Het blad en de zee
Een boom stond aan de rand van een groot bos en overschaduwde de stroom die aan zijn voet voorbijgleed. Aan de boom ritselde een blad in de zomerwind. Het was zijn manier om zijn Schepper lof toe te juichen. De vogeltjes op de takken van de boom zongen een veel mooier lied. Hun gefluit klonk als een steeds wederkerende melodie van geluk. De zon streelde de pluimen van het gevogelte en de nerven van het blad. Als het regende werd het blad gewassen, ontdaan van alle smet. Maar het trilde als het herfst werd en de lucht heel fris begon te worden. Toch was het blad heel fier nu het een bijzonder mooie kleur had gekregen. Blinkend donkerrood was het en het danste van plezier aan de uiterste boomtak. Het spiegelde zich soms in het water en kon zo zijn schoonheid bewonderen.
Maar op een morgen toen het licht gevroren had, voelde het blad zich heel ziek. Misschien had het wel griep gekregen. Het had alle kracht verloren en kwam los van de boom die het gedragen en gevoed had. Het viel in het water van de stroom en dreef, met de stroom mee, naar de zee. En de zee nam het blad op en wiegde het op de deining van haar golven. Zo had het blad zijn eeuwige bestemming bereikt.
Zo gaat het ook met de mens in het leven. We groeien en bloeien en stoeien, en als we moe en ziek zijn geworden, soms jong maar meestal oud, verlaten we de boom van het leven en brengt de stroom van de genade ons bij de oneindige God waar we voor altijd gelukkig kunnen zijn. In de oceaan van Gods liefde vindt de mens het eeuwig Leven!
Georgette Mathieu
(uit ‘Middelares en Koningin’, november 2006)
|