Moeder
Nu besef ik het, moeder,
als ik kijk naar je gezicht
dat hier, onder het glas
van mijn schrijftafel
geborgen ligt,
dat je mij niet gaarne
uit je lichaam weg liet gaan,
voor een eigen,
van jou gescheiden bestaan.
Ik was het eerste kind
dat je droeg
en wij waren maanden alleen.
Je had het nog nooit ervaren,
wat moeder te worden, moest zijn:
een wedergeboorte van je eigen wezen,
dezelfde levensinhoud,
die met een vreemde verenigd
en onscheidbaar één
nieuwe vormen vond,
een vollediger, volmaakter mens,
hoger luchten, dieper grond,
zoals je zelf had willen worden.
Hoe lang heeft de droom mogen duren,
hoe lang voor de begoocheling verdween?
De knaap, met een boek bij het raam,
die zijn ontdekking van de wereld begon,
de zwervende jongen, langs de rivier
en in 't bos, als de dieren alleen
met de verte en 't ritselend gewas,
die niet scheen te kunnen vergroeien
met wat en wie rond hem was.
Hoe angstig zal je hem gevolgd hebben,
en hij mocht het zelfs niet vermoeden
dat je 's nachts niet kon slapen
en lag te luisteren
naar de klink van de deur,
terwijl je binnensmonds voor hem las.
Hij ging van je weg, als de rook
weg van een vuur,
als het water van zijn bron.
De wereld was je nooit een thuis geweest
en je moest, bij vreemden,
de aanspraak vinden
die hij je niet geven kon.
De jaren vielen neer op de jaren,
hoe zwaar wordt de tijd om te dragen,
als er niemand meer tijd voor je heeft.
Wat heb je dan nog geloofd, gehoopt of gehad,
vanwaar de ontembare wilskracht gehaald,
die je overeind hield, vechtensgereed,
en zo eindeloos bereid om te geven
tot het laatste geld, dat je bezat,
en wat je nog hield van je leven?
Toen kwam de avond,
een laatste maal op bezoek,
om je voorgoed goênavond te wensen;
't geruis van de bossen lag stil
en, als een lichtende schijf van geel glas,
de maan hing roerloos er boven;
een plechtige wereld leek het,
die beu van de mensen was.
Wij hebben nog afscheid genomen,
maar nog even ben ik terug gekomen,
- 'ik zou met je mee willen gaan' -
heb je gezeid
en ik ben weggegaan,
zoals altijd.
's Morgens daarop, zo werd mij verteld,
toen de zon opging en een eerste lijster
een belofte van de nakende lente floot,
bij een bord met een kop melk
en een sneetje geboterd brood,
ben je ineen gezonken,
je hoofd wat voorover,
met een nijging naar de dood.
Nu zal je nooit meer veranderen,
zoals je hier onder het glas
van mijn schrijftafel ligt,
nu is 't alles om 't even,
wat ik nog laat of verricht.
André Demedts
|