3de ZONDAG A – 26 JANUARI 2014
‘KOM ACHTER MIJ AAN’
Vorige week hoorden we hoe Jezus gedoopt werd door Johannes. Daarna vertrekt Hij naar Galilea. Meteen al blijkt dat Hij zijn opdracht – de verkondiging van het Rijk der hemelen – niet ziet als een eenmanszaak, een werk alleen voor Hemzelf. Hij vraagt van bij het begin gewone mensen om met Hem mee te werken, om samen met Hem, mensen op te vissen uit hun duisternis en hun eenzaamheid.
Toen – eeuwen geleden – ging Jezus zo te werk; vandaag blijft dit onveranderd en onverminderd zo verder gaan: zijn boodschap wordt in woord en daad doorgegeven door gewone mensen, mensen zoals wij: ‘vanaf nu zullen jullie mensenvissers worden.’ Mensen opvangen, om mensen bekommerd zijn is een grote klemtoon in het Rijk, dat Jezus wilde doorgeven.
Het is vandaag ook de ‘Werelddag voor de Melaatsen’, en dat brengt ons bij die grote mensenvisser, pater Damiaan. Hij was begaan met het leven van zijn melaatsen. Vandaag zetten anderen zijn werk voort. Dat werk willen we even toelichten, temeer omdat de Damiaanactie dit jaar haar vijftigste verjaardag viert.
Eerste lezing uit de Profeet Jesaja (Jesaja 8, 23b-9, 3)
Het volk dat ronddwaalt in het donker, ziet een helder licht. Over hen die wonen in een land vol duisternis gaat een stralend licht op.
Uitbundig laat U hen juichen en U overstelpt hen met vreugde; zij verheugen zich voor uw aanschijn zoals er vreugde is bij de oogst en gejuich bij het verdelen van de buit.
Evangelie volgens Matteüs (Matteüs 4, 12-23)
Toen Hij eens langs het meer van Galilea liep, zag Hij twee broers – Simon, die Petrus genoemd wordt, en zijn broer Andreas – het net uitwerpen in het meer; want het waren vissers.
Hij sprak hen aan: `Kom achter Mij aan, en Ik zal jullie tot vissers van mensen maken.' Meteen lieten ze hun netten achter en volgden Hem.
‘WIJ, MELAATSEN’
Helemaal in de lijn van de lezingen van vandaag was pater Damiaan een groot warm licht en een mensenvisser. Opgejaagde en verbannen mensen als de melaatsen gaf hij een thuis en een stukje paradijs. Hij werkte en wroette en maakte van de hel van Molokaï een levende, liefdevolle gemeenschap. Vrijwillig ging hij naar dat zieke, gevreesde stukje wereld. Met de inzet van zijn eigenzinnige, koppige maar vooral warme menselijke persoonlijkheid bouwde hij een dorp uit op mensenmaat, een stukje Rijk Gods op aarde, met alles erop en eraan: een school, een ziekenhuisje, een kerk, een boerderij, winkeltjes, een fanfare en speelterreinen. Hij trotseerde de tegenwerking en verwijten van medebroeders en oversten. Na een lange, innerlijke strijd zijn voor hem Jezus op het kruis en de gekruisigde melaatse één en dezelfde geworden. En uiteindelijk kon hij die prachtige woorden zeggen: ‘Wij, melaatsen’. Zozeer was hij één met zijn geliefde mensen.
Door de giften van vele mensen-met-een-hart kon de Damiaanactie, de voorbije 50 jaar, honderdduizenden nieuwe lepra- en tbc-patiënten helpen. Eén van hen was Ika, een jongetje van 11 jaar uit Manaus, in het Amazonewoud van Brazilië. Hij schreef volgend kinderlijk ontroerend briefje:
‘Hallo, ik heet Ika. Ik ben 11 jaar. Ik ben gestopt met de school in de derde klas, maar eigenlijk wilde ik verder leren en dokter worden, om mijn mama te helpen, en mijn familie, en iedereen, die mij nodig heeft. Ik ben arm en mijn ouders ook, maar daarover ben ik niet beschaamd. Ik wil mezelf zijn. Ja, in mijn dorp is het wel goed, zelfs nu ik melaats ben. Toen ik de ziekte begon te krijgen, heb ik heel veel geweend en ik had geen zin meer om te spelen. Iedereen uit de buurt zei me: je moet niet bang zijn, het zal wel beteren. Nu ben ik trots op diegenen, die mij behandelen: Jessica, Carla, zuster Angela en mijn vriend Chico. Dit is mijn verhaal. Het is niet vrolijk, maar zo gaat dat met mensen die ziek zijn, die melaats zijn. Een kusje voor iedereen, die ook ziek is. Je moet niet triestig zijn, want het leven kan nog mooi zijn.
Veel liefs, Ika.’
We kunnen Ika en zoveel andere patiëntjes en patiënten helpen verzorgen door iets te delen. Het is een ongelooflijk fijn gevoel om te kunnen zeggen: kijk, ik open mijn hart en ik deel. Ik wil voor een kind dat in het duister leeft een lichtpuntje zijn.
De Damiaanactie vergelijkt zichzelf met een vlinder, en zegt terecht: ‘Waar de vlinder van de Damiaanactie neerstrijkt, ontstaat telkens een heerlijke en eerlijke tuin. Zij danken jullie van harte voor een milde gift.
Op zoek naar bondgenoten
Nadat Jezus door Johannes gedoopt was,
trok Hij erop uit.
Van meet af aan
zoekt Hij bondgenoten of medestanders.
Het evangelie spreekt hier heel duidelijk.
Jezus doet geen vage, algemene oproep:
in de zin van ‘Arbeiders gevraagd’.
Hij roept bepaalde mensen – bij hun naam.
Het is ook opvallend dat zijn roeping
die mensen wel voor een radicale keuze plaatst.
Het antwoord is: ‘ja’ of ‘nee’.
Er is geen tussenweg.
Op weg gaan met Jezus is geen zaak
van ‘half en half’ of ‘een beetje wel en een beetje niet’.
De zalige priester Poppe had dat heel goed begrepen:
‘Ik sterf nog liever dan God maar half te dienen’
Het evangelie van vandaag blijft altijd actueel.
Ook nu nog vraagt Jezus medewerkers,
mensen die zijn droom delen
en die hetzelfde ideaal in hun hart koesteren.
In ons dagelijkse leven komt Hij binnen
en nodigt ons met name uit.
De zaak waar Hij voor staat
is geen eenmanszaak.
Zijn droom kan pas werkelijkheid worden
waar mensen de handen ineenslaan.
Daarom is er aan ieder van ons de vraag:
‘Word mensenvisser, word medewerker!’.
Hij vraagt om ons ‘ja’ of ‘nee’:
onvoorwaardelijk en radicaal.
Geïnspireerd door Wim Holterman osfs
|