Het verhaal van de boom met de drie gouden appels ...
Achter een boerderij stond een oude appelboom. De boer kon zich nog herinneren dat de appelboom geplant werd door zijn ouders. De jongen was met het boompje opgegroeid. Ieder jaar had hij genoten van de roze bloesems. Hij had geholpen bij het snoeien van de takken. In het najaar kon hij haast niet wachten met het plukken van de glanzende rode appels.
Zo groeide en bloeide de boom tientallen jaren. Ook de jongen groeide op en nam de boerderij van zijn ouders over. Hij trouwde en zijn vrouw en hij kregen drie kinderen.
Op een dag keerde de boer terug van het land. Hij maakte zich de laatste jaren zorgen over de boom want deze droeg steeds minder vruchten. Het leek wel of de boom ziek was.
De boer dacht: misschien wordt het tijd dat ik de boom omzaag. Onder het eten vertelde de boer dit aan zijn kinderen maar zij protesteerden en zeiden: 'Misschien gaat de boom in het voorjaar toch weer bloeien en het is onze liefste klimappelboom.'
'Goed', zei de boer, 'ik zal nog een paar maanden wachten.' Het werd voorjaar. In de appelboom bloeiden slechts enkele bloesems en er kwamen weinig bladeren aan de boom. De kinderen maakten zich zorgen om de boom. Ze gooiden er mest onder, ze maakten de stam schoon en ze vingen schadelijke insecten.
Het werd een droog voorjaar en een droge, hete zomer. Iedere dag brachten de kinderen met hun gieter water naar de boom. Ze keken dan omhoog en zeiden: 'Lieve appelboom, blijf leven, zodat je ons appels kunt blijven geven.'
Op een ochtend zagen ze tot hun grote vreugde dat er hoog in de kruin van de boom drie kleine appels hingen. Ze renden naar hun vader en moeder en vertelden wat ze gezien hadden. 'Dan zullen we de boom nog laten staan', zei de boer. Van nu af aan zorgden de kinderen nog beter voor de boom en langzaam rijpten de appels. Het was net alsof de appels meer glansden dan andere jaren.
Op een warme, zonnige dag in september was het zover. De boer en de boerin stonden met de kinderen onder de boom. Ze keken naar boven en de boerin zei: 'die appels lijken wel van goud zo glanzen ze in de zon!'. Ze legden de grote glanzende appels in een mand. Vol verwondering keken ze eerst naar de appels en toen naar elkaar. Toen zeiden ze haast tegelijkertijd: 'De appels zijn van goud!' De boerin zei: 'Dat is vast de dank van de boom, omdat jullie zo goed voor hem gezorgd hebben.'
Die avond lag er naast het bed van ieder kind een gouden appel. 's Nachts brak er een hevig onweer los . Achter de boerderij klonk een oorverdovend geraas. De boer, de boerin en de kinderen renden geschrokken naar een raam om te kijken wat er aan de hand was. Daar lag de grote oude appelboom, geveld door de storm.
Met z'n vijven stonden ze te kijken naar hun wonderappelboom, die hun zoveel gegeven had. De volgende dagen werd de boom in stukken gezaagd en toen alles was opgeruimd, plantte ieder kind een nieuw appelboompje. In de winter die volgde werd de boerderij wekenlang verwarmd met het hout van de oude appelboom.
Toen de kinderen groot werden en ieder hun eigen weg gingen namen zij hun gouden appel mee als dierbare herinnering aan de oude appelboom die zoveel voor hen had betekend.
(Auteur mij onbekend)
|