Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
24-01-2010
Paulinho
Een korte les Portugees om te beginnen. Paulinho staat er bovenaan als titel. In het Portugees komt de lettercombinatie nh veel voor, overwegend in verkleinwoorden. In onze taal kennen wij die combinatie niet, en dus is de kans groot dat wij niet weten hoe dat verklankt moet worden. Daarom een heel eenvoudige regel: in het Portugees wordt nh geschreven, waar wij, in het Nederlands nj zouden schrijven. Paulinho spreken we dus uit als Paulienjoo. Het gaat hier, ook deze keer, om een verkleinwoord, en het is de naam van een jongetje, dat bij ons als Paultje zou aangesproken worden.
Vrijdagavond, kort voor ons bezoek aan Dom André, hebben we in Ruy Barbosa totaal onverwacht Paulinho weergezien. Alvorens naar het huis van Dom André te gaan, als laatste etappe van onze uitstap, zaten Frans en ik, een beetje stofferig en dorstig, op een terras een biertje te drinken. Stel je niet te veel voor bij dit terras. Het is gewoon de stoep, vlak voor de kleine bar, waar de oude, erg hardhorige vrouw, die het zaakje uitbaat ook een plastieken tafeltje gezet had, en een viertal ijzeren tuinstoeltjes, met houten dwarsliggers, zoals je die bij ons vroeger veel zag, en nu wel eens tegenkomt op tuinfeesten of barbecues van scholen of verenigingen. Het biertje was heel eigentijds evenwel, en zelfs heel Belgisch, sinds Stella uit Leuven de wereld ging veroveren door een fusie met het Braziliaanse Inbev. De Skol, die ons geserveerd werd, zou bij ons dus Stella of Jupiler geheten hebben. Hier smaakte hij wel veel beter, wegens de warmte, het stof van de uitstap, en de frisheid van het ijsgekoelde pilsje. IJsgekoeld mag je hier bovendien nogal letterlijk nemen. In Bahia wordt het bier wel eens meer fris gehouden of afgekoeld in de diepvriezer, en zo komt het courant voor dat de inhoud van de fles van 60 cl zo wordt bier hier geserveerd voor een goed deel tot ijs gestold is. Het hele zaakje begint dan vrij vlug te ontdooien, en je moet dus rap zijn om de inhoud in een glas te schenken, anders krijg je een omgekeerde waterval van schuimend bier.
De Skol besteld, het tafeltje en de stoeltjes gezet, de glazen gevuld, en pas gezeten, komt er toevallig een eerste bekende voorbij, Otília, die op de Caritas Brasileira van het bisdom werkt. Het werd een heel gezellige babbel van een uur, waardoor onze visite aan Dom André wat later begon, maar er was toch geen uur afgesproken. Een beetje later kwam er een jongen van een jaar of 16 naar Frans toegestapt, en gaf hem een bijzonder warme abraço. De jongen van nu 16 jaar is de Paulinho in dit verhaal. Tijdstip is het jaar 1998. In de Goede Week van dat jaar is Frans als missionaris naar Brazilië vertrokken, in het bisdom Ruy Barbosa. De eerste maanden verbleef hij bij Dom André en werd hij afwisselend naar verschillend parochies uitgezonden om geleidelijk vertrouwd te geraken met het leven en de pastoraal in het binnenland van Bahia. Daardoor droeg Frans ook dikwijls de mis op in de kathedraal van Ruy Barbosa. Deze keer gaat het om een echte kathedraal, want het is de bisschopskerk van Dom André. Je moet je hierbij geen gothisch of romaans hoogtepunt voorstellen, maar de kathedraal van Ruy Barbosa, is wel een mooie kerk, die er zowel van buiten als van binnen heel goed onderhouden en verzorgd uitziet. Aan de buitenzijde zie je hier geen baksteen of natuursteen. Het geheel is geverfd in licht getemperd wit en blauw, de kleuren van Bahia.
In die tijd had Frans de gewoonte om regelmatig zijn belevenissen te vertellen, via nieuwsbrieven. In één van die eerste nieuwsbrieven vertelt hij over de Paulinho van bijna 12 jaar geleden. Ik heb het verhaaltje opgediept uit mijn verzameling en met de toelating van de auteur mocht ik het mits het betalen van een fiks copyright overnemen. Het verhaal van toen toont meteen waarom Paulinho zo enthousiast op Frans toestapte en hem zo warm abraceerde. Heel dikwijls zullen ze elkaar in die tussentijd wel niet ontmoet hebben, en daarom was het weerzien zo warmhartig. En daarom ook keren we terug naar de tijd van toen.
Iets over mijn grote vriend Paulinho. Ik zie hem iedere morgen in het portaal van de kerk als ik de mis kom opdragen. Paulinho is al een handjevol jaren, springt op en neer en is de vrolijkste jongen die ik ooit heb gezien. Hij is helemaal zwart en heeft een hoofd vol vragen. Hij moet altijd iets weten, waar ik woon, wat ik eet, en of er in mijn terra, land, ook jongetjes zijn die al een handjevol zijn. Telkens steekt hij dan zijn hand omhoog, met breed uitgespreide vinger: ik ben al zo, assim, vijf jaar. Geen bébé meer...
Op een morgen komt hij naast mij zitten. Ik zie het, hij heeft een brandende vraag, die hij niet goed durft te stellen. Hij is al een paar dagen veel stiller als hij mij opwacht. Hij loert naar mijn voeten. Die zijn goed te zien, want we dragen alleen slippers met een touwtje, chinelos, geen gesloten schoenen, geen kousen. Het gebeurt ook al eens dat we gewoon op onze blote voeten rondlopen als het te warm is.
Paulinho is een snugger ventje dat altijd een middel vindt om zijn doel te bereiken. Padre, zegt hij, kijk eens naar boven daar, kijk ... kijk ... het beeld van Sint-Antonius daarzie ... hoe mooi. Ik voel het, hij wil mij een loer draaien. Ik stap mee in zijn spel en kijk heel lang en heel nadrukkelijk naar boven. Ondertussen hou ik hem ook in de gaten.
En wat ik dacht gebeurt, het zijn mijn voeten die hem interesseren. Hij kruipt op zijn knieën en foefelt wat aan mijn broekspijpen. Dan nijpt hij in mijn vel, eerst voorzichtig, maar dan heel hard. Het doet pijn maar ik laat niets merken. Dan komt zijn vraag: Que é isso?, wat is me dat??? Ja, ik ben branco, wit.
Nietes, zegt Paulinho, als ik nijp, word je rood en blauw. Hij heeft verdorie zo hard genepen dat ik een blauwe plek heb. Zijn ogen staan wijd open van verbazing. Hoe kan dat? En ben je helemaal zo? Voor hem totaal onverklaarbaar. Hoe kan je zo wit zijn, en dan zo rood en zo blauw uitslaan? Een groot mysterie.
Zijn onderzoek gaat verder, hij legt zijn arm naast mijn voet om de kleuren te vergelijken. Hij nijpt in zijn eigen arm maar die blijft gewoon zwart. Bij hem verandert er niets. Hij schudt met zijn kroezelkop, wat is dat voor iets raars...
Ineens is hij weg, heel triest. Ik hoor hem voorzichtig fluisteren in de sacristie tegen onze kosteres: é terrivel, padre Francisco é muito, muito feio ... het is verschrikkelijk, padre Francisco is héél, héél lelijk en hij verandert van kleur ook. Hoe moet dat verder? Er moet iets gebeuren want anders vergaat de wereld. Hij is echt helemaal in de war van zijn verschrikkelijke ontdekking.
Ik kan het ventje zo niet naar huis laten gaan. Hij heeft trouwens geen thuis meer, hij woont bij zijn grootmoeder. Grootmoeder veegt iedere morgen het plein voor de kerk. Het is een klein vrouwtje, dat bijna helemaal onder haar strooien hoed verdwijnt. Grootmoeder heeft ook in de gaten dat er iets mis is met Paulinho. Hij springt niet meer rond en dat is voor hem niet normaal.
Ze komt naderbij. Wat is er gebeurd? En weerom fluistert Paulinho, het is padre Francisco, hij is wit en rood en blauw, en dat is héééél erg. Grootmoeder lacht zich dubbel. Maar Paulinho is nog niet overtuigd. Goed dan, het zal wel niet zo erg zijn, als grootmoe het ook niet erg vindt. Hij verdwijnt maar blijft toch erg zwijgzaam.
s Anderendaags is hij daar weer en het is weer de gewone Paulinho die lacht en springt als een veertje. Hei, roept hij, ik weet nu alles: er zijn zwarte mensen en witte mensen maar ook rooie en gele en blauwe en groene en alle kleuren en die zijn allemaal dik in orde. Grootmoeder heeft hem alles uitgelegd, de kleur van ons vel is van geen tel. Die gele, blauwe en groene mensen heeft hij er zelf bij uitgevonden om zeker te zijn dat het allemaal wel geen belang heeft.
En, zegt hij, je kan ook heel oud worden en dan komen er vanzelf heel veel rimpels in je vel zoals bij mijn moemoe en dat is ook niet erg want mijn moemoe is een hééérlijk mens. Weg is hij, als een pijl uit een boog. Hij komt nog vlug even terug, heel schichtig, en jij bent toch niet zo héééél lelijk, alleen maar een heel klein beetje.
Het is tot mijn spijt niet gelukt om tijdens onze uitstap naar de Chapada Diamantina deze blog bij te houden. We hadden een vaag reisplan voor ogen, maar wilden dit plan ook soepel houden en plaats laten voor verrassingen en nieuwe ontmoetingen. En als je met deze ingesteldheid vertrekt, dan komen de verrassingen en de nieuwe ontmoetingen vanzelf, veel meer nog hier in Bahia, dan bij ons, in België of Nederland, het geval zou zijn.
Daags nadien zit je dan enerzijds boordevol nieuwe indrukken, en anderzijds ben je wel wat moe en tegelijkertijd nog volop bezig aan de verwerking van wat je de vorige dagen mocht beleven. Langzaamaan zullen wel nieuwe elementen aan bod komen, maar op dit ogenblik wil ik het houden bij een allereerste indruk, die misschien het meest is bijgebleven. Het gaat om zo een nieuwe ontmoeting, die helemaal niet gepland of voorzien was.
Mijn eerste bezoek aan Bahia dateert van 2002, een rondreis door het Braziliaanse bisdom Ruy Barbosa, waar een vriend en studiegenoot, Dom André, bisschop is sinds 1994. Terloops nog eens aanstippen: Dom is in Brazilië de aanspreektitel voor een bisschop, en doorgaans wordt die titel enkel gevolgd door de voornaam van de bisschop. Bij ons zouden wij dus spreken van Monseigneur André De Witte.
Het bisdom Ruy Barbosa heeft een oppervlakte van 25.000 vierkante kilometer en is daarmee bijna zo groot als België. De rondreis van destijds had in een heel snel tempo dus een heleboel ervaringen opgeleverd te meer omdat het het mijn eerste bezoek aan Bahia was en waar veel ervaringen zijn, zijn er ook veel herinneringen, en zo ontstaat geleidelijk aan het heimwee om deze ervaringen en herinneringen nog eens op te zoeken.
Zo ontstond ook het verlangen om na meer dan 7 jaar nog eens terug te keren naar een stadje, waar ik toen geweest was, maar dat niet echt langs een courante reisweg ligt: Utinga. Hierdoor was ik er sindsdien ook nooit echt opnieuw op bezoek geweest. Maar gisteren wilde ik die herinnering nog eens koesteren, en gaan kijken naar wat me toen getroffen had. Dat was een pousada, een bescheiden hotel, waar we toen gelogeerd hadden, en ook een klein kapelletje, dat mij toen had ontroerd, maar waarvan ik weinig concrete details had onthouden, en daarom wilde ik Utinga wel eens weerzien.
Over de pousada valt weinig te vertellen, over het kapelletje des te meer. Het was een beetje zoeken, maar we hebben het gevonden. Het maakte deel uit van een klein opvangtehuis voor enkele arme hoogbejaarde mensen. Destijds woonde in Utinga een Italiaanse padre, die in zijn werk geholpen werd, door enkele zusters, die instonden voor de verzorging van deze bejaarden. Het waren zwartzusters van de Congregatie van het Heilig Graf, die in België vooral gekend zijn van de abdij van Male, bij Brugge, en ook van een school en klooster in Turnhout. Van de zusters van toen kan ik mij nog weinig herinneren.
In 2003 waren die zusters van toen vervangen door drie andere zusters, waarvan er gisteren twee thuis waren: Ana-Maria en Theophila. Ze waren beiden afkomstig uit de Oostprovincie in Kongo, de voormalige Belgische kolonie, die in 1960 onafhankelijk werd, meer bepaald uit Bukavu, in de streek van de Grote Meren. Die streek, die nu zo dikwijls op een trieste wijze in het nieuws komt met beelden van rebellie, burgeroorlog, vluchtelingen en alle menselijk leed, dat daarmee gepaard gaat.
Rond halfeen stonden we aan de deur van het kleine kloosterke, en werden op bijzonder hartelijke wijze ontvangen door een kleine zwartzuster uit Kongo, die dus ook letterlijk een zwarte zuster was. Het is een cliché, maar het beeld is zo mooi, dat je het gewoon moet vermelden: toen ze ons zag staan, liet ze zon brede glimlach zien, dat een blinkende rij parelwitte tanden begon te glinsteren in haar zwart gezichtje. Piepklein was ze ook, althans van gestalte, maar haar hart was groot en ruim en wereldwijd. Natuurlijk moesten we binnenkomen, en ondertussen maar honderduit vertellen, al was haar Portugees ook na 6 jaar Brazilië een beetje moeilijk verstaanbaar, en onze babbel werd dus een bont allegaartje van flarden Portugees en flarden Frans en af en toe wat Engels, en zelfs een woordje Nederlands, dat ze God weet waar ooit had opgestoken in haar gevulde leven. Ze leek nog erg jong, wellicht omdat ze zo klein en zo lief was, maar heel jong kan ze niet meer geweest zijn, zoiets vraag je niet aan dames, zelfs niet als ze zuster zijn. Maar zo jong als ze er uitzag kan je niet meer zijn, wanneer je al meer dan twintig als verpleegster in Kongo gewerkt hebt, en nu al ruim zes jaar in Utinga, in de parochie en in de zorg voor enkele bejaarden.
Ik vertelde van mijn herinneringen, en van de ontroering die het kapelletje jaren geleden bij mij teweeggebracht had, en dus gingen we via een mooie patio, waar drie of vier oude mensen in de schaduw zaten te dutten, daarheen. De ontroering van toen keerde weer, bij het zien van dat sobere, vrome plaatsje, waar je vanzelf ingetogen van wordt. We werden enige tijd stil, en keken rond, het kleine altaar met een openliggende Bijbel, een bloempje en twee kaarsjes, de vele kleine terracotta beeldjes van heiligen, die aan de muren waren opgehangen, de kruisweg ook. Minutenlang ontroerd en stil en alleen maar rondkijken. In dezelfde stilte gingen we weer naar buiten, naar de patio, een goeie dag aan de duttende oudjes, en zuster Theophila, die vertelde en voortdurend lieflijk lachte en met haar witte tanden toverde, blinkend in haar kleine zwarte gezichtje.
Terug naar binnen, in het kloosterke. Zij hadden al gegeten, maar wij, hadden wij al gegeten. Nee dus. Ana-Maria was er bijgekomen, en ging meteen wat klaarmaken. Afrika en Brazilië, samengebracht in een gastvrijheid, waarvan twee onderkoelde Westerse padres uit België mochten genieten. En almaar verder vragen en vertellen. Of het Portugees niet erg moeilijk geweest was, toen zij hier aankwamen. Hun komst was nogal overhaast geweest door verschillende omstandigheden, en toen zij in Brazilië toekwamen kenden ze niet één woord Portugees, zelfs niet bom dia, dat is goeie dag, verstonden ze niet, en ja, dan ken je inderdaad helemaal niets. Een half jaar introductie in taal en cultuur van Brazilië, in Brasilia, de hoofdstad, en dan naar Utinga, onooglijk in Bahia . Het Portugees was moeilijk geweest, ja. Ik zei dat ik dat verstond, want het was toch hun tweede taal, en dat had ik al ondervonden, wie Frans als moedertaal heeft, leert moeilijk Portugees. Dat was een kapitale vergissing van mij, bleek meteen, maar meteen ook een gelukkige vergissing, die wegen voor een nieuwe vriendschap opende. Frans was niet hun moedertaal, zei zuster Theophila. Nee, viel ik meteen in de rede, in Kongo spreken veel mensen onder elkaar Swahili, denk ik. Of Lingala, zei Theophila, maar in de dorpen worden nog vele andere talen gesproken, die dan in die twee grote inheemse talen samenkomen. Eerst op school, in Bukavu, hadden ze Frans geleerd, maar dat was toen eigenlijk al hun derde taal. En nu was Portugees daar bijgekomen.
Vier talen al, die na elkaar de hoofdtaal in hun dagelijks leven werden, en in die vele jaren zo ver verwijderd van wat ooit hun moedertaal geweest was, toen ze nog kind waren in hun geboortedorp, daar ergens aan de Grote Meren, waar het nu dus oorlog is, en rebellie, met sukkels van mensen op de vlucht, omwille van grote belangen waarin kleine mensen weinig meetellen. Hun geboortedorpje, hun Bukavu, hun Kivu en hun Grote Meren, waar ze voorlopig niet welkom zijn, want zij zijn maar kleine mensen, zonder dat ze erom gevraagd hadden, verwikkeld in een wespennest van grote belangen.
Zo werd een banale vraag, was het moeilijk om Portugees te leren, het begin van het verhaal van een leven, het begin ook van een band en een vriendschap. Zuster Theophila bleef toveren met haar witte tanden in haar zwarte gezichtje dat bleef lachen, maar voor mij leken die witte tanden in dat zwarte gezichtje nu anders te lachen. Ze vertelden van een mensenleven, dat al zoveel gezien had, al zoveel doorstaan, en dat toch bleef geloven, en hopen, een mensje bovenal dat toch bleef liefhebben en goed zijn.
We hebben gemiddagmaald dan, en verder gevraagd en verteld. En dan was het tijd om voort te gaan.
Eerst haalde zuster Ana-Maria nog het gastenboek, en vroeg me om er iets in te schrijven. In welke taal, vroeg ik. Om het even, zei ze, Portugees, Frans, Engels, of Nederlands, dat maakt niet uit, het gaat niet om de taal, het gaat om de liefde, waarmee je schrijft, net zoals het middagmaal door haar com muito carinho, met veel liefde was klaargemaakt.
Ik heb dan maar in het Portugees proberen danken. Padre Francisco en Omer zijn heel dankbaar voor de liefde, de gastvrijheid en de vriendschap, die ze van zuster Ana-Maria en Theophila mochten ontvangen. Zo hebben de zusters op een uitnemende wijze getoond dat zij Zusters van de Verrijzenis zijn och ja, dat ben ik nog vergeten zeggen, de naam van hun congregatie is in Brazilië veranderd. Ze worden hier niet langer Zusters van het Heilig Graf, maar Zusters van de Verrijzenis genoemd. Die naam hebben zij waargemaakt, en maken zij elke dag waar: zij brengen verrijzenis en geven nieuw leven aan mensen.
Hun kleine kloosterke heet Epifania, Openbaring, God, die zich in Liefde laat zien aan zijn mensen. Dat hebben zij gedaan, dat doen zij elke dag: laten zien wie God is, openbaring zijn.
Dank daarvoor, zuster Theophila met de tovertanden in het zwart gezichtje, zuster Ana-Maria, zakelijk, praktisch, bezorgd, com muito carinho, en dank ook derde zuster, die niet thuis was. Dank omdat jullie Openbaring zijn van de Verrijzenis.
Zondagavond was er, zoals altijd, de avondmis in de hoofdkerk van Mundo Novo. Misschien waren er wat minder aanwezigen, het is hier nu volop zomervakantie en nogal wat mensen gaan dan op bezoek bij familie of vrienden, en in dit immense land kan dat wel ergens ver weg zijn in Brazilië. De kerk was hierdoor niet volledig volgelopen, maar de sfeer van de viering was zoals altijd, met ingetogen stiltes, veel zang en ritmisch handgeklap.
Als gevolg van de aardbeving in Haïti ging de hoofdaandacht in de homilie van padre Francisco niet naar het evangelie van de bruiloft te Kana, maar wel naar de persoon van Dona Zilda Arns, de zus van Kardinaal Paulo Evaristo Arns, aartsbisschop-emeritus van São Paulo, de grootste stad van Brazilië met 18 tot 20 miljoen inwoners. Het aantal favelas of krottenwijken wordt er op 1500 geschat en in een groot aantal daarvan durft de politie niet binnen te gaan. De kardinaal, ondertussen 88 jaar oud, mag dan ook bij ons in sommige kringen een zekere bekendheid hebben, omdat hij, net als Dom Helder Câmara zaliger, een spilfiguur was in de bevrijdingstheologie, zijn zus is in België en Nederland zo goed als onbekend. In Brazilië is dat anders, omdat Dona Zilda, zoals zij hier genoemd wordt een zeer grote dame was, nationaal maar ook internationaal. Zo werd zij meermaals genomineerd als kandidate voor de Nobelprijs voor de Vrede, maar heeft die nooit ontvangen. Nogal wat mensen schrijven die afwijzing van de Nobelprijs toe aan het feit dat haar levenswerk, tot op vandaag, blijk geeft van een diep christelijke bewogenheid. Dona Zilda is één van de duizenden slachtoffers van de aardbeving. Haar lichaam werd daags na de ramp gerepatriëerd, daaarna massaal begroet door talloze mensen, en vorige zondag op plechtige én emotionele wijze begraven, in aanwezigheid van vele groten zoals de president zelf, maar vooral in grote dankbaarheid van vele kleinen.
Zilda Arns Neumann werd in 1934 geboren en overleed dus op 12 januari in Port-au-Prince. Zij was kinderarts, maar weigerde een rijke carrière uit te bouwen. Haar leven is gekenmerkt door een uitzonderlijke bewogenheid en inzet voor de talloze armen in dit land. Haar invloed en gezag reiken zelfs tot ver buiten Brazilië. Zo stichtte zij achtereenvolgens de Pastoraal voor Kinderen (Pastoral da Criança) en de Pastoraal voor Bejaarden (Pastoral da Pessoa Idosa), die als sociale organisaties deel uitmaken van de Nationale Bisschoppenconferentie van Brazilië. Vooral als stichteres van de Pastoral da Criança, een begrip in heel Brazilië, kan haar levenswerk moeilijk overschat worden.
Zilda was het 13de kind in een gezin van Duitse oorsprong, dat naar Santa Catarina in het Zuiden van Brazilië was uitgeweken. Na haar studies ging zij zich toeleggen op de openbare gezondheidszorg, met vooral aandacht voor de ondervoeding en de kindersterfte in arme gezinnen, en ook voor het geweld in en rond het gezin. Al vlug zag ze in dat de opvoeding het beste middel was om het grootste deel van de kinderziekten preventief te weren en terzelfdertijd de marginalisering van deze kinderen te omzeilen. Zo ontwierp zij een heel eigen methode om de kennis en de solidariteit van arme gezinnen te vermenigvuldigen en te delen, zoals naar haar eigen zeggen ook Jezus gedaan had bij het wonder van de broden en de vissen, toen hij vijfduizend mensen te eten gaf.
Op grond van haar ervaring als kinderarts kreeg zij in 1980, vanwege het Ministerie van Volksgezondheid de leiding over de strijd tegen een epidemie van polio. In 1983 vroeg de Nationale Bisschoppenconferentie haar om de Pastoral da Criança op te starten, samen met onder meer de huidige Primaat van Brazilië, Dom Geraldo Majella, kardinaal-aartsbisschop van Salvador. De voorbije 25 jaar brachten meer dan 250.000 vrijwilligers basiskennis over gezondheid, voeding, opvoeding en solidariteit in de armste gemeenschappen. Zo brachten deze vrijwilligers een radicale ommekeer in de richting van zelfredzaamheid.
Om deze zelfredzaamheid te bereiken moesten kennis en solidariteit dus vermenigvuldigd en gedeeld worden, net als de vijf broden en de twee visjes. Heel kort samengevat baseerde zij het werk van haar vrijwilligers op drie pijlers, die elk minstens eens per maand aan bod moesten komen:
- huisbezoeken aan de armste gezinnen
- een dag voor de Viering van het Leven
- bezinning en evaluatie van de werking
In 2004 zij was toen reeds 70 kreeg zij van de Bisschoppenconferentie nog een nieuwe opdracht: een gelijkaardige werking uitbouwen voor arme bejaarden: Pastoral da Pessoa Idosa. Nu, zes jaar later is deze bejaardenpastoraal reeds werkzaam in 141 bisdommen, verspreid over 25 staten van Brazilië. Meer dan 100.000 bejaarden worden reeds bezocht en begeleid door meer dan 12.000 vrijwilligers.
Tot op de dag van haar overlijden bleef zij haar tijd, inzet en toewijding spreiden over diverse bezigheden. Naast haar levenswerk voor arme kinderen en bejaarden, vertegenwoordigde zij de Bisschoppenconferentie in de Nationale Gezondheidsraad en in de Nationale Raad voor Economische en Sociale Ontwikkeling.
Zelf omschreef ze haar gedrevenheid ooit in deze woorden: Zoals de vogels voor hun jongskes zorgen door een nest te bouwen in de kruin van de bomen of hoog in de bergen, ver van alle roofdieren, bedreigingen en gevaren, en tegelijkertijd dichter bij God zo moeten ook wij voor onze kinderen zorgen als voor een heilig goed, dat ons geschonken is en toevertrouwd, en moeten wij hun meest fundamentele rechten bevorderen en veilig stellen.
Toen het overlijden van Dona Zilda bekend raakte, volgden de reacties in een snel tempo. We geven enkele treffende getuigenissen:
Aécio Neves, gouverneur van Minas Gerais (de staat waar Dona Zilda woonde):
In de ramp die Haïti trof verliezen alle Brazilianen hun grootste voorbeeld van menselijke bewogenheid. En Minas verliest zijn meest geliefde erfdeel. De voorbeelden, die Dona Zilda ons naliet, zijn niet te tellen, op het vlak van solidariteit, gedeelde verantwoordelijkheid en liefde voor ons Brazilië. Daarom zullen zij zelf, en het voorbeeld dat zij ons voorleefde, ons voor altijd bijblijven.
Fernando Henrique Cardoso, voormalig president van Brazilië:
Wij zijn veel verschuldigd aan Dr. Zilda Arns. Zij was het, die ons toonde hoe het mogelijk is om met de vrijwillige hulp van zeer velen, onze enorme sociale problemen aan te pakken en het lijden van de armsten te verlichten. We konden de kindersterfte doen dalen, niet enkel door maatregelen van de regering, maar vooral door de toewijding van Dona Zilda en de Pastoral da Criança
Dom Geraldo Majella, kardinaal-aartsbisschop van Salvador en primaat van Brazilië:
De manier waarop zij stierf moeten we plaatsen in het geheel van een leven, gewijd aan de naaste arme. We mogen niet zeggen dat zij gevraagd heeft om zo te sterven, maar nu zij op deze wijze opgenomen is in Gods hand, heeft zij deze dood ongetwijfeld bewust aanvaard. Zij overleed op haar veld van eer. Haar sterven is een getuigenis van haar hele leven.
Dom Paulo Evaristo, kardinaal Arns, emeritus aartsbisschop van São Paulo:
Mijn lieve zus Zilda had een prachtig leven en stierf te midden van de meest behoeftigen der aarde. Het is een overlijden, dat ons verbijstert, maar het is een uitzonderlijk mooi overlijden, want zij stierf tijdens de uitoefening van een werk, waaraan zij haar hele leven gewijd had. Haar dood ontroert mij ten zeerste, maar het is een troost te weten dat zij stierf, terwijl zij tot het uiterste het lijden deelde van dit goede volk van Haïti, dat nu zo rampzalig getroffen is door deze aardbeving. Moge onze God, in zijn barmhartigheid, al diegenen opnemen, die hier op aarde hun leven wijden aan een beter lot voor kinderen en noodlijdenden. Wij mogen in dit uur de hoop niet laten varen.
(Deze beschouwing over het leven van Dona Zilda is gebaseerd op verschillende bronnen in de Braziliaanse pers van de voorbije week.)
---
Dank aan alle mensen, die reeds zo liefdevol reageerden op mijn reiservaringen.
Vandaag vertrekken Frans (padre Francisco) en ik voor een uitstap van vier dagen naar de Chapada Diamantina. Dat is één van de vijf toeristische hoogtepunten, die bezocht worden tijdens een traditioneel bezoek aan Brazilië, Brasil 5. De andere plaatsen die op de trip Brasil 5 aan bod komen, zijn: de watervallen van Foz de Iguaçu, Rio de Janeiro met zijn stranden, zijn merkwaardige berg Pão de Açucar (Suikerbroodberg) en zijn Heilig Hartbeeld met gespreide armen, het natuurpark van de Pantanal en Manaüs, met paalwoningen en optredens van Indianen voor de toeristen.
De Chapada Diamantina is een bergketen, ongeveer 200 kilometer van Mundo Novo, waar in het midden van de 19de eeuw gedurende enkele tientallen jaren diamanten gevonden werden. Een bezoek aan deze thans verlaten bergketen staat elk jaar op mijn programma. Het is een uniek natuurschoon met o.a. enkele opvallende tafelbergen. Maar door deze uitstap weet ik niet of dit blog de komende dagen zal bijgewerkt worden. Dit is afhankelijk van de beschikbaarheid van internet. In de meeste dorpen of steden heb je hier wel een Lanhouse, dat is een zaak waar je voor een bepaalde tijd een computer kan huren, voor games en internet. Maar het is natuurlijk ook een kwestie van tijd.
Zowat 150 jaar geleden was er eens een jonge man, van goede komaf wat het bezit betreft, die zijn familie gedag zei, op zijn paard sprong, en de wijde wereld introk. Nee, dit is geen nieuwe versie van de parabel van de verloren zoon, al was het toen ook een beetje zo. Hier gaat het om het ontstaan van Mundo Novo.
Eigenlijk weet ik niet met zekerheid of die jonge man nog wel zo heel jong en onbezonnen was, dat lijkt mij zelfs weinig waarschijnlijk. Maar dat andere, dat paard en die goede komaf, dat zal wel historisch juist zijn. Maar waarschijnlijk trok hij er niet alleen op uit, alweer een verschil met die mooie parabel. En hij trok ook niet op reis om in de kortste keren zijn geld te vertieren in Lierke Plezierke. Integendeel, er viel in die tijd nog heel wat te ontdekken in Brazilië. Vandaag kunnen wij ons dat moeilijk voorstellen, want je kan nu al een lapke grond op de maan kopen, maar in het midden van de 19de eeuw waren er nog heelder stukken Brazilië die van niemand waren en die dus dringend van iemand moesten worden.
Tegenwoordig ga je, als je zulke plannen hebt, naar de notaris, maar die al dan niet zo jonge man had een beter idee, en dacht: ik spring op mijn paard, en ik ga eens kijken hier of daar. Zijn betovergrootvader had dat een paar eeuwen voordien ook gedaan, die had wel niet zijn paard gezadeld, maar had een boot gekocht en was met man en macht uit Portugal gekomen, om te kijken of er aan de andere kant van t water nog iets te rapen viel. Zo gezegd, zo gedaan dus. Onze man reed een dagreis ver, sloeg zijn tent op, maakte een kampvuur, sliep eens lekker en reed toen verder, tot hij na enkele dagen al honderden kilometers ver van de kust en de Oceaan en Salvador was, volop in het binnenland. Op zekere dag vond hij een plaats die op het eerste gezicht nog van niemand was, en die vanaf nu dus van hem zou zijn.
Op zichzelf was dat al een meevaller: wat van niemand was, was nu van iemand, en die iemand was hijzelf, je zou voor minder juichen. Maar er was nog veel meer! Omdat dat land voorheen van niemand was, was het nog ongerept, een parel puur natuur, met bos en berg en dal. Een lust voor het oog. Dat vond de man ook, en al was hij welopgevoed en had hij geleerd zijn emoties in te tomen en twee keer na te denken, het was allemaal zo mooi en het was allemaal van hem, dat werd hem toch te machtig en hij zong het uit: Que mundo novo! Vrij vertaald, wat een pracht van een nieuwe wereld! En zo werd die parel puur natuur van toen het Mundo Novo van vandaag.
Of dat allemaal historisch waar is, weet ik niet zeker, maar de mensen hier vertellen het zo. Zowat 150 jaar geleden is het stadje Mundo Novo ontstaan omdat het toevallig ontdekt of gevonden werd door een wat late ontdekkingsreiziger die op zoek ging naar wat er nog te vinden was. En daar lag dan plots een stukje ongeschonden schoonheid, zo aantrekkelijk en zo lief, een echte Nieuwe Wereld, een echte Mundo Novo.
Nu is Mundo Novo een klein stadje op zowat 350 kilometer van Salvador, bijna lijnrecht het binnenland van Bahia in, op ongeveer 12 graden zuiderbreedte, dus nog volop in de tropen. Maar dit woord tropen kan misleidend werken. Er is hier geen sprake meer van regenwoud of dagelijkse tropische regens in de vooravond. In de eerste 100 jaar van zijn bestaan is Mundo Novo grondig ontbost, en de parel puur natuur heeft jaar na jaar meer te lijden onder de dorheid en de droogte.
Ook het woord stadje kan ons misleiden. Mundo Novo heeft in zijn geheel een oppervlakte, die je kan vergelijken met een halve provincie in België. Het centrum, het eigenlijke stadje, telt zowat 10.000 inwoners. Daarnaast heb je nog een dertigtal wijken, van verschillende grootte, waar in totaal nog eens ongeveer 15.000 mensen wonen. Die verschillende kleine woonkernen liggen doorgaans vier, vijf kilometer van elkaar. Tussenin heb je soms braakliggende heuvels, die voor niets gebruikt worden. Je vindt ook weiden, meestal schraal begroeid, waar wat vee op graast, een soort koeien, de zeboes. En dan heb je nog de roça, dat is geen echte woonkern, maar kleine stukjes grond waar eenvoudige boerenmensen hun eigen klein stukje grond kunnen bebouwen. Deze mensen zijn verre van rijk, maar al bij al zijn zij dikwijls beter af dan vele anderen, omdat ze doorgaans op een eigen lapke grond voldoende kunnen telen om in eigen voeding te voorzien. De meesten kunnen zelfs meer verbouwen dan ze zelf nodig hebben en dus wekelijks de markt doen met groenten en fruit van eigen kweek.
Op het grondgebied van Mundo Novo vind je dan nog een tiental grote fazendas, dat zijn zeer grote boerderijen, waarvan de eigenaars veelal in Salvador wonen. Daar oefenen zij dan hun hoofdberoep uit. Zij zijn de weinige hooggeschoolden met een universitair diploma, dokter, ingenieur of iets gelijkaardigs. Naast dat hoofdberoep hebben zij dan een bijzonder lucratieve bijverdienste aan hun fazenda. Eigenlijk is het woord zelf best leuk: fazenda is afgeleid van het Portugese woord voor doen, en met een beetje zin voor ironie zou je fazenda dus kunnen vertalen door doeningske, zoals ze in West-Vlaanderen destijds een klein boerderijtje noemden. Maar hier zijn de doeningskes toch wel flink uit de kluiten gewassen. Enkele jaren geleden kon ik zo een fazenda bezoeken, niet eens de grootste van Mundo Novo. De eigenaar, een ingenieur in Salvador, liet ons zijn eigendom zien. Het ging om meer dan 150 paarden, en ruim 1000 (duizend) stuks rundvee. Het was overigens niet zijn enige boerderij: in totaal bezat hij 4 fazendas op diverse plaatsen in Bahia. Elke fazenda heeft dan zijn eigen beheerder, die in een behoorlijk huis woont, zij het minder luxueus dan de woning waar de eigenaar af en toe even op bezoek komt. De meeste arbeiders wonen in een klein huisje, eerder armtierig doorgaans, op grond van de fazenda. Meestal is er ook een eigen schooltje, met één klasje waarin de kinderen van verschillende leeftijd, samen wat onderwijs krijgen.
Toerisme is er niet echt in Mundo Novo, maar je zou van twee toeristische attracties kunnen spreken: enerzijds het mooie dorpsplein, en anderzijds de hoogste heuvel met de kapel van Sint-Judas Tadeüs. Op het dorpsplein vind je, vanzelfsprekend, de hoofdkerk, een hooggelegen imposant gebouw, dat je bij manier van spreken de kathedraal van Mundo Novo zou kunnen noemen, omdat het bouwwerk zo indrukwekkend is. Heel het stadje is bijzonder heuvelachtig, eigenlijk vind je nergens een stuk dat echt vlak is. De straten zijn meestal erg steil, ook om naar de kerk te komen. Als je dan aan de voet van de kerk komt, blijven er nog 29 trappen te doen.
En elke zondagavond om halfacht loopt deze kathedraal vol met enthousiaste mensen van alle leeftijden, die biddend, zingend en handenklappend hun geloof vieren. Vol vreugde.