ‘Blokken’ en ‘Thuis’, ver van ons bed en ons dagelijks bezig zijn. Iemand zei me, een dag of tien geleden nog: ‘je zou niet denken, dat het al half oktober is, met 26 graden op ons terras!’ Dat houdt ons bezig want meestal zien wij inderdaad weinig of geen armen, in de straat waar wij wonen.
De stem van de arme klinkt zacht, maar zij zal niet zwijgen vóór zij gehoord wordt. De lezing van vandaag is geen dreiging, maar een bemoediging voor wie gebukt gaat onder onrecht, voor wie tekort gedaan wordt. Aan deze mensen wordt gezegd: ‘Je stem dringt door tot God, je wordt gehoord.’ Het is ook een bemoediging voor al wie zich aan de zijde stelt van de arme, de verdrukte, de lijdende. Want alleen zó sta je aan de kant van God!
Jezus, de laatste der nachten, Ging naar de hof der olijven, Liet zijn discipelen blijven Buiten de duistere gaard; Toen koos Hij drie uit hun midden, Met Hem te waken, te bidden, Maar door het bidden en wachten Werden hun ogen bezwaard.
Kon dan niet één met Hem waken ? Eén in die smartelijke uren Met Hem de droefheid verduren Van Zijn verwerping, Zijn smaad ? Moest Hij, die zwartste der nachten, Eenzaam de kruisdood verwachten, Eenzaam de bitterheid smaken Van de triomf van het kwaad?
'k Wil bij Uw droefheid verwijlen, In Uwe smarten verzinken, Gij, die de beker moest drinken, Die de verzoening ons bracht, Wie zal de angsten doorgronden Van deze nachtelijke stonden ? Wie zal de duisternis peilen Van deze duistere nacht ?