ZONDAG 5 JUNI 2016 – 10DE ZONDAG C
'IK ZEG JE: STA OP'
Als we naar ons misblaadje kijken, dan zien we een foto, die heel duidelijk is: een bejaarde vrouw, die geholpen wordt door twee verzorgenden. Dat zien we hier soms ook wel in het rusthuis. En misschien denken we wel: dat is toch een beetje ouderwets, want nu hebben we een rollator of een rolstoel.
En daaronder staan dan die magische woorden: ‘Ik zeg je: sta op’. En dan denken we misschien: ‘Als Jezus dat ook eens tegen mij wilde zeggen! Dat ik opnieuw kan rechtstaan en zelf gaan’. Het is goed verstaanbaar dat we zo zouden denken en dat we dit zouden wensen.
Maar in de mis van vandaag ligt er een andere klemtoon. Jezus toont ons in het evangelie dat Hij met mensen begaan is. En Hij vraagt aan ons hetzelfde. Hij vraagt ons om barmhartig en zachtmoedig naar mensen toe te gaan, als zij gebukt gaan onder een groot verdriet:
mee-levend, mee-lijdend, mee-dragend ...
Zo zeggen ook wij als het ware, net als Jezus: ‘Mijn vriend, ik zeg je, sta op.’
Evangelie: ‘De jongeling van Naïn (Lucas 7,11-17)
‘HUIL MAAR NIET’
Bij dit stukje evangelie – Jezus die een dode jongen weer tot leven wekt – denken we meteen: ‘Wat is daar eigenlijk gebeurd? Kan dat wel?’ Het is een verkeerde vraag. Het evangelie is geen krant of verslag. Het vertelt verhalen om Jezus te leren kennen en ons zo tot geloof te brengen. Daarover gaat het: wat wil Lucas ons over Jezus bijbrengen?
Lucas heeft in heel zijn evangelie één groot thema: dat Gods liefde uitgaat naar ‘alle’ mensen, in het bijzonder, naar kleinen en zwakken’. Zo vinden we bv. alleen bij Lucas het verhaal dat de geboorte van Jezus eerst aan eenvoudige herders werd verkondigd. Matteüs geeft hier een andere klemtoon door te vertellen van de drie wijzen of magiërs die het kind komen aanbidden en geschenken geven
In het verhaal van vandaag ligt de klemtoon op het medelijden van Jezus met de weduwe. Getuige de korte zinsneden: `Huil maar niet' en ‘Hij gaf de jongen weer aan zijn moeder. Bij de Joden van toen werden weduwen aan hun lot overgelaten. Zij waren de kleinsten en de armsten van het volk. Bovendien werd de vroege dood van een kind gezien als een straf van God. Een weduwe, die haar enig kind verloor, die was dus totaal verworpen.
Maar Jezus is anders! Hij leeft mee. Hij troost haar en geeft haar haar zoon terug. ‘Sta op!’, zegt Hij want Hij is de Heer die leven geeft.
Jezus toont ons dat God geraakt wordt door het leed van de mensen. Dat God zich ontfermt om kleine mensen. En dat Hij het leven wil en niet de dood.
Lucas wilde ons niet zeggen dat Jezus een grote wonderdoener was, maar wel dat God begaan is met zijn mensen, in het bijzonder met diegenen die verstoten worden: de kleinen, de zwakken, de rechtelozen.
En ook dat God echt leven kan geven! Niet door wonderen, maar door ons hart en door onze handen. Een oude film zei: ‘God heeft mensen nodig.’ Inderdaad: God heeft ons nodig om zijn hart en zijn handen te zijn in onze wereld. En om op die manier wonderen te doen, mensen op te wekken en leven te geven.
Mijn naaste
die in nood verkeert
benaderen met mooie plannen
is ijdel en schijnheilig
wanneer mijn hand niet opengaat,
want ieder mens heeft recht
op 'werkelijke goederen'
van de aarde.
Verantwoordelijkheid
opnemen voor die ander
is zeggen met mijn lichaam:
'hier ben ik'!
Niet op mijn woord
maar op mijn handel
en mijn wandel
wordt Gods Rijk gebouwd.
Op zichtbaar en tastbaar
werk van handen, op
'Handelingen van apostelen'
die zonder medialawaai
metterdaad verkondigen:
'Ik wil voor je zorgen,
ook als jij me zorgen vraagt.'
Bron: De Graankorrel
|