VERKILLING
‘Hoe kan het toch zijn, zo heb ik mij dikwijls afgevraagd, dat een gebeurtenis of proces zo geheel anders verloopt dan de aanzet deed vermoeden? Ik bedoel niet het grote, mythische begin van alle dingen in een gemakkelijk te idealiseren voortijd en de val daaruit in de geschiedenis, waar de mythe tot barre feiten verklontert, maar een soort van parallel daarvan op de veel kleinere en met minder risico’s waar te nemen schaal van het persoonlijke en interpersoonlijke affectieve leven, de verstarring van wat ergens in de warme bodem van het gevoelsleven ontsproten is tot een rituele grimas of een maatschappelijk maniertje.
Het is de verkilling en de bevriezing van irrationele levensuitingen op hun weg van het binnenste binnen naar het buitenste buiten. Geen enkele uiting, zo schijnt het, kan over de gapende kloof tussen impuls en instituut springen zonder tevoren haar eigenlijke gewicht en haar authentieke ernst en daarmee de zwaarte van haar substantie af te leggen.
Wat als idealisme begint kan zich aldus niet handhaven zonder tot een bureaucratisch en tiranniserend instituut te ontaarden: de impuls treedt terug en het instituut, waaraan hij het aanzien heeft gegeven, bestaat mechanisch en hardvochtig voort en gaat zijn eigen wegen, desnoods nog eeuwen, ja millenniën na het sterven van de geest. In deze zin heeft Kierkegaard in zijn laatste jaren het geïnstitutionaliseerde christendom ervaren en beschreven.’
(Verhoeven, Corn : ‘Het Leedwezen. Beschouwingen over troost en verdriet, leven en dood. Bilthoven, Ambo, 1971, p. 9)
|