11DE ZONDAG C – 16 JUNI 2013
HOE ANDERS IS JEZUS!
‘Gelijke kansen’, ‘discriminatie’, ‘uitsluiting’ … het klinkt zo actueel. Mensen worden in vakjes gestoken, verdacht gemaakt, afgewezen, uitgesloten alleen maar omdat ze anders zijn.
Ze komen terecht in de gevangenis van verwerping en haat, die veel zwaarder kan wegen dan een echte gevangenis. Wie ooit pech gehad heeft, wie ooit een fout maakte, wordt met de nek aangekeken, geminacht, misprezen ... want WIJ zijn ‘deftig’ volk, op ONS valt niets te zeggen, ratelt de zelfgenoegzame eigenwaan.
Jezus geeft vandaag een scherp voorbeeld, dat die zelfvoldaanheid zelf aan de schandpaal voor schut zet.
In die tijd vroeg een van de Farizeeën Jezus bij zich te eten. Jezus trad het huis van de Farizeeër binnen en ging aanliggen. Een vrouw nu, die in de stad als zondares bekend stond, was te weten gekomen dat Jezus in het huis van de Farizeeër te gast was. Zij nam een albasten vaasje met balsem mee en ging schreiend achter Hem, bij zijn voeten staan. Haar tranen maakten zijn voeten nat, die ze met haar hoofdhaar afdroogde. Zij kuste ze keer op keer en zalfde ze met de balsem.
Toen de Farizeeër die Hem uitgenodigd had dit zag, zei hij bij zichzelf: “Als dit een profeet was zou Hij weten wie en wat voor een vrouw het is die Hem aanraakt; het is immers een zondares.” Jezus gaf hem ten antwoord: “Simon, ik heb u iets te zeggen.” Waarop deze zei: “Zeg het, Meester.”
“Een geldschieter had twee schuldenaars de een was hem vijfhonderd, de ander vijftig denariën schuldig. “Omdat zij die niet konden teruggeven schold hij ze aan allebei kwijt. “Wie van hen zal nu het meest van hem houden?”
“Ik veronderstel, – antwoordde Simon – diegene aan wie hij het meeste heeft kwijtgescholden.” Jezus zei tot hem: “Uw oordeel is juist.” Daarop keerde Hij zich tot de vrouw en zei tot Simon: “Ge ziet die vrouw daar? Ik kwam uw huis binnen; ge hebt niet eens water over mijn voeten gegoten, maar mijn voeten zijn nat geworden door haar tranen en zij heeft ze met haar haren afgedroogd. Gij hebt Mij niet eens een kus gegeven, maar zij hield sinds Ik binnenkwam niet op mijn voeten te kussen. Gij hebt mijn hoofd niet met olie gezalfd, maar zij heeft mijn voeten gezalfd met balsem. Daarom zeg ik u: haar zonden zijn haar vergeven, al zijn ze nog zo talrijk, want zij heeft veel liefde betoond. Weinig liefde betoont hij aan wie weinig wordt vergeven.”
Daarop sprak Hij tot haar: “Uw zonden zijn u vergeven.”
De andere gasten vroegen zich af: “Wie is deze man, die zelfs zonden vergeeft?” Jezus zei tot de vrouw: “Uw geloof heeft u gered: ga in vrede.”
(Lucas 7,36-50)
DRIE MENSEN AAN TAFEL
Een feesttafel, en drie mensen in de kijker: Jezus, de zondares en Simon, de zelfvoldane gastheer, overtuigd van zijn eigen grote gelijk.
Zou Jezus een profeet zijn? Zeker niet, zegt Simon: een profeet veroordeelt mensen omwille van hun zonden. Bij die vrouw is die zonde toch duidelijk! En Jezus ziet dat niet eens. Of WIL Jezus die zonde niet zien, en WIL Hij niet veroordelen omdat Hij dieper kijkt: over de zonde uit om de liefde te vinden. Om zonde te zien moet je geen profeet zijn! Iedereen, die eerlijk WIL kijken merkt die wel op, want zonde steekt de ogen uit als je eerlijk kijkt. Maar het goede WILLEN zien, dat is pas profetisch!
Bij Simon zien wij dan wat echte zonde is, en zoals zo dikwijls gebeurt, is dat netjes weggemoffeld in een deftige manier van doen. Simon nodigt Jezus uit, maar anderen veroordeelt hij zonder genade, omdat hij zo vol is van zichzelf. En zo vergeet hij dingen, die normaal en goed zijn: water gieten over de bestofte voeten van de gast, hem omarmen, reukwerk aanbieden ...
Zo wordt de finale heel verrassend en juist daarom zo rijk aan inhoud, ook hier en nu: de zondige vrouw blijkt de echte leerling van Jezus. Niet omwille van haar zonden maar omdat zij zonder ophouden weent om de weerbarstigheid van haar hart. Op een hartstochtelijke wijze hunkert zij naar oprechtheid en zoekt zij Jezus. Haar liefde is meer dan gewoon, overvloedig: zelfs de voeten van Jezus wast ze met haar tranen, ze kust die voeten overdadig en zalft ze, terwijl Simon, de man van de schone schijn, het meest normale, het meest menselijke verleerd heeft, omdat hij zo vol is van zichzelf, zo zeker van zijn volmaaktheid. Zij echter weet dat zij zwak is, en zo kan zij openstaan voor de milde barmhartigheid van Jezus.
Een Nederlandse dichter schreef ooit dit zonderling gedicht:
‘Hij alleen zou met een grote sigaar
in de mond op straat mogen lopen,
met de duimen in zijn vest,
want Hij is God.
Maar hij doet het niet,
want Hij is God.’
De harde woorden zijn voor Simon, omdat hij met een dikke sigaar en met de duimen in zijn vest over straat loopt. De mildheid en de lof zijn voor de vrouw, die weet dat zij een mens is zoals wij.
Het lied van verlossing
Vandaag een lied voor haar, de vrouw
die met haar zonden van een leven
en met haar grondeloos berouw
opeens naar Jezus werd gedreven;
die in een vreemd huis binnendrong,
wanhopig, zoekend in den blinde
en zich daar door die mensen wrong
om hem, haar laatste kans te vinden;
die huilend aan zijn voeten viel
om met haar tranen te belijden
hoezeer zij met haar hart en ziel
verlangde dat hij haar bevrijdde;
die in haar liefde wist dat hij
niet neerzag op haar schuld en schande,
en die vergeven werd en vrij
van alle kwaad dat in haar brandde;
en die, omdat zij had geloofd,
nu op een nieuw bestaan mocht hopen
en ging, met opgeheven hoofd,
haar dag verlicht, haar toekomst open.
Vandaag een lied voor haar, een lied
voor haar bevrijding in genade:
de uitkomst in het diepst verdriet
en de verlossing van den kwade.
Michel van der Plas
|