MARIA HEMELVAART
Met wat een stoet en majesteit en zegen
Onthaalden U de Vader, Zoon en Geest,
Toen Gij van hier ten hemel voert, te feest,
Langs hyacinthe en langs turkoise wegen.
Jeruzalem scheen boven uitgelaten,
Het weerlichtte ál karbonkels en robijn.
Ai starren, duikt, en zon en maneschijn
Voor eeuwig licht, safier en gouden straten.
Daar juicht het al, dat van geen vlek geschonnen,
Het aanschijn keert naar U en ’t zuiver Lam.
Daar kent men God, drie glansen, éne vlam.
Gelukkig die Gods blijdschap heeft gewonnen.
Joost van den Vondel
|