MIJN HANDEN
Ik zie op mijn oude handen –
hun taak is bijna gedaan –
Brachten ze eer of schande?
Brachten ze zegen aan?
O mijn handen! Mijn handen!
Nu moeten ze spoedig vergaan.
Ze hebben al rimpels en vouwen,
vlekken bruin die geen water wist.
Ach! Al te groot vertrouwen!
Wat hebben ze vaak zich vergist –
Mijn handen! Mijn handen! Hoe dikwijls
hun schoonst bedoelen gemist.
Nu gaan ze welken en kwijnen,
ze laten zich niet meer gebiên,
uiteen valt de kunstige, fijne
gehoorzame machien –
O handen, mijn handen, gauw zal ik
uw schrift niet langer zien.
Dan worden ze mager en beven,
in verlangen naar eeuwige rust,
dan is ’t laatste woord geschreven,
het laatste kaarsje geblust.
En mijn handen, mijn handen, voor ’t laatst nog
door lieve lippen gekust.
Nog eens doet mijn wil hen buigen
in gehoorzaamheid naar elkaar,
zó zullen ze blijven getuigen
van mijn gang tot der zaligen schaar
O mijn handen, mijn handen, verstijfd dan
in durend aanbiddingsgebaar.
Frederik Van Eeden (1860-1932)
|