Werkster
Zij kent de onderkant van kast en ledikant,
ruwhouten planken en vergeten kieren,
want zij behoort al kruipend tot de dieren,
die voortbewegen op hun voet en hand.
Zij heeft zichzelve aan de vloer verpand
om deze voor de voeten te versieren,
van dichters, predikanten, kruidenieren
want er is onderscheid van rang en stand.
God zal haar eenmaal op Zijn bodem vinden
gaande de gouden straten naar Zijn troon
al slaande met haar stoffer op het blik.
Symbolen worden tot cymbalen
in de ure des doods – en zie, haar lot ten hoon
zijn daar de dominee, de bakker en de frik.
Gerrit Achterberg
|