Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
01-11-2016
ZALIGE HOOGDAG
Zoals Jezus ongeveer zei:
`Het is goed om arm van geest te zijn …
Het is ook goed om weleens verdriet te hebben …
Het is goed om zachtmoedig te zijn …
Het is goed om – zoals bij honger en dorst –
uit te zien naar gerechtigheid …
Het is goed om barmhartig te zijn …
Het is goed om zuiver van hart te zijn …
Het is goed om echte vrede te brengen …
Het is zelfs goed om vervolgd te worden
vanwege de gerechtigheid
Ja, je mag je gelukkig prijzen
als ze je uitschelden en vervolgen
en je van allerlei kwaad betichten omwille van Mij …
Zo hebben ze toch ook de profeten van vroeger vervolgd
---
Gij waart, Heer Jezus,
een vlugge trekker langs de wegen,
een eenzaam bidder op de bergen,
een enig boeiend spreker langs het meer.
Gij waart een glimlach voor uw moeder,
voor Jozef en uw vrienden.
Gij waart een toevlucht voor wie leed.
Gij waart geweldig in uw boodschap
en stil, zo stil in het verdragen,
in de offerande van uw mannenjaren,
wanneer een mensenhart nog niet gebroken wordt.
Te vroeg werd, Heer, uw hart gebroken!
Nu trek ook ik, uw volgeling, door het leven,
en dag na dag, omhoog, omlaag,
heb ik behoefte aan een hart.
Geef mij een hart dat niet bang is voor offer,
noch vraagt naar rust.
Een hart dat diep is in zijn berouw
en een hart vol dank.
Een hart,
eenvoudig als de bron
en open als de bloemen,
groot als uw boodschap
en trouw als een vriend,
dapper als een held,
zuiver en vroom,
en jong als een spelend kind.
Een hart
dat mild is als de avond
en blij als de dageraad.
Een hart
dat woont in de vrede van het gebed,
de toppen zoekt in zijn streven,
slechts liefheeft wat schoon en edel is
en alles wil delen met allen op straat.
(Flor Hofmans)
(Meer dan vijftig jaar geleden ondertussen schreef Flor Hofmans dit gebed. Flor was een priester van het bisdom Gent die in 1961 naar Chili vertrok na een korte ‘stage’ op het College voor Latijns-Amerika in Leuven. Hij was toen zowat 35 jaar, en had – als prof met tal van publicaties – een grote carrière in zicht. Die toekomst heeft hij opgegeven om in Santiago de Chile tussen de armsten te leven. Bij een vakantie in België, op 3 januari 1965, is hij verongelukt met zijn klein Fiatje – het had geijzeld die winterdag.
Later hoorde ik vertellen dat men na zijn dood een portefeuille gevonden heeft met ongeveer 1500 BEF. Het was alles wat hij bezat, werd er gezegd. Of dit ‘historisch waar’ is, weet ik niet, maar het tekent in elk geval de mens, die Flor was, als medeoprichter van ‘Jezus Caritas’.)
Wat Jezus goed noemt … het is – net als dit gebed van Flor – zo vreemd, zo dom in onze tijd en onze wereld.
Toch wens ik jullie – in deze geest – een zalige hoogdag van Allerheiligen!
‘Hoe is uw Naam, waar zijt Gij te vinden?’ Het is de titel van een heel mooi kerklied uit ‘Zingt Jubilate’ en ook van een boek uit 1988, van onze huidige aartsbisschop Mgr. Jozef De Kesel. Wellicht hebben wij een heel leven nodig om ons eigen antwoord te vinden op deze levensvraag.
In de liturgie van deze zondag worden ons twee wegen aangereikt om God – enigszins – op het spoor te komen. In het boek ‘Wijsheid’ mediteert de auteur over de grootsheid en schoonheid van schepping en natuur. Onnodig te zeggen dat de herfst bij mooi weer hier een uitgelezen gelegenheid toe biedt.
Het evangelie spreekt ons dan weer over Zacheüs. Ook een verhaal over grootsheid en schoonheid, met name bij de mens die bereid is om ootmoedig te erkennen dat hij dikwijls klein is en fouten maakt, maar die tevens bereid is zijn leven te beteren wanneer hij – klein van gestalte – Jezus mag ontmoeten.
Heer, heel de aarde is voor U als een stofje op de weegschaal, als een vroege dauwdruppel die neervalt op aarde. Ja, alles spaart Gij, want alles is van U, en Gij heerst vol liefde over al wat leeft! Uw onvergankelijke geest is aanwezig in alles wat bestaat. (Wijsheid 11, 22 en 26)
Terwijl Jezus door Jericho trok, poogde een zekere Zacheüs, hoofdambtenaar bij het tolwezen en een rijk man, te zien wie Jezus was. Maar hij slaagde daarin niet vanwege de menigte, want hij was klein van gestalte. Om Hem toch te zien liep hij hard vooruit en klom in een wilde vijgenboom omdat Jezus daarlangs zou komen. Toen Jezus bij die plaats kwam keek Hij omhoog en zei tot hem: ‘Zacheüs, kom vlug naar beneden, want vandaag moet Ik in uw huis te gast zijn.’ (Lucas 19,2-5)
EEN SPOOR NAAR GOD
De ruimte of het heelal verwondert ons almaar meer. Dit kan ook verder leiden: de schepping kan ons tot bij de 'Schepper’ brengen. De schrijver van het boek ‘Wijsheid’ voelde dat al aan. De schoonheid en de grootsheid van de schepping hebben mensen altijd geboeid: de precisie in de baan van de sterren, een ingewikkeld sneeuwvlokje, of gewoon een bloem in de tuin. Ruimtevaarders spreken ontroerd over de schoonheid van onze blauwe planeet in een donker en kleurloos universum.
Sinds een paar eeuwen hebben de natuurwetenschappen almaar meer een hoge vlucht genomen. In de evolutieleer en in het onderzoek van de ruimte spreekt men met getallen, waar onze verbeelding niet bij kan. Onze aarde wordt een zandkorrel, in een heelal met miljarden sterren dat ook al miljarden jaren oud is. Bij die zee van tijd in de evolutie, en die onmetelijke ruimte van zoveel lichtjaren ver, gaan mensen soms God in vraag stellen. Sommigen zijn zo getroffen door die onmetelijkheid, dat zij de Schepper vergeten. Dan lees je: ‘Het heelal is niet geschapen, het is er zomaar.’
En toch hoeft méér kennis niet van God weg te leiden. Het feit dat we beginnen te begrijpen hoe ontstaan en evolutie van het heelal zich afspeelden, betekent niet dat er voor God geen plaats meer is. Het toont wel dat ons verstand Hem nooit zal vatten. Kinderen voelen dat wellicht nog het best aan. Zo stond in een boek met uitspraken uit de kindermond: ‘Meneer God, hoe wist U eigenlijk dat U God was?’ Zij blijven openstaan voor het mysterie. En inderdaad, God zelf wordt grootser naarmate je meer kijkt naar dit onmetelijke heelal met zon, maan en sterren.
Wat heeft God daar mee te maken? Het antwoord is eigenlijk eenvoudig. Hij heeft het bedacht en ontworpen, een geniale gedachte over een wereld die ons, elke dag, nog meer kan verbazen. En Hij heeft daarin een plaatsje voorzien voor de mens. Wat de wetenschap vandaag kan, stelt ons niet in de plaats van God. Zij helpt ons wel begrijpen, wat Hij – voor alle eeuwen, nog voor de tijd bestond – bedacht en tot stand bracht, niet als een kant en klaar ‘afgewerkt product’, maar als een ontwerp met een bedoeling en doel ‘ten eeuwigen dage’.
Einstein zei ooit: ‘De mooiste en diepste ervaring, die een mens kan hebben, is de ervaring van het mysterie. Dat is natuurlijk de bedoeling van de godsdienst, maar ook van de kunst en de wetenschap: het mysterie aanwezig stellen. Wie deze ervaring nooit heeft gekend, moet niet dood, maar wel blind genoemd worden. Dan heeft hij het diepste, het belangrijkste, niet gezien.’
Daarom zijn we gelukkig, om met het boek ‘Wijsheid’ te mogen geloven: Heer, heel de aarde is voor U als een stofje op de weegschaal,als een vroege dauwdruppel die neervalt op aarde.En Gij houdt van alles wat Gij geschapen hebt.’
ZACHEÜS OP ZOEK
Het is een kleurrijk tafereeltje: Zacheüs, een klein ventje, rijk, maar ook veracht, een volksverrader met een bedenkelijk beroep: belastingontvanger voor de Romeinse bezetter. Juist die man wil zo graag Jezus zien. Om toch maar iets op te vangen klimt hij in een boom, en dan gebeurt een eerste wonder:Jezus merkt dat uitschot op, Hij wil zelfs bij hem te gast zijn. Dat valt niet goed bij de mensen van stand. We horen hen luidop denken: ‘Jezus toch, om de liefde Gods, geef hem een ferme donderpreek. Laat die vent toch zitten in zijn vijgenboom, vastgeroest in zijn misdadig verraad.’
Jezus oordeelt heel anders, opvallend mild voor Zacheüs: 'Vandaag is er redding gekomen over dit huis.' Ook Zacheüs is Gods liefde waard en deelt in Gods genegenheid, ondanks het verwijt van de mensen. Ze morren trouwens niet enkel over Zacheüs; ze spreken ook schande van Jezus. Wat doet hij bij tollenaars en zondaars? Zijn omgang met zondaars leidt wel vaker tot hatelijke opmerkingen. Het gaat Jezus immers niet om tafelmanieren of eetgewoontes. Hij mikt veel verder: God sluit niemand uit, bij Hem is elke mens welkom: 'Vriend, hoe zwaar je verleden ook weegt, voor mij ben je de moeite waard.' Juist dat wil de eigengereide, hooghartige goegemeente niet.
En dan gebeurt het tweede wonder: de mens die uitgestoten en veroordeeld was, wordt anders. Zacheüs wordt een nieuwe mens. Geen harde woorden, maar een zacht gebaar brengt ommekeer. Niet het achterbaks gemopper maar de tedere opvang opent een mensenhart.
De bal wordt naar ons toegespeeld: wie is bij ons welkom? De Mensenzoon is gekomen om te zoeken, en te redden wat verloren was. En wat doen wij in dezen? Gelukkig zie je nog mensen die verder gaan met die zoektocht van Jezus. Zij veroordelen niet, maar willen leven geven, redding brengen. God is nog altijd op zoek naar verloren mensen die afgeschreven zijn.
Een toemaatje nog: tot twee keer toe valt het woord 'vandaag'. Redding is niet voor een verre toekomst, 'ooit' of 'eens', wie weet wanneer. Het kan elke dag gebeuren: elk moment is een goed moment. Altijd staat God, met open armen en vol verwachting, op de uitkijk naar elke mens. Ook naar ons nu.
Voor wie het goed heeft, is het een bekoorlijke gedachte, om te menen: ‘Wij – of ik – zijn toch niet zoals de rest’. We hebben het ware geloof. We zijn geen boeven, we roven of we moorden niet, we breken niet in of doen niet aan carjacking. En als we onze belastingbrief invullen, liegen we hoogstens een heel klein beetje. Wie kan ons, wie kan mij nog wat verwijten?
‘We zijn niet zoals de rest’: dat is de eigenwaan, die ons kan bekoren, en ons doet denken dat we beter zijn dan de anderen Daarover gaat het vandaag in het evangelie: over de eigenwaan, die zich boven de andere verheven acht en over de nederige bescheidenheid, zoals die aan het licht treedt in onze manier van bidden. De parabel van ‘de farizeeër en de tollenaar’ voert heel herkenbare figuren ten tonele en wij vinden – als we eerlijk durven zijn – ons eigen plaatsje wel.
Ook de eerste lezing spreekt reeds over het gebed, scherper nog eigenlijk dan het verhaal dat Jezus vertelt, door het verband dat gelegd wordt met recht en onrecht. Meer bepaald spreekt Jezus Sirach over het vertrouwen dat de ‘armen en kleinen’ mogen koesteren te midden van het onrecht en het geweld dat hen wordt aangedaan door ‘groten en rijken’.
De Heer weet te oordelen
en persoonlijk aanzien geldt niet bij Hem.
Hij is niet partijdig ten nadele van de arme
en Hij luistert naar het gebed
van wie onrecht wordt aangedaan.
Hij slaat acht op de smeekbede van de wees
en op het lange verhaal dat de weduwe doet.
Wie God dient in welbehagen, vindt genade
en zijn smeekbede reikt tot de wolken.
Het gebed van de nederige dringt door de wolken heen.
Hij is ontroostbaar zo lang het God niet bereikt heeft,
en hij houdt aan tot de Allerhoogste naar hem omziet,
oordeelt in het voordeel van de rechtvaardige,
en dat oordeel ook uitvoert.
(Jezus Sirach: 35,15-22, gedeeltelijk)
`Twee mensen gingen naar de tempel om te bidden,
de een was een farizeeër, de ander een tollenaar.
De farizeeër ging daar staan
en sprak in zijn gebed over zichzelf:
`God, ik dank U
dat ik niet ben zoals de andere mensen …’
De tollenaar daarentegen,
durfde zelfs zijn ogen niet naar de hemel op te slaan.
Hij sloeg zich vol berouw op de borst en zei:
`O God, genade voor een arme zondaar!’
(Lucas 18,10-13)
‘DE STEM VAN DE ARME’
Vroeger werden velen van ons opgevoed met de idee: ‘God ziet mij; hier vloekt men niet!’ In de catechismus stond overigens ook: ‘God ziet alles, zelfs onze geheimste gedachten’. Pas dus maar op!
Maar het is niet op die manier dat de eerste lezing over God spreekt. Jezus Sirach schetst ons het beeld van een God die bemoedigt. Zijn woorden liggen trouwens helemaal in de lijn van wat we elders lezen: ‘In plaats van recht, heerst er onrecht. En op de rechterstoel zit de schuldige!’ Deze woorden gelden voor toen en voor nu: corruptie, onrecht, verdrukking … Zo was het toen, zo is het nu maar al te vaak nog. Met aan de top de macht, die verwaand is en onderaan ‘de kleine arme’, die alleen maar lijdend kan knikken.
Maar, toen en nu, waren en zijn er mensen die daartegen in opstand komen. Jezus Sirach, was zo iemand – net zoals onze eigenste Jezus trouwens – …en ook vandaag zijn er nog mensen, die dezelfde keuze maken. Denk maar aan het getuigenis dat we vorige zondag hoorden, over de allerarmsten in het N.O. van Brazilië. Ik wil hierbij nog een stukje uit een andere brief geven:
‘Ik vind goede mensen aan beide kanten van de Oceaan, hier en ginder. En toch!! Vanwaar al dat onrecht? Vanwaar die brutale tegenstellingen tussen rijk en arm? Waarom kunnen ze wel naar de maan vliegen, en blijven de wegen bij ons zo slecht? Waarom kunnen de kinderen van mijn zus met computers werken, en kunnen de trouwers bij ons hun eigen naam niet schrijven? Waarom verkopen de supermarkten hier zoveel soorten kaas en wijn, en kunnen de mensen bij ons geen melk kopen voor hun kinderen?’
Wij ervaren dit niet als onrecht; voor de mensen ginder is dat anders: zij zien onze welstand, en ze zien hoe zij ervan verstoken blijven. Allicht liggen daar de diepste wortels van de terreur, die ons zo bekommert. We zouden er misschien kunnen aan toevoegen: ‘Waarom wel geld voor al die wapens, om een kapot land nog meer kapot te bombarderen, en geen geld om al die armoede uit de wereld te helpen?’
In het zicht daarvan kiezen sommigen dan inderdaad voor terreur; anderen willen zich, met minder geweld en leed, inzetten voor gerechtigheid. Met het oog op deze andere mensen schreef Jezus Sirach: ‘Het gebed van de arme dringt door de wolken heen. Het rust niet, zolang het zijn doel niet heeft bereikt.’
Vandaag zoeken wij God niet meer achter de wolken, maar het gebed van de arme bestaat nog, omdat de arme er nog is en zelf een aanklacht is, en een gebed, een roep om gerechtigheid. Misschien vergeten wij dat soms, omdat wij zelf niet arm zijn en meestal geen echte armen kennen. ‘Armoede en onrecht’, dat is voor het journaal – dat intermezzo tussen ‘Blokken’ en ‘Thuis’, ver van ons bed en ons dagelijks bezig zijn. Iemand zei me, een dag of tien geleden nog: ‘je zou niet denken, dat het al half oktober is, met 26 graden op ons terras!’ Dat houdt ons bezig want meestal zien wij inderdaad weinig of geen armen, in de straat waar wij wonen.
De stem van de arme klinkt zacht, maar zij zal niet zwijgen vóór zij gehoord wordt. De lezing van vandaag is geen dreiging, maar een bemoediging voor wie gebukt gaat onder onrecht, voor wie tekort gedaan wordt. Aan deze mensen wordt gezegd: ‘Je stem dringt door tot God, je wordt gehoord.’ Het is ook een bemoediging voor al wie zich aan de zijde stelt van de arme, de verdrukte, de lijdende. Want alleen zó sta je aan de kant van God!
Jezus, de laatste der nachten, Ging naar de hof der olijven, Liet zijn discipelen blijven Buiten de duistere gaard; Toen koos Hij drie uit hun midden, Met Hem te waken, te bidden, Maar door het bidden en wachten Werden hun ogen bezwaard.
Kon dan niet één met Hem waken ? Eén in die smartelijke uren Met Hem de droefheid verduren Van Zijn verwerping, Zijn smaad ? Moest Hij, die zwartste der nachten, Eenzaam de kruisdood verwachten, Eenzaam de bitterheid smaken Van de triomf van het kwaad?
'k Wil bij Uw droefheid verwijlen, In Uwe smarten verzinken, Gij, die de beker moest drinken, Die de verzoening ons bracht, Wie zal de angsten doorgronden Van deze nachtelijke stonden ? Wie zal de duisternis peilen Van deze duistere nacht ?
Voor kinderen en jongeren bidden we U God: Maak ze scherpzinnig en sterk, Bestand tegen leugens en schijnwaarden, Tegen de giftige lucht Die ze tegen wil en dank moeten inademen.
Beloof ze uw licht op hun wegen, En de moed om ook in het donker hun weg te zoeken.
Zegen ze met vriendschap en liefde En met kracht in uren van eenzaamheid,
Zegen ze met vreugde Zegen ze met tranen,
Vul hun dagen met werk en rust, Met ernst en spel
Roep ze tot vrijheid Roep ze tot dienst
Bewaar ze zoals ze zijn op deze dag En laat ze toch veranderend groeien, Maak ze hoopvol voor de dagen die komen,
En wees Gij voor alle mensenkinderen, De Vader en de Moeder, De ongeziene bondgenoot, De Stem in het huis van het hart.
De engel aarzelde een korte stond, ontroering sloot zijn gezegende mond en in zijn licht stond hij verblind: Hij zocht een vrouw en vond een kind, dat naar hem opkeek, argeloos rein, en te verbaasd om moeder te zijn. Hij sprak de boodschap met fluisterende mond toen hij van vreugde de woorden vond.
De wonderen in de Bijbel lijken op onze dagen zo veraf. Dat zijn verhaaltjes van vroeger, zoiets krijgen we toch niet meer te zien in onze tijd. Het wordt weleens meer gezegd, of er wordt eens meewarig geglimlacht. ‘Je moet toch wel naïef zijn om dat nog te geloven … en naïef, sorry, neen, dat ben ik niet.’
Vandaag horen we tot tweemaal toe een mirakel. Naäman, een Syriër, wordt genezen van een huidziekte, zo vertelt ons de auteur van het tweede Boek der Koningen. En in het evangelie worden tien melaatsen – bijna toevallig in het voorbijgaan, gewoon onderweg – door Jezus van hun ziekte verlost. Zo zegt Lucas ons, zonder veel details of franje. De evangelist voegt er wel aan toe dat er slechts één terugkwam om Jezus te danken, een Samaritaan dan nog.
De diepe betekenis is in beide gevallen: God is bekommerd om mensen. Ook al zegt een wonderbare genezing van melaatsheid nog weinig of niets aan de moderne mens, dat diepere geloof van Gods aanwezigheid in onze wereld is een gegeven voor altijd.
In die dagen daalde Naäman, de Syriër, af naar de Jordaan
en dompelde zich daar zevenmaal onder,
zoals de profeet Elisa had gezegd.
Zijn huid werd weer gezond,
zo gaaf als de huid van een kind,
en hij was weer rein.
(2 Koningen 5,14)
Toen Jezus een dorp binnenging,
kwamen Hem tien melaatsen tegemoet.
Ze bleven op een afstand staan en riepen luidkeels:
‘Jezus, meester, heb medelijden met ons!’
Toen Hij hen zag, zei hij tegen hen:
‘Ga u aan de priesters laten zien.’
Terwijl ze gingen werden ze gereinigd.
(Lucas 17,11-14)
DANKEND DOOR EEN DOOLHOF
Evangelieverhalen gaan over mensen van altijd. Melaatsen zijn door hun ziekte in hun diepste wezen geraakt. Dikwijls moeten zij afgezonderd leven. Pater Damiaan en het eiland Molokaï zijn genoegzaam bekend. Maar, hoe mooi ook, het blijft ver van ons. Dichterbij zijn er ook nu mensen, die in hun diepste binnenste gekwetst zijn, en zich niet thuis voelen in hun wereld of soms zelfs niet ‘thuis’ mogen zijn in hun eigen midden, gepest, uitgesloten, verworpen. Vele kinderen kunnen ervan meepraten, vele volwassenen ook.
Jezus merkt de tien melaatsen op. Hij hoort hun bede, ziet hen niet over het hoofd of loopt niet in een boog om hen heen. Maar zoals Lucas het vertelt, schenkt Hij toch niet zoveel aandacht of tijd aan hen. Hij stuurt hen gewoon weg, op weg naar de priesters, die de genezing moesten constateren en beamen. Maar er was – bij hun vertrek – nog niets gebeurd. Onderweg gebeurt het wonder. Dat blijft veelbetekenend: ook wij worden onderweggenezen, als wij het aandurven op weg te gaan. Met Hem, in de concrete situatie van ons leven. ‘Genezen worden’ wordt dan: en toch verder doen, ondanks de innerlijke kwetsuren. Altijd weer in een nieuwe toekomst blijven geloven ondanks. Ook als dit moeilijk lijkt. Ondoenbaar zelfs en ongezien.
Eén man – één slechts – komt terug om Jezus te danken. Een uitzondering dus, of een zonderling, die ons evenwel veel te leren heeft: geloof bloeit open in dankbaarheid. Maar hij staat daar wel alleen. Slechts één op de tien. En deze man is dan nog een Samaritaan, niet goed gezien maar scheef bekeken. Zeg maar de buitenstaander, die er echt helemaal niet bijhoorde. Hoe was hij in ’s hemelsnaam wel bij die anderen verzeild geraakt?
Jezus drukt zijn verwondering uit in drie zinnetjes: ‘Zijn niet alle tien genezen? Waar zijn de negen anderen? En die éne, dat is dan nog een vreemdeling!’ De zeldzame deugd van dankbaarheid groeit soms bij mensen die vreemden zijn, mensen die allang geen God meer kennen. Een anekdote van enkele jaren geleden. Tijdens de voorbereiding op zijn vormsel vroeg ik aan een jongen of hij ’s avonds bad. Zijn antwoord was: ‘Nog niet, want ik ken geen enkel gebed. Maar vanaf nu ga ik elke avond God danken!’ Je zou hem zo’n dankbare, zonderlinge vreemdeling kunnen noemen.
Geloof en dankbaarheid. Wie dankbaar bidt, vindt genezing en wordt anders. Het is een grote stap in ons bidden, wanneer wij niet alleen meer vragen, maar ook God danken, bij alles. Ons hart wordt dan vrijer en onbaatzuchtiger. Op die manier bidden, leidt ook tot een nieuwe manier van leven. Je beweegt je met meer vreugde in de wereld van de mensen. Je kan nog verwonderd zijn dan, en je vindt niet langer alles normaal … als een mens, die verwend is, en voor wie alles toch zo gewoon is.
Ik zou willen eindigen met een tekst over een wonde – wellicht van alle tijden, maar toch zeer opvallend in onze tijd –, met name de onverdraagzaamheid tegenover al wie anders is. En met een bescheiden poging om daartegenin te gaan, klein en over het hoofd gezien. Eigenlijk een soort van bloempje, platgereden of platgetreden tussen twee platen van het beton of in een putje van het asfalt. Het is begonnen kort voor de eeuwwisseling, nog voor de 11de september 2001, ‘nine eleven’. En alles wat nadien gebeurd is.
‘De vertegenwoordigers van de christelijke kerken en de imams van Gent, die sinds drie jaar regelmatig bijeenkomen om elkaar beter te leren kennen en stappen te zetten van dialoog en ontmoeting, zijn erg bezorgd omwille van de gebeurtenissen van 11 september en de huidige ontwikkelingen.
Ze belijden hun geloof in de éne God, die vrede wil en geluk voor alle mensen. Ze zijn vastberaden om samen verder de weg te gaan van dialoog en ontmoeting. Ze roepen alle moslims en christenen op om in de wijken, buurten, parochies en moskeeën ook hieraan te werken. We willen in onze stad samenleven in goede verstandhouding en samenwerking en zo bouwen aan een gemeenschappelijke toekomst.