DE VERSCHIJNING VAN ONZE-LIEVE-VROUW VAN LA SALETTE
Het was zaterdag 19 september 1846 rond 3 uur in de namiddag; de hemel was wolkeloos, er was geen mist... Op dat ogenblik vond op de berg van La Salette, 1800 m hoog, een wonderteken plaats in het bijzijn van twee herdertjes: een ‘mooie Dame’ verscheen plotseling aan Maximin Giraud en Mélanie Calvat. De twee kinderen, van wie de een net elf geworden was en de ander bijna vijftien was, waren geboren in Corps en hadden als gemeenschappelijke kenmerken hun afkomst, hun armoede, hun onwetendheid, hun onschuld en zelfs hun beroep. Toch kenden zij elkaar nauwelijks.
Die negentiende bevonden zij zich op dezelfde plaats, met hun kudden. Rond halfdrie klommen ze naar het plateau boven het ravijn. Daar zagen ze hun koeien vredig liggen, waarna ze gerustgesteld weer naar beneden liepen. Plotseling stootte Mélanie een luide kreet uit, bij het zien van een stralende lichtbol waarvan de schittering de hele vallei vulde. Maximin kwam naar haar toe gelopen …
Op dat moment opende de mysterieuze lichtbol zich en een ‘mooie Dame’ werd zichtbaar. Haar houding vertolkte ontroostbaar verdriet, het hoofd in de handen en de ellebogen op de knieën... Even later stond zij recht, deed enkele stappen in de richting van de herdertjes en zei hen : ‘Kom dichterbij, kinderen, wees niet bang. Ik ben hier om jullie groot nieuws te vertellen.’
Daarop daalden de twee kinderen verder af en gingen dichter bij de Verschijning, die zij langdurig bekeken. In hoofdzaak was haar kledij de kledij van de arme vrouwen van de streek. Maar op haar hoofd had zij een diadeem van stralen en een kroon van rozen. Een witte hoofddoek, afgezoomd met een band van rozen, lag over haar schouders. Op haar borst een kruisbeeld, met een trektang en een hamer. Tenslotte droeg ze een voorschoot en schoenen met gespen en roosjes er op. Ze weende en haar gelaat was getekend door diepe droefheid.
Toen begon de ‘mooie Dame’ te spreken, eerst in het Frans en daarna in het dialect van de streek. ‘Als mijn volk zich niet wil onderwerpen, ben ik gedwongen om de arm van mijn Zoon neer te laten komen. Hij is zo zwaar en drukt zo naar beneden dat ik hem niet meer kan tegenhouden. Al zo lang lijd ik voor jullie ! Als ik wil dat mijn Zoon jullie niet in de steek laat, ben ik verplicht om onophoudelijk voor jullie tot Hem te bidden. En niemand geeft zich daar rekenschap van! Jullie mogen zoveel bidden en werken als je wil, nooit zullen jullie de moeite die ik voor jullie gedaan heb kunnen herstellen!’
‘Ik heb jullie zes dagen gegeven om te werken, de zevende heb Ik voor mezelf voorbehouden en die wil men mij niet toestaan. Dat is het wat de arm van mijn Zoon zo zwaar maakt! De bestuurders van karren kunnen niet vloeken zonder de naam van mijn Zoon daarbij te noemen! Dat zijn de twee zaken die de arm van mijn Zoon zo zwaar maken.’
‘Als de oogst mislukt, dan is dat jullie schuld. Ik heb het jullie vorig jaar doen zien met de aardappelen, maar jullie hebben er geen aandacht aan geschonken. Integendeel, als jullie bedorven aardappelen vinden dan vloeken jullie en noemen daarbij de naam van mijn Zoon. De aardappelen zullen verder rotten en met Kerstmis zullen er geen meer zijn.’
Op dat ogenblik keek Mélanie naar Maximin als om hem te vragen wat de woorden van de ‘mooie Dame’ betekenden. Toen zei de H. Maagd tot hen : ‘Ah ! Jullie begrijpen geen Frans, kinderen: ik zal het anders zeggen.’ Daarop hernam ze, in het dialect van Corps, haar laatste woorden : ‘Als de oogst mislukt...’, en het vervolg. Dan ging ze verder in de volkstaal : ‘Als jullie graan hebben, moeten jullie het niet zaaien. Alles wat jullie zaaien zal door de dieren opgegeten worden, en wat toch opschiet, zal tot stof uiteenvallen wanneer het gedorst wordt. Er zal een grote hongersnood komen. En tevoren zullen de kinderen onder de zeven jaar de stuipen krijgen en sterven in de armen van de volwassenen. De anderen zullen boete doen door de hongersnood. De noten zullen slecht worden en de druiven rotten.’
Na deze dreigende woorden ging de ‘mooie dame’ nog even verder: ‘Als ze zich bekeren, zullen de stenen en de rotsen veranderen in stapels graan en zullen de aardappelen zichzelf planten.’
‘Bidden jullie goed, kinderen?’, vroeg de Dame hen voorts. De herdertjes antwoordden : ‘Niet zoveel, Mevrouw.’ – ‘Ach, kinderen, jullie moeten ’s avonds en ’s morgens bidden. Als jullie niet beter kunnen, zeg dan minstens een Onzevader en een Weesgegroet. En als jullie de tijd hebben, moeten jullie er meer opzeggen.’
‘Er gaan slechts enkele oudere vrouwen naar de mis ; de anderen werken heel de zomer lang ook op zondag, en als zij in de winter niet weten wat doen, gaan ze enkel naar de mis om met de godsdienst te spotten. En in de Vasten lopen ze naar de slager als honden!
De ‘mooie Dame’ besloot haar toespraak in het Frans: ‘Wel, kinderen, jullie moeten mijn woorden doorgeven aan heel mijn volk.’ Daarop liet ze de herderskinderen achter, stak de bergrivier de Sézia over en zei een tweede keer, zonder zich om te draaien : ‘Dus, kinderen, jullie moeten mijn woorden doorgeven aan heel mijn volk.’
Tenslotte begaf ze zich naar het plateau, van waarop ze opsteeg boven de aarde om vervolgens terug te keren naar de serene hoogten van het uitspansel en het Paradijs... En plots begon het water van de ‘ kleine fontein ’ opnieuw te stromen!
Aan het eind van de namiddag, toen de zon begon onder te gaan, haastten Maximin en Mélanie zich met hun kudden terug naar het gehucht Les Ablandins, waar ze hun meesters alles vertelden wat ze op de berg gezien en gehoord hadden. En het verhaal dat de herdertjes op de dag zelf van 19 september 1846 gedaan hebben, zijn ze sindsdien onveranderlijk blijven herhalen, zowel tegenover een ontelbare menigte bedevaarders als tegenover de burgerlijke en religieuze gezagsdragers.
(vrij naar E.H. Giray, missionaris van La Salette)
|