ZUSTERKE-BEGIJN
Simplex ut columba.
Een laag-gezeten huizeke,
geteekend met een kruizeke,
is 't godgewijde kluizeke
van Zusterke-Begijn;
't kon grooter zijn, 't kon lustiger,
maar heiliger of rustiger,
maar liever kon 't niet zijn.
En treedt gij over 't drempeltje
in 't hagelwitte tempeltje
van 't godgewijde exempeltje,
ziet ge aan het fijn gordijn,
in 't poeder-ziftend zonneke,
het vlug en vlijtig nonneke,
oud Zusterke-Begijn...
Het zit, voorzichtig knippende,
hier stekende, daar stippende,
papier en tijd versnippende,
en frutselt hoe of wat...
en slentert eens door 't kamertje
of leest uit Thomas-Hamertje
een vroom-beduimeld blad.
En klinkt het kloosterbelleke,
ze sluit het stille celleke
en drentelt naar 't kapelleke
met de oogen neêrgeslaan;
en knielt er op het zedigste
en prevelt op het vredigste
en laat heur zieltje gaan...
En heel dit zieltje ontvouwende
en 't dóór en dóór beschouwende,
klopt ze op heur hartje rouwende:
- ‘'k Heb zooveel kwaads gedaan;
dat mij de Heer geduldige,
ik wil me niet ontschuldigen,
'k zal beteren voortaan.’ -
En roerloos op het zitteltje,
leest het nu nog een titteltje
uit Cruysse's vroom kapitteltje,
den donckren Siele-nacht;
en zegent zich een kruizeke -
en nu met spoed naar 't kluizeke,
waar 't stille werk haar wacht.
Zoo varen duifjes schuivende,
zich met geen stof bestuivende,
maar in den koepel wuivende
van 't zuiverst kristallijn...
Gezegend zijn die leventjes!
Ze raken de aard maar eventjes
als Zusterke-Begijn! -
Emiel Fleerackers S.J.
|