Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
30-06-2012
ZONDAG 1 JULI
13de ZONDAG B – 1 JULI 2012
'MEISJE, IK ZEG JE: STA OP!'
Vandaag horen we in het evangelie een wonderverhaal, dat tegelijk één van de mooiste en ook één van de pijnlijkste is: de opwekking van het dochtertje van Jaïrus.
Het doet altijd pijn te horen dat een kind gestorven is; maar anderzijds valt dit verhaal op door het tedere taalgebruik.
Mogen wij eruit leren om mensen die gebukt gaan onder een groot verdriet met zachtmoedigheid en tederheid tegemoet te treden.
Toen Jezus weer met de boot was overgestoken, verzamelde er zich een grote menigte bij hem, en hij bleef aan het meer. Een van de leiders van de synagoge, die Jaïrus heette, kwam naar hem toe, en toen hij Jezus zag viel hij aan zijn voeten neer.
Hij smeekte hem dringend: ‘Mijn dochtertje ligt op sterven; kom haar de handen opleggen om haar te redden en te zorgen dat ze in leven blijft.’ Hij ging met hem mee. Een grote menigte volgde hem en verdrong zich om hem heen.
Nog voor hij uitgesproken was, kwamen enkele mensen tegen de leider van de synagoge zeggen: ‘Uw dochtertje is gestorven, waarom valt u de meester nog lastig?’ Maar Jezus hoorde dat en zei tegen de leider van de synagoge: ‘Wees niet bang, maar blijf geloven.’
Hij stond niemand toe om met hem mee te gaan, behalve Petrus, Jakobus en Johannes, de broer van Jakobus. Ze kwamen bij het huis van de leider van de synagoge en zagen daar een groep mensen die luid stonden te huilen en te weeklagen.
Hij ging naar binnen en zei tegen hen: ‘Waarom maken jullie zo’n misbaar en huilen jullie? Het kind is niet gestorven, het slaapt.’ Ze lachten hem uit. Maar hij stuurde hen allemaal naar buiten en ging met de vader en moeder van het kind en de leerlingen die bij hem waren, de kamer van het kind binnen. Hij pakte de hand van het kind vast en zei tegen haar: ‘Talita koem!’ In onze taal betekent dat: ‘Meisje, ik zeg je, sta op!’ Meteen stond het meisje op en begon heen en weer te lopen. Ze was twaalf jaar. Iedereen was met stomheid geslagen. Hij drukte hun op het hart dat niemand dit te weten mocht komen, en zei dat ze haar te eten moesten geven.
(Marcus 5,21-24 en 35b-43)
MEISJE, IK ZEG JE: STA OP!
Bij dit mooie, maar pijnlijke wonderverhaal zou ik liever geen grote woorden willen plaatsen; ik zou maar één kort zinnetje uit het hele verhaal willen lichten: Jezus pakte de hand van het kind en zei tot haar: ‘Meisje, sta op!’
Het deed me meteen denken aan twee dingen die mij onlangs nogal aangesproken hebben. Twee jonge ouders vertelden me over hun dochtertje dat zij jaren geleden bij een ongeval verloren hadden. Ik wist niet wat te zeggen bij zoveel onbegrijpelijk leed: mijn theologie en menselijke wijsheid schoten tekort, maar ik was getroffen door de rust en vrede die zij uitstraalden, en ik vroeg hen hoe zij daartoe gekomen waren.
Het waren eenvoudige mensen en in schamele woorden hebben zij iets gezegd over hun geloof in de liefde van Jezus, die sterker is dan de lichamelijke dood. Hun eenvoudig geloof heeft mij meer gesterkt dan vele boeken.
Het tweede is een gebed, dat ik onlangs las. Ik geloof dat de woorden ervan goed kunnen zijn voor ons allen:
'Heer Jezus,
soms voel ik me haast verloren
in de wereld, in mijzelf, in ontmoetingen.
Spreek dan uw woord tot mijn hart:
sta op, ga in vrede je weg…
Soms ben ik terneergeslagen,
zonder kracht, zonder perspectief.
Spreek dan uw woord in mijn hart:
sta op, vat moed, leef, bemin…ga naar anderen toe.
En laat mij die woorden voortspreken,
overal waar levensmoed is gekwetst.
Moge het ook voor ons zo zijn: dat wij meer geneigd zijn tot een eenvoudig, kinderlijk geloof, dan tot grote woorden, die ons hart niet raken.
‘Hoe kan het toch zijn, zo heb ik mij dikwijls afgevraagd, dat een gebeurtenis of proces zo geheel anders verloopt dan de aanzet deed vermoeden? Ik bedoel niet het grote, mythische begin van alle dingen in een gemakkelijk te idealiseren voortijd en de val daaruit in de geschiedenis, waar de mythe tot barre feiten verklontert, maar een soort van parallel daarvan op de veel kleinere en met minder risico’s waar te nemen schaal van het persoonlijke en interpersoonlijke affectieve leven, de verstarring van wat ergens in de warme bodem van het gevoelsleven ontsproten is tot een rituele grimas of een maatschappelijk maniertje.
Het is de verkilling en de bevriezing van irrationele levensuitingen op hun weg van het binnenste binnen naar het buitenste buiten. Geen enkele uiting, zo schijnt het, kan over de gapende kloof tussen impuls en instituut springen zonder tevoren haar eigenlijke gewicht en haar authentieke ernst en daarmee de zwaarte van haar substantie af te leggen.
Wat als idealisme begint kan zich aldus niet handhaven zonder tot een bureaucratisch en tiranniserend instituut te ontaarden: de impuls treedt terug en het instituut, waaraan hij het aanzien heeft gegeven, bestaat mechanisch en hardvochtig voort en gaat zijn eigen wegen, desnoods nog eeuwen, ja millenniën na het sterven van de geest. In deze zin heeft Kierkegaard in zijn laatste jaren het geïnstitutionaliseerde christendom ervaren en beschreven.’
(Verhoeven, Corn : ‘Het Leedwezen. Beschouwingen over troost en verdriet, leven en dood. Bilthoven, Ambo, 1971, p. 9)