BEJAARDENTEHUIS
Allen aan de limiet, maar elk met haar eigen
schakering van schade. De elite kan zich aankleden.
En opschikken, op de been blijven met één stok,
een boek uitlezen, of trage bewegingen spelen
van simpele sonata’s. (Maar misschien is hun
vrijheid van lichaam een vloek voor hun geest;
wetend wat hun gebeurt, en waarom, zijn ze onderhevig
aan een triestheid voorbij tranen.) Dan, op wiélen,
de meerderheid, die tv ondergaat, en geleid door
soepele terapeuten aan samenzang doet; en
de eenzaten die mompelen in hun schimmenrijk.
Ten slotte de terminaal onbekwamen, onmondig
onachtzaam en onzondig als de planten die zij
parodiëren. (Planten kunnen overvloedig zweten, maar nooit
zichzelf bevuilen.) Eén band verenigt ze: allen
kwamen ter wereld toen die, hoewel er veel misliep, ruimer
was, en keuriger om te bekijken, en zijn ouderen
een gehoor hadden en een plaats van oudsher.
Toen kon een kind in onmin met mama gaan schuilen bij oma.
Weer worden gewaardeerd en een verhaal horen.
Nu weten wij wat ons wacht, maar hun generatie
is de eerste om uit te doven, niet thuis, maar verwezen
naar een genummerde drukke zaal, uit het weten
weggestouwd als ongegeerde bagage.
Nu ik op weg ben voor een uurtje met één van hen,
aanschouw ik opnieuw wie zij was
in de praal en de pronk van haar hoogdag,
toen een weekendbezoek een blij verbeide vreugde was,
Geen goed werk. Ben ik harteloos als ik wens
dat ze schielijk pijnloos ontslaapt,
en bid, zoals ik weet dat zij doet,
dat God of de Natuur haar optreden op aarde afbreekt?
(april 1970)
WYSTAN HUGH AUDEN Vertaald door Herman Servotte.
|