31ste ZONDAG A 30 OKTOBER 2011xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Eerlijk voor God
De tijd van het jaar,
de nabijheid van november, de blaren die vallen, het bezoek aan een kerkhof, het
doet ons denken aan de diepste dingen:
waarom zijn we hier?
waarvoor leven wij? wat zal van ons bewaard blijven? wat is echt belangrijk?
In het evangelie
verwijt Jezus nog maar eens de huichelaars, die onecht leven, oneerlijk met
zichzelf, met anderen, met God. Huichelaars, die hun vroomheid alleen maar
veinzen.
Paulus echter wijst
ons met tederheid en genegenheid op de vreugde van de blijde boodschap, die hij
predikt, een wegwijzer naar ware wijsheid en diepe vreugde.
In die
tijd sprak Jezus tot het volk en tot zijn leerlingen: Op de leerstoel van
Mozes hebben de schriftgeleerden en de Farizeeën plaats genomen. Doet
en onderhoudt daarom alles wat zij u zeggen, maar handelt niet naar hun
werken; want zelf handelen ze niet naar hun woorden.
Zij maken
bundels van zware, haast ondraaglijke lasten en leggen die de mensen op de
schouders, maar zelf zullen ze er geen vinger naar uitsteken.
Alles wat
zij doen, doen zij om bij de mensen op te vallen; zij maken immers
hun gebedsriemen breed en hun kwasten groot, ze zijn belust op de
ereplaats bij de maaltijden en de voornaamste zetels in de
synagogen, ze laten zich graag groeten op de markt en willen door de
mensen rabbi genoemd worden.
Maar gij
moet u geen rabbi laten noemen. Gij hebt maar een Meester en gij zijt
allen broeders.
En noemt
niemand van u op aarde vader; gij hebt maar één Vader, de hemelse.
En laat u
ook geen leraar noemen; gij hebt maar één leraar, de Christus.
Wie de
grootste onder u is, moet uw dienaar zijn. Alwie zichzelf verheft, zal
vernederd en wie zichzelf vernedert, zal verheven worden.
(Matteüs
23,1-12)
Een blijde boodschap
Paulus zingt zijn
vreugde uit dat hij het evangelie mag verkondigen. Delen wij die vreugde? Hier
moeten we naar de kern gaan. In ons geloof gaat het eerst om een kijk op het leven. En daaruit
vloeit een
levenswijze voort.
Eerst dus een blijde
boodschap. We worden kind van God, de mooiste omschrijving
van ons mens-zijn. Maar het klinkt versleten: we hebben het te vroeg, en te
vaak gehoord. Daardoor zegt het niet veel meer. Denk aan de parabel van de
zaaier: het woord van God wordt kwistig uitgestrooid van in de vroege ochtend
van ons leven, het wordt ook graag beluisterd door kinderen. Maar dat mooie
woord wordt vlug verstikt: door oppervlakkigheid,
drukte, door de ongeloofwaardigheid
van sommigen, die zich gelovig noemen, door trieste
ervaringen in het leven. Wie alleen maar egoïsme en hardheid ontmoet,
kan moeilijk geloven in een liefdevolle God, want hij of zij heeft nooit
ervaren wat liefde is en zal moeilijk geloven dat God Liefde is. Dat God een
Vader, een Moeder voor ons is en wij kind van God. Een grotere bron van
vertrouwen is niet denkbaar.
Als je een andere
mens geworden bent omdat je God als een Vader of Moeder mag zien, zal je ook
een andere levenswijze kiezen. De bijbel laat hierover geen enkele twijfel
bestaan: als christen zet je je af tegenover de levenswijze van de wereld, die
onvermijdelijk tot alle vormen van lijden en dood voert, en kies je voor een
andere levenswijze die leven en vreugde geeft. In Spreuken staat het zo: Beide houd ik u voor: dood en leven, kies
dan het leven.
De verdere inhoud is gekend: in die levenswijze gaat
het om de liefde, en niet langer om vele verboden en geboden, die
schuldgevoelens kunnen voeden. Het komt erop aan op een eerlijke wijze je hele
leven te laten leiden door die liefde. Een goed gevormd geweten kan in elke
concrete situatie aanwijzen wat goed is, wat slecht is. Geen liefde alleen met
woorden, of als een romantisch gevoelen dat de realiteit ontvlucht en wegdroomt
in een illusie, maar een liefde metterdaad. Daarbij komt een voorkeursliefde
voor de misdeelden, de armen, de kleinen, de verdrukten. Als wij zo geloven,
wordt ons geloof inderdaad een bron van vreugde.
Daartoe is hij gekomen
De hele stad was voor hem uitgelopen.
Hij heeft de zieken en de hopelozen
getroost, gesterkt, genezen van hun
noden.
De mensen zijn weer naar hun legersteden.
En hij is moe van spreken en genezen.
Hij trekt de heuvels in, hij wil alleen
zijn.
Laat op de avond bidt hij tot zijn vader,
want er zijn nog zoveel verloren schapen.
Hij is hun herder en hij kan niet slapen.
Hij staat alweer, rechtop onder de
sterren.
Hij moet de heuvels over, hij moet
verder,
verder, naar al de kudden zonder herder,
naar nieuwe steden en hun synagogen,
waar bange mensen op verlossing hopen,
het woord van God, daartoe is hij
gekomen.
Michel van der Plas
|