Van in de oudste tijden vierden de christenen de geboorte van Johannes de Doper. Hij had de grootse roeping om de mensen voor te bereiden op de komst van de Verlosser.
Geen simpele opdracht … want van nature gaan mensen andere wegen, dan die wegen die tot verlossing, diepe vreugde en volkomen leven leiden.
Johannes heeft die opdracht echt ter harte genomen, met een totale overgave en toewijding, en letterlijk totterdood: de trouw aan zijn profetische taak heeft hem het leven gekost.
In die tijd trad Johannes de Doper op in de woestijn van Judea. Hij verkondigde: ‘Kom tot inkeer, want het koninkrijk van de hemel is nabij!’ Dit was de man over wie de profeet Jesaja sprak, toen hij zei: ‘Luid klinkt een stem in de woestijn: ‘Maak de weg van de Heer gereed, maak recht zijn paden.’’ Johannes droeg een ruwe mantel van kameelhaar met een leren gordel; hij voedde zich met sprinkhanen en wilde honing. Uit Jeruzalem, uit heel Judea en uit de omgeving van de Jordaan stroomden de mensen toe, en ze lieten zich door hem dopen in de rivier de Jordaan, terwijl ze hun zonden beleden.
Toen hij zag dat veel Farizeeën en Sadduceeën op zijn doop afkwamen, zei hij tegen hen: ‘Adderengebroed, wie heeft jullie wijsgemaakt dat je veilig bent voor het komende oordeel? Breng liever vruchten voort die een nieuw leven waardig zijn, en denk niet dat je bij jezelf kunt zeggen: Wij hebben Abraham als vader. Want ik zeg jullie: God kan uit deze stenen kinderen van Abraham verwekken!
De bijl ligt al aan de wortel van de boom: iedere boom die geen goede vrucht draagt, wordt omgehakt en in het vuur geworpen. Ik doop jullie met water ten teken van jullie nieuwe leven, maar na mij komt iemand die meer vermag dan ik; ik ben zelfs niet goed genoeg om zijn sandalen voor hem te dragen.
Hij zal jullie dopen met de heilige Geest en met vuur; hij houdt de wan in zijn hand, hij zal zijn dorsvloer reinigen en zijn graan in de schuur bijeenbrengen, maar het kaf zal hij verbranden in onblusbaar vuur.’
(Matteüs 3,1-12)
PROFEET EN WEGBEREIDER
‘Er kwam iemand die door God was gezonden; hij heette Johannes. Hij kwam als getuige, hij moest getuigen van het licht, opdat allen door hem tot geloof zouden komen.’ Zo schrijft Johannes, evangelist, over zijn naamgenoot, de Doper. Daarom noemen we hem ‘Profeet en Wegbereider’.
EEN PROFEET PREDIKT NIET ZICHZELF. Het gaat niet om zijn eigen persoontje, maar hij verwijst naar iemand die groter is. Dikwijls spreken zij Gods woord en vertolken zij Gods toorn, bij mensen die op een godvergeten wijze leven. In dezelfde zin wijst Johannes Jezus aan, als de mens op wie het aankomt, die langverwachte Messias of Toekomstmens, voor wie hij het pad effent.
Zo wordt een profeet EEN TEKEN VAN TEGENSPRAAK. Wie Jezus aanwijst als de mens op wie het aankomt, is niet welkom bij diegenen, die alleen zelf in het zonnetje willen staan, en anderen het licht in de ogen niet gunnen. Wie van Jezus spreekt of de aandacht op God vestigt, MOET botsen met gevestigde machten, die alleen eigen voordeel, aanzien en belang zoeken. Gods plan met de mens gaat radicaal in tegen de donkerste driften van het EIGEN IK.
Daarom beuken profeten in op diegenen, die met de ellebogen aan de top geraakt zijn, religieus of politiek. Daarom had ook Jezus zelf het aan de stok met de hogepriesters en de farizeeën, net zoals vandaag over Johannes gezegd wordt: ‘Adderengebroed! Hoe kunt gij denken dat ge aan de dreigende toorn van God zult ontkomen?’ Het zou nogal een bom zijn als vandaag een nieuwe Johannes zou opstaan, en zo zou spreken tot diegenen, die in naam van God en voor het welzijn van de mensen gezag uitoefenen, op burgerlijk of kerkelijk vlak.
Het leven van Johannes kende geen happy end. Op last van Herodes werd hij onthoofd, want die zag niet meer wat schoon en edel is, omdat zijn geest beneveld was door zijn laagste driften.. Zo verliep het ook met Jezus: leiders hebben lange tenen en dulden geen tegenspraak, en daarom MOEST HIJ aan het kruis. Zoals zovelen, die net als Hij, het beste voorhebben met weerloze mensen, en daarom door de satans van deze wereld vermoord of vertrapt worden.
Maar Jezus is verrezen! Jezus blijft verrijzen en leeft voort, terwijl zoveel heersers door de geschiedenis uitgespuwd werden: Nero uit het oude Rome, de pausen van de Middeleeuwen, de Nazi’s van Hitler, de slippendragers van Stalin en zoveel anderen.
GERECHTIGHEID GESCHIEDT! Soms is het lang wachten, maar het is de hoop voor ons en alle kleine mensen. Daarom bidden we: Heer, zend ons profeten!
Tussen zaaien en oogsten ligt voor de boer een lange wachttijd, waarop hij minder greep heeft en waarin hij vooral moet vertrouwen op de groeikracht van het zaad.
Marcus roept ons op om vertrouwen te hebben in de innerlijke kracht van Gods Woord. En ook al zijn ons geloof en onze liefde nog zo klein als een mosterdzaadje, toch kan al iets zichtbaar worden van wat groeien kan: het Rijk van God op onze aarde.
In die tijd zei Jezus: ‘Het is met het koninkrijk van God als met een mens die zaad uitstrooit op de aarde: hij slaapt en staat weer op, dag in dag uit, terwijl het zaad ontkiemt en opschiet, ook al weet hij niet hoe. De aarde brengt uit zichzelf vrucht voort, eerst de halm, dan de aar, en dan het rijpe graan in de aar. Maar zo gauw het graan het toelaat, slaat hij er de sikkel in, omdat het tijd is voor de oogst.’
En hij zei: ‘Waarmee kunnen we het koninkrijk van God vergelijken en door welke gelijkenis kunnen we het voorstellen? Het is als een zaadje van de mosterdplant, het kleinste van alle zaden op aarde wanneer het gezaaid wordt. Maar als het na het zaaien opschiet, wordt het het grootste van alle planten en krijgt het grote takken, zodat de vogels van de hemel in zijn schaduw kunnen nestelen.’
Met zulke en andere gelijkenissen maakte hij hun het goede nieuws bekend, voorzover ze het konden begrijpen; hij sprak alleen in gelijkenissen tegen hen, maar wanneer hij alleen was met zijn leerlingen, verklaarde hij hun alles.
(Marcus 4,26-34)
GEDULD EN VERTROUWEN
Het is een klein parabeltje van Jezus, dat eerste deeltje: ‘terwijl de boer slaapt’. Misschien niet zo gekend maar zo waardevol, omdat het vertrouwen biedt en toekomst belooft, terwijl ontgoocheling en moedeloosheid ons kunnen bekruipen, als we de geloofsafval zo duidelijk menen te zien.
Echt nieuw zijn die gevoelens eigenlijk niet. Reeds tijdens Jezus’ leven bestonden ze. Na het wonder met de broden en de vissen, zegt Jezus dat Hij zelf het brood is voor het leven van de mensen. Velen hebben het daar moeilijk mee, gaan twijfelen, en verlaten zijn gezelschap. Elders lezen we bij Matteüs: ‘De elf leerlingen gingen naar Galilea, naar de berg waar Jezus hen had onderricht, en toen ze hem zagen vielen ze op de knieën; sommigen echter twijfelden. En welke ontgoocheling spreekt er niet uit de woorden van de leerlingen op weg naar Emmaüs: ‘Wij echter hadden gehoopt …’
Daarom heeft Jezus verteld over de boer die slaapt, terwijl het zaad ontkiemt en opgroeit, doorheen vele wisselende vormen: het groene sprietje, de aar en dan het rijpe graan. Het is alsof Hij ons zegt: ‘verlies je vertrouwen niet, ook al moet je wachten en begrijp je niet alles, ook al lijkt alles soms verloren.’
Ons vertrouwen berust niet op onze eigen krachten, maar op de innerlijke groeikracht van Gods Woord. Tegenkrachten zijn er, ongetwijfeld, maar die zijn er altijd geweest. Waaraan schenken wij ons vertrouwen: aan de tegenkrachten of aan Gods eigen Woord?
Anne Frank heeft zoveel kwaad gezien en beleefd. Toch schreef zij nog: ‘Ondanks alles geloof ik in de innerlijke goedheid van de mens.’ En zelfs bij Sigmund Freud vinden wij bemoediging: ‘De stem van de waarheid klinkt zacht, maar zij houdt niet op te spreken tot zij gehoord wordt.’
Laten wij dus maar geloven in het zaad dat groeit, uit eigen kracht! En laten wij er op letten om – individueel en als Kerk – geen tegenkracht te zijn die de groei van het Rijk van God belemmert. Zelf kunnen wij dit Rijk niet vestigen, maar laten wij in alle bescheidenheid meewerken aan de groei ervan!
‘Onze opvoeding lijdt aan een te vroeg en een te veel. Anders gezegd: wij kunnen niet wachten. Wij anticiperen onophoudelijk op wat nog niet is, maar komen moet. Wij slepen de kinderen naar God toe in plaats van hen alleen maar te laten komen en hen niet te verhinderen, zoals het evangelie ons leert te doen (Mt. 19, 14).
Wij zeggen: leer het maar vast, en vooral: doe het maar vast, ook al staat het je tegen en wij denken er dan bij: dan is er tenminste geen risico meer. Wij vergeten dat kinderen naar de volwassenheid groeien en niet door ons ingrijpen tot volwassen gemaakt kunnen worden. De moraal van het kind en de godsdienst van het kind moeten volgens ons eigenlijk opeens klaar zijn, ongeveer zoals Athena met volle wapenuitrusting uit het hoofd van Zeus te voorschijn sprong…
Eigenlijk pleit ik voor een opvoeding die werkelijk gelooft, dat God in jeugdigen aanwezig is en werkt. Maar hoezeer ons de godsdienst ter harte gaat, wij geloven nauwelijks. Wij hebben haast. Maar zij die geloven haasten niet. Wij echter zullen het God wel eens voorschrijven hoe je kinderen groot maakt.
Of moet ik u herinneren aan die evangelische parabel, waarin het Rijk der hemelen wordt gelijkgesteld met een man die het zaad in de aarde werpt? ‘Dan gaat hij naar bed en staat op overdag. En het zaad ontkiemt en groeit op: hij weet zelf niet hoe.’ Dat hadden wij nooit zo durven zeggen: het zaad groeit op, terwijl wij slapen; slapende worden wij rijk. Wij zien het spook van het quiëtisme al opdagen.
Ik pleit voor een opvoeding die vertrouwen heeft in de groeikrachten van het kind, in zijn eigen verlangen om goed te worden; die tijd geeft om mis te tasten, ervaringen op te doen en te leren.’
(Han Fortmann: ‘Zij die geloven, haasten niet’, toespraak uit 1957 (!), geciteerd in : Jan Nieuwenhuis: ‘Terwijl de boer slaapt.’, Ambo, 11de druk, pp. 135-136).
Ook vandaag nog willen wij het feest van Sacramentsdag vieren en onze gedachten laten uitgaan naar Jezus’ woorden bij het Laatste Avondmaal: ‘Neemt en eet, dit is mijn lichaam’.
Jezus zegt ons dat Hij in tekenen van brood en wijn bij ons zal blijven. Zo is elke eucharistie een uiting van geloof: wij geloven dat we in dit sacrament één worden met Jezus.
Maar evenzeer is elke eucharistie, van onzentwege, een belofte, die wij aangaan voor ons dagelijkse leven. Als wij daar – in dat dagelijkse leven – niet delen van onszelf, moeten wij nog meer bezield worden door die woorden van Jezus: ‘Dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven en gebroken wordt.’
Op de eerste dag van het feest van het Ongedesemde Brood, wanneer het paaslam wordt geslacht, zeiden zijn leerlingen tegen Jezus: ‘Waar wilt u dat wij voorbereidingen gaan treffen zodat u het paasmaal kunt eten?’
Hij stuurde twee van zijn leerlingen op pad en zei tegen hen: ‘Ga naar de stad. Daar zal een man die een kruik water draagt jullie tegemoet komen; volg hem, en wanneer hij ergens binnengaat, moeten jullie tegen de heer des huizes zeggen: ‘De Meester vraagt: ‘Waar is het gastenvertrek waar ik met mijn leerlingen het paasmaal kan eten?’’ Hij zal jullie een grote bovenzaal wijzen, die al is ingericht en waar alles gereedstaat; maak daar het paasmaal voor ons klaar.’ De leerlingen vertrokken naar de stad, en alles gebeurde zoals hij gezegd had, en ze bereidden het paasmaal.
Terwijl ze aten, nam hij een brood, sprak de zegenbede uit, brak het brood, deelde het uit en zei: ‘Neem hiervan, dit is mijn lichaam.’
En hij nam een beker, sprak het dankgebed uit en gaf hun de beker, en allen dronken eruit. Hij zei tegen hen: ‘Dit is mijn bloed, het bloed van het verbond, dat voor velen vergoten wordt.
Ik verzeker jullie: ik zal niet meer van de vrucht van de wijnstok drinken tot de dag komt dat ik er opnieuw van zal drinken in het koninkrijk van God.’
Nadat ze de lofzang hadden gezongen, vertrokken ze naar de Olijfberg.
(Mc 14,12-16 en 22-26)
ALS BROOD GEGEVEN EN GEBROKEN
Sacramentsdag mogen we zeker het ‘feest van de gegeven Jezus’ noemen. Jezus is zich ten volle bewust van zijn zending en in volle aanvaarding blikt hij vooruit op zijn lijden, zijn kruis, zijn gegevenheid tot het uiterste.
De oorsprong van dit feest vinden we inderdaad in de woorden van Jezus bij het Laatste Avondmaal. In die zwaar geladen, emotionele sfeer van het laatste samenzijn met zijn meest intieme vrienden. We kennen de feiten: Jezus nam wat brood, en brak het, en gaf een stuk aan elkeen. We kennen ook de woorden: ‘Dit is mijn Lichaam, voor u gegeven en gebroken’.
In de historische context of samenhang zijn het profetische woorden: ‘wat ik hier met dit brood doe, - breken en delen – dat zal de komende uren ook met mij gebeuren’. In dit simpele gebaar zegt Jezus a.h.w. aan zijn vrienden: ‘Ik zal gemarteld worden en gekruisigd. Ik zal gegeven en gebroken worden totterdood. Want hiertoe ben ik in de wereld gekomen, niet zomaar, maar ‘opdat alle mensen leven zouden hebben, en wel leven in overvloed’.
En het gebaar van het gebroken brood zegt ons nog meer. Ook jullie, mijn vrienden, zijn hiertoe geroepen. Een dienaar staat immers niet boven zijn meester. Als je ten einde toe mijn volgeling wil zijn, als je ten einde toe wil leven voor het Koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, dan zal geen aardse roem je deel zijn. Wat de machten van het kwaad met Mij gaan doen, zal ook met jullie gebeuren. Dat vraag ik jullie: om ten einde toe mijn weg te gaan, gegeven en gebroken. Niet uit zelfpijniging, maar opdat eens, opdat ooit de gerechtigheid van God het moge halen op de machten van kwaad en onrecht, die zo welig tieren. Opdat mensen, hier en elders, opdat wereldwijd, mensen die zich arm weten en ontvankelijk zijn, leven mogen vinden en wel in overvloed.
Zo is dit feest van Sacramentsdag en eigenlijk elke eucharistie een bewogen, ontroerde herinnering aan wat toen gebeurd is. Maar daar blijft het niet bij: in elke eucharistie aanvaarden wij, hoe schamel wij ook zijn, telkens opnieuw onze eigen roeping om zo te leven, Hem achterna. Desnoods gegeven en gebroken.
(Na het wonder met de broden en de vissen, zei Jezus:)
IK BEN HET LEVENDE BROOD dat uit de hemel is neergedaald; wanneer iemand dit brood eet zal hij eeuwig leven. En het brood dat ik zal geven voor het leven van de wereld, is mijn lichaam.’
Dit is het brood dat uit de hemel is neergedaald. Het is niet het brood dat uw voorouders aten; zij zijn gestorven, maar WIE DIT BROOD EET ZAL EEUWIG LEVEN.’
Een week na Pinksteren vieren we het feest van de Heilige Drie-eenheid: God, die Vader, Zoon en Geest is.
Terwijl we vorige zondag de gave van Gods Geest beleefden, trachten we vandaag iets te vatten van zijn diepste wezen: Hij, die als een Vader en een Moeder liefdevol voor ons zorgt; Hij, die Jezus zond om aan zijn liefde een gezicht te geven; Hij, die ons door zijn Geest laat delen in die liefde.
De elf leerlingen gingen naar Galilea, naar de berg waar Jezus hen had onderricht, en toen ze hem zagen bewezen ze hem eer, al twijfelden enkelen nog.
Jezus kwam op hen toe en zei: ‘Mij is alle macht gegeven in de hemel en op de aarde. Ga dus op weg en maak alle volken tot mijn leerlingen.
Doop hen in de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest, en leer hun alles onderhouden wat ik jullie opgedragen heb.
En houd dit voor ogen: ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld.’
(Matteüs 28,16-20)
GOD, WIE BEN JE?
God! We gebruiken de naam zo dikwijls, maar wat kunnen we ons daarbij voorstellen? Wie even stilstaat bij de oneindigheid van de kosmos of bij het feit van zijn eigen bestaan, denkt al vlug: ‘Er moet toch iets zijn!’ Is daarmee alles gezegd of mogen wij meer vermoeden? Want er komen verdere vragen.
Waarom is er schoonheid en orde en geen chaos of warboel? Een klein insect, dat immense heelal, of een heel gewone bloem: het zijn stuk voor stuk wonderen. En waarom bestaan liefde en goedheid die zin geven aan het leven? Waar komt dat alles vandaan en wat is het doel van dat alles?
Bij zulke vragen lijkt het antwoord ‘er moet iets zijn’ te weinig. Vanzelf denken we aan méér dan een blinde kracht. Zouden wij dan niet beter spreken van ‘Iemand’ dan van ‘iets’, en die Iemand zelfs ‘Liefde’ durven noemen?
Jezus koos nog een mooiere naam: ‘Vader’, zei Hij, als Hij over God sprak. Of beter: Hij zei ‘abba,’ de troetelnaam, zoals wij ‘papa’ zouden zeggen. En dan is er sprake van een liefdevolle relatie, van genegenheid, wederzijds.
Als ook wij die Iemand ‘onze vader’ mogen noemen, delen wij in diezelfde relatie van liefde en genegenheid. Die stap mogen zetten van ‘iets’ naar ‘Vader’ is een stap naar een warmer, een rijker, een voller mens-zijn.
Het sluit ook aan bij de oudste naam, die God aan zichzelf toekent. Vanuit de brandende braamstruik noemt Hij zich: ‘Jahwe’, ‘Ik zal er zijn voor jou!’. En bij Johannes lezen we trouwens letterlijk: ‘God is Liefde’.
In deze naam van ‘Liefde, die er is voor ons’ – zoals God zichzelf noemt –raken we zijn diepste wezen, zijn meest intieme ‘Ik’. En als we zo in Hem mogen geloven, wordt Hij ook het uiteindelijke rustpunt van ons leven.
De Geest daalde neer over de apostelen zoals vroeger Gods Geest zweefde over de wateren. De Geest was de stuwende kracht bij de schepping.
De Geest is nog altijd de scheppende kracht: die wat oud is weer nieuw maakt, die wat koud is weer warm maakt, die wat hard is weer zacht maakt.
Met dit feest van Pinksteren worden we uitgenodigd ons meer toe te vertrouwen aan de scheppende kracht van de Geest.
Bij het Laatste Avondmaal zei Jezus tot zijn leerlingen: ‘Als jullie Mij liefhebben, zul je ter harte nemen wat Ik jullie opdraag. En Ik zal de Vader vragen jullie een andere Helper te geven, die voor altijd bij jullie zal zijn.
Als iemand Mij liefheeft, zal Hij mijn woord ter harte nemen; dan zal mijn Vader hem liefhebben en zullen We bij hem ons verblijf gaan houden.
Wie Mij niet liefheeft, neemt mijn woorden niet ter harte.
Het woord dat jullie horen, is echter niet mijn woord, maar dat van de vader die Mij gezonden heeft.
Dat is het wat Ik jullie te zeggen had, nu Ik nog bij jullie ben. De Helper die de Vader jullie in mijn naam zal zenden, zijn heilige Geest, zal jullie verder in alles onderrichten: Hij zal jullie alles laten begrijpen wat Ik jullie gezegd heb.
(Jo 14,15-16 en 23-26)
DE VRUCHTEN VAN DE HEILIGE GEEST
Wie of wat de heilige Geest is, is moeilijk te zeggen. Hij laat zich zo moeilijk vatten in woorden. Dat is ook zo voor geesten met een kleine letter. In de tekenverhalen van onze kindertijd werden ze voorgesteld door een zwevend laken, met daarin twee ogen.
Maar je kan die Heilige Geest wel opmerken in mensen, waar iets bijzonders van uitgaat: hun woorden komen diep uit hun hart, ze menen wat ze zeggen. Ook hun daden zijn oprecht en eerlijk: wat ze doen, is echt.
Ze stralen iets uit dat met die Geest te maken heeft: warmte, goedheid,vrede, geduld, begrip, en zeker ook aandacht voor de minsten ...
Je merkt die kracht ten leven niet enkel bij mensen voor wie alles altijd meezit, maar evenzeer bij velen wiens levenspad niet over rozen loopt.
Zulke mensen mogen we 'geestige' mensen noemen, mensen bezield door Gods Goede, Heilige Geest. Van hen gaat een kracht uit waar je zelf beter van wordt.
Geestige mensen tonen ook zonder veel woorden hoe de Geest vandaag aan het werk is.
(vrij naar Carlos Desoete)
Die mooie vruchten van de Heilige Geest wil ik u van harte toewensen op dit feest van Pinksteren, deze zalige hoogdag van Gods Goede Heilige Geest.
In het evangelie van vandaag horen we Jezus bidden voor zijn leerlingen. ‘Vader, behoed hen voor de macht van het kwaad. Zij zijn in de wereld, maar niet van de wereld, zoals ook Ik niet van de wereld ben.’
Van de wereld: we hoeven het nieuws maar te beluisteren en dan horen we het wel: strijd om macht, prestige, bezit… en vaak worden mensen gebruikt en misbruikt voor die doeleinden.
Jezus weet wel dat we vatbaar zijn voor wat er in de wereld te koop is, maar Hij hoopt dat we aan die wereld niet het laatste woord laten. Hopelijk geven we, naar Jezus’ voorbeeld, voorrang aan andere zaken zoals:
mensen tot hun recht laten komen, macht en economie gebruiken voor het welzijn van elke mens, voor de zwaksten het eerst, en trouw en liefde beleven, zodat mensen kunnen gelukkig zijn.
naar Levensecht
Tijdens het Laatste Avondmaal sloeg Jezus zijn ogen ten hemel en bad:
‘Heilige Vader, bewaar in uw Naam hen die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij één mogen zijn zoals Wij. Toen Ik bij hen was bewaarde Ik in uw Naam hen die Gij Mij hebt gegeven. Ik heb over hen gewaakt en niemand van hen is verloren gegaan behalve de man van verderf, want de Schrift moest vervuld worden.
Maar nu kom Ik naar U toe en nog in de wereld zeg Ik dit, opdat zij mijn vreugde ten volle in zich zouden bezitten.
Ik heb hun uw woord meegedeeld, maar de wereld heeft hen gehaat omdat zij niet van de wereld zijn zoals Ik niet van de wereld ben.
Ik bid niet dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart voor het kwaad. Zij zijn niet van de wereld zoals Ik niet van de wereld ben. Wijd hen U toe in de waarheid. Uw woord is waarheid.
Zoals Gij Mij in de wereld gezonden hebt zo zend Ik hen in de wereld, en omwille van hen wijd Ik Mij aan U, opdat ook zij in de waarheid aan U toegewijd mogen zijn.’
(Johannes 17,11b-19)
‘VADER, BEHOED HEN
VOOR DE MACHT VAN HET KWAAD.’
Dikwijls kijken wij met heimwee naar de tijd van de eerste christenen. Dikwijls bidden wij ook dat de geestdrift van de vroege Kerk evenzeer onder ons zou leven.
Vandaag horen we de keerzijde van deze vroegste tijd. Jezus gaat weg uit deze wereld en bidt voor zijn leerlingen. Hij ziet reeds de moeilijkheden, die hun deel zullen worden. Hij weet dat hun leven niet zorgeloos zal verlopen, als Hij niet meer zichtbaar bij hen is. Hij kent hun vertwijfeling en Hij weet dat hun leven soms zwaar zal zijn. Daarom dat kleine zinnetje bij het Laatste Avondmaal: ‘Ik bid u voor hen’.
Jaren later zijn de moeilijkheden van de leerlingen geen toekomstmuziek meer. Het leven was verder gegaan, en de leerlingen waren al die jaren trouw gebleven aan het woord van Jezus. Maar, hoe aantrekkelijk de boodschap van Jezus ook was, zij werden niet begrepen door de wereld. Integendeel: zij werden verstoten en uitgesloten, ze werden vervolgd, omwille van zijn Naam. Petrus schrijft daarover.
‘Zusters en broeders, wees niet verbaasd over de vuurproef die u ondergaat; er overkomt u niets uitzonderlijks. Hoe meer u deel hebt aan Christus’ lijden, des te meer moet u zich verheugen.’
Ook dat was het leven van de eerste christenen en het blijft nog altijd het leven van velen die Jezus willen volgen. Het kan hard vallen in het dagelijkse leven, maar de werkelijkheid kan niet anders zijn. Even voordien had Jezus nog gebeden: ‘Vader, de wereld kent U niet en ziet U niet.’ En daarom bid ik U voor hen: ‘dat Gij hen in deze wereld zoudt bewaren.’
Ik weet niet hoeveel mensen mij hebben geschreven toen het slecht met mij ging:
Ons Heer Hemelvaart: Jezus is van ons heengegaan maar zijn invloed werkt door, zo wordt ons vandaag toegezegd.
Jezus is ten hemel opgestegen maar zijn volgelingen heeft Hij uitgenodigd om zijn werk voort te zetten.
Die uitnodiging mogen wij hier en nu heilzaam tot ons laten doordringen.
In die tijd, toen Jezus aan de elf verscheen, sprak Hij tot hen:
‘Gaat uit over de hele wereld en verkondigt het evangelie aan heel de schepping. Wie gelooft en gedoopt is zal gered worden, maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden.
En deze tekenen zullen de gelovigen vergezellen: in mijn Naam zullen ze duivels uitdrijven, nieuwe talen spreken, slangen opnemen; zelfs als ze dodelijk vergif drinken zal het hun geen kwaad doen; en als ze aan zieken de handen opleggen zullen dezen genezen zijn.’
Nadat de Heer Jezus aldus tot hen gesproken had, werd Hij ten hemel opgenomen en Hij zit aan de rechterhand van God.
Maar zij trokken uit om overal te prediken, en de Heer werkte met hen mee en schonk kracht aan hun woord door de tekenen die het vergezelden.
(Marcus 16,15-20)
‘AFSCHEID NEMEN’
Als de laatstejaars de school verlaten, is dat geen reden tot treuren, maar een feest. Als twee jonge mensen hun ouders verlaten en een gezin stichten, is dat geen reden tot treuren, maar een feest. Als mensen op pensioen gaan en de werkvloer verlaten, is dat geen reden tot treuren, maar een feest.
Afscheid nemen is een kunst: de kunst om gevoelig te worden voor een nieuwe toekomst en nieuwe vergezichten. Als de elf afscheid nemen van de Heer Jezus, gaan zij een nieuwe toekomst tegemoet. Zij trekken uit over de wereld en ontdekken nieuwe horizonten.
Gelovigen van vandaag moeten de kunst verstaan om afscheid te nemen van een oud geloof naar de letter, dat enkel plicht was met dogma’s en wetten. Om een geloof naar de geest te ontdekken, dat in het leven staat. Een geloof, met slechts die ene zekerheid dat de Heer Jezus wel is heengegaan, maar ons blijft bezielen tot nieuwe vergezichten.
We leven in een wereld die eenzijdig op het materiële is gericht. Daarin kunnen wij een brug slaan van de aarde naar de hemel, van wat voorbijgaat naar wat blijft, van het nu naar het altijd. Dat moet niet gebeuren met grote woorden. Het moet te zien zijn in onze ogen, in onze levensmoed, in onze innerlijke vrede.
Een gelovige is iemand die, spontaan en onbewust, God laat zien in een wereld die God heeft dood verklaard. Zo is hij een beetje als een vogel die een lied zingt, terwijl buiten de nacht nog zo donker is.
De eeuwen door hebben mensen gepalaverd over vragen in verband met God: bestaat Hij eigenlijk wel? wie of wat is Hij nu eigenlijk? Hoe kunnen wij ons een beeld van Hem vormen?
Vandaag antwoordt Johannes met kinderlijke klaarheid in de eerste lezing: ‘God is Liefde’
In het evangelie boomt hij daar nog wat meer over door, met woorden van Jezus tijdens het Laatste Avondmaal: ‘Geen groter liefde kan iemand hebben dan deze, dat hij zijn leven geeft voor zijn vrienden.’
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: ‘Zoals de Vader Mij heeft liefgehad zo heb ook Ik u liefgehad. Blijft in mijn liefde.
Als gij mijn geboden onderhoudt zult gij in mijn liefde blijven, gelijk Ik, die de geboden van mijn Vader heb onderhouden in zijn liefde blijf. Dit zeg Ik u opdat mijn vreugde in u moge zijn en uw vreugde volkomen moge worden.
Dit is mijn gebod, dat gij elkaar liefhebt zoals Ik u heb liefgehad. Geen groter liefde kan iemand hebben dan deze, dat hij zijn leven geeft voor zijn vrienden. Gij zijt mijn vrienden als gij doet wat Ik u gebied. Ik noem u geen dienaars meer want de dienaar weet niet wat zijn heer doet, maar u heb Ik vrienden genoemd want Ik heb u alles meegedeeld wat Ik van de Vader heb gehoord.
Niet gij hebt Mij uitgekozen maar Ik u, en Ik heb u de taak gegeven op tocht te gaan en vruchten voort te brengen die blijvend mogen zijn. Dan zal de Vader u geven al wat gij Hem in mijn Naam vraagt.
Dit is mijn gebod, dat gij elkaar liefhebt.’
(Johannes 15,9-17)
‘ZEG MIJ EENS: WIE IS GOD?’
Een joods verhaal vertelt dat een rabbi eens aan een leerling vroeg: 'zeg mij eens: wat is dat, God?' Hij herhaalde de vraag, een tweede maal, een derde maal. Maar de leerling zweeg. Daarom vroeg de rabbi: 'waarom zeg je niets?' En de leerling antwoordde: 'omdat ik het niet weet!' En de rabbi dacht verder: 'weet ik er dan meer van? Het is duidelijk dat God bestaat, en dat er niets is buiten Hem. Maar verder weet ik niets.'
Zo is het enerzijds, maar Johannes schrijft ook: 'God is liefde.' Zo hebben wij Hem leren kennen, als goedheid, als liefde. En het is de moeite om dat te blijven doorvertellen. De eeuwen door hebben vele mensen dat gedaan, overtuigd en enthousiast. Het blijft ook vandaag de moeite waard, om het voort te zeggen, om het voort te doen, met enthousiasme. God is geen verre God die éénmaal het heelal geschapen heeft en er nadien nooit meer naar omziet. Zo een verre afstandelijke God spreekt ons niet aan. God is Liefde: en liefde is aanwezigheid, mildheid, tederheid, barmhartigheid. Daarom heeft God zich in Jezus getoond om de mens nabij te zijn.
Er is een ander verhaal over die Johannes, die geschreven heeft: 'God is Liefde! En als iemand zegt dat Hij God liefheeft, die hij niet ziet, maar zijn broeder niet liefheeft, die hij wel ziet, is hij eenvoudigweg een leugenaar.' Over deze Johannes wordt dit verhaal verteld, dat gesitueerd wordt aan het einde van zijn lange leven. Ook dan zat hij nog uren en uren bij zijn jongere leerlingen, die aan zijn voeten plaats namen. Op een dag, zo wordt verteld in deze goed bewaarde traditie, maakte één van de leerlingen zijn beklag: 'Johannes, jij spreekt altijd over liefde, over Gods liefde voor ons en over onze liefde voor elkaar. Waarom vertel je nooit eens iets anders aan ons dan over die liefde?' De leerling, die ooit zijn hoofd had laten rusten aan het hart van de mensgeworden God, zou dan geantwoord hebben, zegt het verhaal verder,: 'Omdat er niets anders is, alleen liefde ... liefde ... liefde.'
‘Laten we met elkaar verbonden blijven, jullie en ik,’ en ‘Alleen wie met Mij verbonden blijft – zoals Ik met hem – draagt rijkelijk vrucht’. Zo spreekt Jezus vandaag tot ons in het evangelie.
Met Hem verbonden blijven, zoals de ranken met de wijnstok, en zijn woorden blijvend in ons laten wonen, daar gaat het om. Het volstaat niet om Zijn boodschap even te beluisteren, ’s zondags in de kerk, en er dan – de duur van een ademtocht – ontroerd door te worden. Het komt erop aan om de woorden van Hem, die het Woord is, diep te laten doordringen, wortel te laten schieten in ons hart en ze als het ware tot onze innigste, diepste, nieuwe natuur te laten openbloeien: onszelf laten kneden naar en door de woorden van het Woord.
Zo worden we ten volle zijn leerlingen en mogen we de vreugde smaken van de Blijde Boodschap, een leven – nu reeds – in het eigen Rijk van God. Want, zoals Hij vlak vóór zijn dood nog zei: ‘geen dienaren noem ik jullie, maar jullie heb ik vrienden genoemd.’
Jezus zei tot zijn leerlingen:Ik ben de ware wijnstok en mijn Vader is de wijngaardenier. Als een van mijn ranken geen vrucht draagt, snoeit Hij die weg. En als een rank wel vrucht draagt, snoeit Hij die bij, zodat ze gezuiverd wordt en nog rijkelijker vrucht draagt.
Jullie zijn al gezuiverd door het woord dat Ik jullie verkondigd heb. Laten we met elkaar verbonden blijven, jullie en Ik, want zoals een rank geen vrucht kan dragen uit eigen kracht, maar alleen als ze verbonden blijft met de wijnstok, zo kunnen ook jullie geen vrucht dragen als je niet met Mij verbonden blijft.
Ik ben de wijnstok en jullie zijn de ranken. Alleen wie met Mij verbonden blijft – zoals Ik met hem – draagt rijkelijk vrucht, want los van Mij kunnen jullie niets.
Wie niet met Mij verbonden blijft, wordt weggegooid als een wijnrank: ze verdorren, men haalt ze bijeen en gooit ze in het vuur, waar ze verbranden.
Als jullie met Mij verbonden blijven en mijn woorden in jullie blijven, vraag dan wat je wilt, en het valt je ten deel.
Mijn Vader wordt verheerlijkt wanneer jullie rijkelijk vrucht dragen en jullie je mijn leerlingen betonen.
(Johannes 15,1-8)
‘LEVEN VAN ZIJN LEVEN’
We werden allen opgevoed in grote eerbied en ontzag voor de almachtige God, hoog verheven in de hemel, ver boven ons, mensjes van niemendal. Zo hebben wij tot God gebeden, vele en vele keren, en telkens weer hebben we ons klein, hulpeloos en nietig gevoeld. Het is een houding die passend is, maar evenzeer is het maar één kant van het hele verhaal.
Als God zo ver BOVEN ons, kleine mensen, staat, als Hij zo ver BOVEN ons leven staat, komt Hij ook vlug BUITEN ons leven te staan. Hij is dan te groot en te ver, ongenaakbaar en onbereikbaar. HIJ woont in de coulissen van zijn hoge hemel, en WIJ leven, even maar, op het kleine podium van dit stukje aarde.
GOD ZIJ DANK is er méér, GOD ZIJ DANK is er Jezus, en GOD ZIJ DANK mochten wij op onze levensweg Jezus ontmoeten,in bezinning en gebed, in gewone ervaringen van ons leven, en bovenal in het evangelie.
En HIJ, Jezus, sprak ons – ook vandaag – van een wijnstok: Zie, zei Hij, zo dicht zijn wij bij elkaar, als ranken met de stam verbonden. Zo ben Ik één met de Vader, zo ben Ik in de Vader. Zo ben Ik één met jullie, zo LEEF Ik ook in jullie. Evenzeer als het sap van de stam ook het sap van de ranken wordt. Evenzeer als het leven van de stam ook het leven van de ranken wordt.
Zo heeft Hij het zelf gewild: God kan niet zonder de mensen. Hij leeft zich uit in zijn mensen zolang Hij hun leven mag geven, zo lang Hij hun leven mag zijn.
Geloven is niet alleen: klein staan voor God. Geloven is ook groeien en groter worden omdat wij Hem in ons laten werken, omdat wij ons door Hem laten snoeien.
De vruchten van onze gegevenheid zijn op Zijn overgave geënt.
Vandaag viert de Kerk ‘roepingenzondag’, met het evangelie van de Goede Herder, die zijn schapen kent en ervan houdt. De schapen vertrouwen hem dan ook en luisteren naar zijn stem.
Elke roeping begint bij Jezus, die op vele wijzen tot ons hart spreekt. Naar Hem hebben we geluisterd, naar Hem blijven we luisteren.
Zijn vraag om zijn boodschap uit te dragen is van alle tijden en nodigt ons uit tot toewijding en overgave.
In die tijd zei Jezus: ‘Ik ben de goede herder. Een goede herder geeft zijn leven voor zijn schapen. Maar een huurling, geen echte herder dus, als die een wolf ziet komen, laat hij de schapen in de steek en gaat ervandoor – het zijn immers zijn eigen schapen niet! – en de wolf overvalt ze en drijft ze uiteen. Hij is immers een huurling en bekommert zich niet om de schapen.
Ik ben de goede herder: Ik ken mijn schapen en mijn schapen kennen Mij, zoals de Vader Mij kent en Ik de Vader ken; Ik geef dan ook mijn leven voor mijn schapen.
Ik heb nog andere schapen die niet uit deze schaapskooi komen. Ook voor hen moet Ik een herder zijn: ze zullen luisteren naar mijn stem. Zo wordt het: één kudde met één herder.
Daarom heeft de Vader Mij lief, omdat Ik mijn leven geef, om het daarna weer terug te nemen. Niemand neemt het Mij af, Ik geef het uit eigen vrije wil. Daartoe immers heb Ik de macht, zowel om het te geven als om het terug te nemen.
Dat is de opdracht die Ik van mijn Vader heb ontvangen.’
(Johannes 10,11-18)
‘Herder of huurling’
Vandaag de dag is de herder uit ons straatbeeld verdwenen, zelfs op het platteland, zoals we dat vroeger kenden. Een herder, die met zijn kudde langs kalme wegen trekt, het is van een andere tijd, wereldvreemd in een landschap met havens, industrie en snelwegen.
Maar de betekenis van de vergelijking is niet verouderd of verdwenen. Ook vandaag zijn er mensen die vertrouwd zijn met elkaar en bij elkaar horen. Mensen die op elkaar zijn aangewezen en afgestemd zijn op elkaar, net zoals herder en kudde bij elkaar horen en op elkaar zijn afgestemd. Ook vandaag zijn er nog mensen die herders en hoeders zijn voor elkaar.
En ook de huurling heeft de tijd overleefd, soms zelfs diep in ons eigen hart. De huurling die koel zijn profijt berekent, zijn uren klopt en alles afweegt.
Die huurling, die in mij kan wonen, fluistert mij dan in: ‘Laat maar gebeuren, het is tenslotte jouw zaak niet! Trek het je niet aan en was je handen maar in onschuld, liever dan ze vuil te maken.’ De huurling, die in mij kan wonen, zet zich in tot op het ogenblik dat het gevaarlijk wordt of tot er niets meer te verdienen valt. En dan wendt de huurling zich af, of ‘loopt in een boog erom heen’, zoals de priester en de leviet in die mooie parabel van Jezus.
(Geïnspireerd door een tekst van ‘Levensecht’)
Aan het einde van elke eucharistie worden wij nochtans gezonden en gezegend om trouw te blijven aan onze roeping. En die roeping zal nooit anders of verouderd zijn: gestalte geven aan Jezus, de Goede Herder, de veilige gids, de Mens voor de mensen.