THUISKOMST
Dit is mijn droom – het kleine huis aan de rivier;
het rusteloze scheren van de zwaluw gaat er
langs dak en raam; de roodborst nestelt bij de vlier.
Een schip zeilt traag voorbij; de bel luidt over 't water.
En als ik nader waar de dijk zich buigt door 't land,
richt kort zich op die in de lage tuin gebogen
over de spade staat, – en met de vrije hand
weert zij het helle licht beschuttend van de ogen.
Hoe ken ik dit gebaar, hoe is het mij vertrouwd,
dit sterke opzien van wie daag'lijks naar de lucht en
het wiss'lend, open water turend, rustig oud
werd in dit dijkland en zijn ruime wolkenvluchten.
Er is een scherp herkennen van elkaar en
dan komt zij langs het smalle klinkerpad gelopen,
– maar keert nog terug en stoot de stroeve huisdeur open.
Dit ogenblik – wat tellen zóveel bitt're jaren?
Ida Gerhardt
|