MOEDER
We liepen samen dikwijls langs de stranden
Als 't avond werd. Dan zong ze naast de zee –
Ik, kleine jongen, die haar stem zoo kende,
Ik hield haar hand en zong de liedjes mee.
Een klein wit vrouwtje, met nerveuse handen
En steeds bewegend, steeds bewegend hart –
Wij wisten dat in haar geleden werd,
Dat zij het leven kende, en 't voelde branden.
Ze ligt in 't graf met het gelaat naar boven.
Donkere moeder, wieg haar lichaam warm,
Zie, als een kind ligt zij naakt in uw schoot –
Zachter dan 't leven zij haar de eeuw'ge dood,
Die menschen eenzaam maakt en stil en arm –
Maar die het witte zonlicht niet kan dooven.
Martinus Nijhoff
|