5de VASTENZONDAG C
‘WIE – VAN U – ZONDER ZONDE IS …’
In de evangelieverhalen van de voorbije weken kunnen we een duidelijke lijn vinden. Eerst was er de gelijkenis van de onvruchtbare vijgenboom; daarna dat enig- en eeuwig-mooie verhaal over de verloren zoon; deze week is Jezus alweer één en al mildheid en mededogen in het verhaal van de overspelige vrouw.
Terwijl de machtigen – eigengereid zoals altijd – nog maar eens veroordelen en haar willen stenigen, weigert Hij hun schijnheilige spel mee te spelen: HIJ ZWIJGT als ze Hem uitdagen en sarren – in een zwijgen dat meer zegt dan duizend woorden – en schrijft in het zand. Eigenlijk spreekt Hij zo dezelfde woorden, die Pilatus later over Hem zal zeggen, als Hij gegeseld wordt en een doornenkroon draagt: ‘Zie die mens daar’ werpt Pilatus op. ‘Zie dat mensje daar staan!’ schijnt Jezus wel te zeggen.
God vraagt van ons een ommekeer van ons hart: dat wij onze harde, bitsige kanten, zouden te boven komen door een bewuste keuze voor zachtmoedigheid, verdraagzaamheid, mildheid en medeleven.
Mijn gerechtigheid steunt niet op de wet
maar op het geloof in Christus:
zij komt van God en steunt op het geloof.
Ik wil Christus kennen,
de kracht van zijn opstanding
en de gemeenschap met zijn lijden;
ik wil steeds meer op Hem lijken in zijn dood
om eens te mogen komen
tot de opstanding uit de doden.
(Filippenzen 3,9-11)
Dit zeiden ze om hem op de proef te stellen,
om te zien of ze hem konden aanklagen.
Jezus bukte zich en schreef met zijn vinger op de grond.
Toen ze bleven aandringen,
richtte hij zich op en zei:
‘Wie van jullie zonder zonde is,
laat die als eerste een steen naar haar werpen.’
(Johannes 8,6-7)
DIE VROUW, DIE MANNEN EN DIE JEZUS
Verrassend! Dat is het enige dat we kunnen zeggen. Johannes vertelt zo plastisch, dat we alles zien gebeuren. Ze staan er allemaal. De vrouw, rood van schaamte, gebogen hoofd, de schrik in de ogen. Tevoren een geachte dame, en nu vernederd. De minuten aftellend voor de voorstelling begint. Wat speelt er door haar hoofd? De jaren dat zij glorieerde, de straf, die wacht, de dromen, die zij als meisje had gekoesterd, en wat er van die dromen is geworden? Zo staat zij daar, doodsbang.
Ze staan er ook, de ongekreukte heren, de wet van Mozes in de hand. De één een grijnzende tronie, de ander een uitgestreken gezicht. Misschien was er wel één die ook bij haar geweest was. Maar allen vol minachting, de steen al in de hand. Want voor de letter van de wet steunden zij op Mozes. Heilig was die wet toch, en even heilig was die letter. Het spektakel kon beginnen, maar Jezus loopt daar rond. Een unieke kans, misschien kunnen ze Hem ook strikken, Hij daar, die zo graag met zondaars omging.
En Jezus, Hij staat er ook. Rustig in dat gejaagd gejoel. Misschien wel een glimlach op de lippen. Hij wist toch wat er ging gebeuren. Zo ziet Hij ze komen, de triomf al in hun ogen. Eén waagt het: ‘Wat dunkt U? Moet zij gestenigd worden?’ De spanning is te snijden, wat gaat Hij zeggen? Maar Hij zegt niets. Hij bukt zich alleen maar, om in het zand te schrijven. Wat zou Hij getekend hebben? Een zaaier met breed armgebaar? Of vogels in de lucht en lelies in het veld? Of die kinderen, die Hij gezegend had? Misschien schreef Hij gewoon ‘Uw Rijk kome, Uw wil geschiede …’, zoals kinderen wel eens meer hun diepste dromen tekenen. Dan kijkt Hij even op. Heeft Hij hen aangekeken, heeft Hij hun ziel gelezen en tot hun hart gesproken? We zullen het nooit weten. Er staat alleen: ‘Wie zonder zonde is, die mag het eerste gooien!’ Een antwoord komt er niet, en geen verweer. En Hij bukt zich weer en tekent verder, minutenlang.
Dan kijkt Hij op en alleman is weg. Alleen die vrouw nog, en Hij zelf. Hebben zij elkaar aangekeken? Het is ons niet gezegd. Alleen: ‘Vrouw, ook ik veroordeel je niet. Ga maar naar huis, en zondig niet meer.’
Wat is er dan gebeurd? De vrouw zal wel naar huis gegaan zijn. En Hij stond daar alleen, zoals Hij wel eens meer alleen stond. En misschien heeft Hij gedacht: ‘Zo zal er in de hemel meer vreugde zijn om één zondaar die zich bekeert, dan om negenennegentig onkreukbaren, die willen stenigen.’
En Jezus schreef in ’t zand
Jezus schreef met zijn vinger in het zand.
Hij bukte zich en schreef in ’t zand, wij weten
niet wat Hij schreef, Hij was het zelf vergeten,
verzonken in de woorden van zijn hand.
De schriftgeleerden, die Hem aan de tand
hadden gevoeld over een vrouw, van hete
hartstochten naar een andere man bezeten,
de schriftgeleerden stonden aan de kant.
Zondig niet meer, zei Hij, Ik oordeel niet.
Ga heen en luister, luister naar het lied.
En Hij stond recht. De woorden lieten los
van hun figuur en brandden in de blos
waarmee zij heenging, als een kind zo licht.
Zo geestelijk schreef Jezus zijn gedicht.
Gerrit Achterberg
Mild worden
is de rijpste groei van de mens.
Het is zacht worden in je woorden
in de klank van je stem, in heel je zijn.
De blik uit je ogen wordt een warm aanvoelen
omdat je in de mensen om je heen jezelf herkent.
Het heeft niets te maken met zwakheid.
Het zit veel dieper. Het is de kracht
die je doet ontwaken en doet leven.
Mensen die vanbinnen mild worden
beseffen wie ze zijn.
Je oordeelt niet meer over anderen.
Je bent niet langer hard. Je wilt niet overal gelden
ten koste van je medemensen.
Je luistert omdat elke andere
een voortdurend wonder is.
Je geniet van zon en regen
en van heel kleine dingen.
Dikwijls zie je die mildheid
bij mensen die veel geleden hebben.
Ze horen en zien alles anders.
Wie mild wordt heeft zichzelf overwonnen.
Een dankbare zucht van bevrijding welt uit je op:
je houdt van de mensen omdat je geleerd hebt
van jezelf te houden niet zoals je zou willen zijn
maar gewoon zoals je bent.
(Karel Staes)
|