7de PAASZONDAG C – 2 JUNI 2019
‘KOM, HEER JEZUS, KOM!’
Vandaag keren we eens te meer naar de ontroering van het Laatste Avondmaal. Zeer bewogen en vol emotie bidt Jezus voor zijn vrienden.
Hij bidt ook voor ons en allen, die later – zelfs vele eeuwen later – door hun woord en leven, in Hem zullen geloven, van Hem zullen getuigen, als de bron van hun diepste Vreugde, de vervulling van hun diepste hunkering, het Eerste en het Laatste Woord over hun Leven.
Daarom ook die zo innige bede: ‘Kom, Heer Jezus, kom’
Ik, Johannes, hoorde een stem, die tot mij sprak:
`Zie, Ik kom spoedig,
en mijn loon breng Ik mee,
om ieder te vergelden naar zijn daden.
Ik ben de alfa en de omega,
de eerste en de laatste,
de oorsprong en het einde.
Laat wie het hoort, zeggen: `
Kom!’ Wie dorst heeft kome.
Wie wil, neme het water dat leven geeft, voor niets.
Hij die dit alles waarborgt, zegt:
`Ja, Ik kom spoedig.’ Amen.
Kom, Heer Jezus!
(Apokalyps 22,12-13.17.20)
---
Rechtvaardige Vader,
de wereld kent u niet,
maar ik ken u,
en zij weten dat u mij hebt gezonden.
Ik heb hun uw naam bekendgemaakt
en dat zal ik blijven doen,
zodat de liefde waarmee u mij liefhad
in hen zal zijn en ik in hen.’
(Johannes 17,20-26)
‘KOM, HEER JEZUS, KOM!’
Halfweg tussen Hemelvaart en Pinksteren, het is de tussentijd van de afwezigheid van Jezus, de tijd van groot gemis en intens verlangen. Elk jaar beleven wij die tijd opnieuw: dezelfde stemming wordt in ons wakker gemaakt. ‘Kom, Heer Jezus, kom!’, de woorden, die we hoorden aan het einde van de eerste lezing. Het zijn de laatste woorden uit het boek van de Openbaring, zelf het laatste boek van de Schrift. In deze tussentijd leven wij ons leven.
‘Kom, Heer Jezus, kom!’, het was – toen al – een onnoemelijk verlangen, dat nooit tot rust kan komen, zonder het weerzien van de meest Geliefde. Zo raak hadden de leerlingen het al gezegd, op de weg naar Emmaüs, toen zij aan hun vreemde reisgezel vertelden wat er tevoren in Jeruzalem gebeurd was: ‘En wij die gehoopt hadden …’
‘En wij die gehoopt hadden …’ Voor hoeveel mensen in hoeveel eeuwen was het de uitdrukking van de diepste hunkering, die hier niet te vervullen is. Voor hoeveel mensen in hoeveel eeuwen was het al het heimwee dat ons altijd voortdrijft, rusteloze zoekers als wij zijn. ‘Onrustig blijft ons hart, tot het zijn rust vindt in U’: schreef de H. Augustinus over die eeuwige onrust.
Wij, mensen, zijn onvervuld en onaf … we zullen hier ook altijd onaf en onvervuld zijn, nooit geheel tot rust gekomen. Altijd jaagt die onvolkomenheid ons voort. De honger in ons hart blijft altijd honger, de dorst naar leven blijft onlesbaar. Altijd lokt er een einder, die verder ligt. Altijd wenkt er een verwachting, die méér inhoudt. De hemel, zeggen wij, omdat we geen beter woord hebben. Maar die hemel is geen land of zee, het is die haven, waar we eindelijk thuiskomen. Waar elke hunkering, heel diep in ons, gestild wordt in Gods liefdevolle tederheid.
‘Kom, Heer Jezus, kom’. Laat ons iets proeven van die volkomen rust, waar wij zo naar uitzien en waar wij voorgoed geborgen zullen zijn bij onze God, de Eeuwige, de Almachtige, de Algoede naar wie wij altijd op zoek en op weg zijn: de Heer van tijd en eeuwigheid, die ook onze meest Geliefde wilde zijn.
Wanneer Gij komt, ’t kan heden zijn, ’t kan etenstijd met allen zijn, ’t beloofde land, ’t verwacht festijn, ’t kan vreugde zijn of aardse pijn.
Wanneer Gij komt, ’t kan morgen zijn, ’t kan dageraad of avond zijn, de goede Herder kan het zijn, de Man met balsem, brood en wijn.
Wanneer Gij komt, ’t kan middag zijn, door ’t kruispunt loopt de dwarse lijn, met vuur gezuiverd staan wij rein, ’t kan ’t heerlijk uur der liefde zijn.
Wanneer Gij komt, nacht kan het zijn, ’t kan donkerheid vol tranen zijn, of, vallen wij uit ’t ijdel schrijn, ’t kan ’t laatste woord voor ’t sterven zijn.
Wanneer Gij komt, ’t kan eeuwig zijn, Uw lichaam kan zo glanzend zijn, ’t kan Pasen in de bloesems zijn, Gij kunt voorgoed gekomen zijn.
Gery Helderenberg
|