‘DANKEND DOOR HET LEVEN ZOALS HET IS’
28ste ZONDAG C – 9 OKTOBER 2016
De wonderen in de Bijbel lijken op onze dagen zo veraf. Dat zijn verhaaltjes van vroeger, zoiets krijgen we toch niet meer te zien in onze tijd. Het wordt weleens meer gezegd, of er wordt eens meewarig geglimlacht. ‘Je moet toch wel naïef zijn om dat nog te geloven … en naïef, sorry, neen, dat ben ik niet.’
Vandaag horen we tot tweemaal toe een mirakel. Naäman, een Syriër, wordt genezen van een huidziekte, zo vertelt ons de auteur van het tweede Boek der Koningen. En in het evangelie worden tien melaatsen – bijna toevallig in het voorbijgaan, gewoon onderweg – door Jezus van hun ziekte verlost. Zo zegt Lucas ons, zonder veel details of franje. De evangelist voegt er wel aan toe dat er slechts één terugkwam om Jezus te danken, een Samaritaan dan nog.
De diepe betekenis is in beide gevallen: God is bekommerd om mensen. Ook al zegt een wonderbare genezing van melaatsheid nog weinig of niets aan de moderne mens, dat diepere geloof van Gods aanwezigheid in onze wereld is een gegeven voor altijd.
In die dagen daalde Naäman, de Syriër, af naar de Jordaan
en dompelde zich daar zevenmaal onder,
zoals de profeet Elisa had gezegd.
Zijn huid werd weer gezond,
zo gaaf als de huid van een kind,
en hij was weer rein.
(2 Koningen 5,14)
Toen Jezus een dorp binnenging,
kwamen Hem tien melaatsen tegemoet.
Ze bleven op een afstand staan en riepen luidkeels:
‘Jezus, meester, heb medelijden met ons!’
Toen Hij hen zag, zei hij tegen hen:
‘Ga u aan de priesters laten zien.’
Terwijl ze gingen werden ze gereinigd.
(Lucas 17,11-14)
DANKEND DOOR EEN DOOLHOF
Evangelieverhalen gaan over mensen van altijd. Melaatsen zijn door hun ziekte in hun diepste wezen geraakt. Dikwijls moeten zij afgezonderd leven. Pater Damiaan en het eiland Molokaï zijn genoegzaam bekend. Maar, hoe mooi ook, het blijft ver van ons. Dichterbij zijn er ook nu mensen, die in hun diepste binnenste gekwetst zijn, en zich niet thuis voelen in hun wereld of soms zelfs niet ‘thuis’ mogen zijn in hun eigen midden, gepest, uitgesloten, verworpen. Vele kinderen kunnen ervan meepraten, vele volwassenen ook.
Jezus merkt de tien melaatsen op. Hij hoort hun bede, ziet hen niet over het hoofd of loopt niet in een boog om hen heen. Maar zoals Lucas het vertelt, schenkt Hij toch niet zoveel aandacht of tijd aan hen. Hij stuurt hen gewoon weg, op weg naar de priesters, die de genezing moesten constateren en beamen. Maar er was – bij hun vertrek – nog niets gebeurd. Onderweg gebeurt het wonder. Dat blijft veelbetekenend: ook wij worden onderweg genezen, als wij het aandurven op weg te gaan. Met Hem, in de concrete situatie van ons leven. ‘Genezen worden’ wordt dan: en toch verder doen, ondanks de innerlijke kwetsuren. Altijd weer in een nieuwe toekomst blijven geloven ondanks. Ook als dit moeilijk lijkt. Ondoenbaar zelfs en ongezien.
Eén man – één slechts – komt terug om Jezus te danken. Een uitzondering dus, of een zonderling, die ons evenwel veel te leren heeft: geloof bloeit open in dankbaarheid. Maar hij staat daar wel alleen. Slechts één op de tien. En deze man is dan nog een Samaritaan, niet goed gezien maar scheef bekeken. Zeg maar de buitenstaander, die er echt helemaal niet bijhoorde. Hoe was hij in ’s hemelsnaam wel bij die anderen verzeild geraakt?
Jezus drukt zijn verwondering uit in drie zinnetjes: ‘Zijn niet alle tien genezen? Waar zijn de negen anderen? En die éne, dat is dan nog een vreemdeling!’ De zeldzame deugd van dankbaarheid groeit soms bij mensen die vreemden zijn, mensen die allang geen God meer kennen. Een anekdote van enkele jaren geleden. Tijdens de voorbereiding op zijn vormsel vroeg ik aan een jongen of hij ’s avonds bad. Zijn antwoord was: ‘Nog niet, want ik ken geen enkel gebed. Maar vanaf nu ga ik elke avond God danken!’ Je zou hem zo’n dankbare, zonderlinge vreemdeling kunnen noemen.
Geloof en dankbaarheid. Wie dankbaar bidt, vindt genezing en wordt anders. Het is een grote stap in ons bidden, wanneer wij niet alleen meer vragen, maar ook God danken, bij alles. Ons hart wordt dan vrijer en onbaatzuchtiger. Op die manier bidden, leidt ook tot een nieuwe manier van leven. Je beweegt je met meer vreugde in de wereld van de mensen. Je kan nog verwonderd zijn dan, en je vindt niet langer alles normaal … als een mens, die verwend is, en voor wie alles toch zo gewoon is.
Ik zou willen eindigen met een tekst over een wonde – wellicht van alle tijden, maar toch zeer opvallend in onze tijd –, met name de onverdraagzaamheid tegenover al wie anders is. En met een bescheiden poging om daartegenin te gaan, klein en over het hoofd gezien. Eigenlijk een soort van bloempje, platgereden of platgetreden tussen twee platen van het beton of in een putje van het asfalt. Het is begonnen kort voor de eeuwwisseling, nog voor de 11de september 2001, ‘nine eleven’. En alles wat nadien gebeurd is.
‘De vertegenwoordigers van de christelijke kerken en de imams van Gent, die sinds drie jaar regelmatig bijeenkomen om elkaar beter te leren kennen en stappen te zetten van dialoog en ontmoeting, zijn erg bezorgd omwille van de gebeurtenissen van 11 september en de huidige ontwikkelingen.
Ze belijden hun geloof in de éne God, die vrede wil en geluk voor alle mensen. Ze zijn vastberaden om samen verder de weg te gaan van dialoog en ontmoeting. Ze roepen alle moslims en christenen op om in de wijken, buurten, parochies en moskeeën ook hieraan te werken. We willen in onze stad samenleven in goede verstandhouding en samenwerking en zo bouwen aan een gemeenschappelijke toekomst.
Vrede zij u.’
Danken is
gelukkig mogen zijn
om kleine en grote dingen
om wat mensen
voor elkaar kunnen zijn,
om het diepe mysterie
van het onuitsprekelijke
goede
in het leven.
Vrij naar Ward Bruyninckx
|