Terwijl de boer slaapt…
‘Onze opvoeding lijdt aan een te vroeg en een te veel. Anders gezegd: wij kunnen niet wachten. Wij anticiperen onophoudelijk op wat nog niet is, maar komen moet. Wij slepen de kinderen naar God toe in plaats van hen alleen maar te laten komen en hen niet te verhinderen, zoals het evangelie ons leert te doen (Mt. 19, 14).
Wij zeggen: leer het maar vast, en vooral: doe het maar vast, ook al staat het je tegen en wij denken er dan bij: dan is er tenminste geen risico meer. Wij vergeten dat kinderen naar de volwassenheid groeien en niet door ons ingrijpen tot volwassen gemaakt kunnen worden. De moraal van het kind en de godsdienst van het kind moeten volgens ons eigenlijk opeens klaar zijn, ongeveer zoals Athena met volle wapenuitrusting uit het hoofd van Zeus te voorschijn sprong…
Eigenlijk pleit ik voor een opvoeding die werkelijk gelooft, dat God in jeugdigen aanwezig is en werkt. Maar hoezeer ons de godsdienst ter harte gaat, wij geloven nauwelijks. Wij hebben haast. Maar zij die geloven haasten niet. Wij echter zullen het God wel eens voorschrijven hoe je kinderen groot maakt.
Of moet ik u herinneren aan die evangelische parabel, waarin het Rijk der hemelen wordt gelijkgesteld met een man die het zaad in de aarde werpt? ‘Dan gaat hij naar bed en staat op overdag. En het zaad ontkiemt en groeit op: hij weet zelf niet hoe.’ Dat hadden wij nooit zo durven zeggen: het zaad groeit op, terwijl wij slapen; slapende worden wij rijk. Wij zien het spook van het quiëtisme al opdagen.
Ik pleit voor een opvoeding die vertrouwen heeft in de groeikrachten van het kind, in zijn eigen verlangen om goed te worden; die tijd geeft om mis te tasten, ervaringen op te doen en te leren.’
(Han Fortmann: ‘Zij die geloven, haasten niet’, toespraak uit 1957 (!), geciteerd in : Jan Nieuwenhuis: ‘Terwijl de boer slaapt.’, Ambo, 11de druk, pp. 135-136).
‘Het gaat met het Rijk Gods als met een man
die zijn land bezaait:
hij slaapt en staat op,
’s nachts en overdag,
en onderwijl ontkiemt het zaad
en schiet op,
maar hij weet niet hoe.’
( Marcus. 4, 26-27)
Ik zal de halmen niet meer zien,
noch binden ooit de volle schoven,
maar doe mij in de oogst geloven
waarvoor ik dien.
Adriaan Roland Holst
|