12de ZONDAG C – 23 JUNI 2019
‘WIE ZEGGEN JULLIE DAT IK BEN?’
Een Romeinse landvoogd schreef eens in een brief: ‘de Joden twisten over een zekere Jezus, die gestorven is en over wie Paulus zegt, dat Hij nog leeft’. Vanaf zijn geboorte tot op vandaag houdt Jezus mensen bezig. Voor sommigen wekt Hij ergernis of is Hij dwaasheid, voor anderen is Hij aantrekkelijk, geloofwaardig en bron van Leven.
In elk geval is Hij teken van tegenspraak. Je zou Hem soms willen ontvluchten, ‘maar... tot wie zouden we anders gaan?’, zegt Petrus eens. Hij wordt bezongen als ‘lieve Jezus’, maar verzet zich tegen de machthebbers in het maatschappelijk en godsdienstig leven van zijn tijd.
Vandaag worden we stil bij zijn vraag: ‘Wie zeg jij, dat Ik ben?’
Eens was Jezus aan het bidden,
alleen zijn leerlingen waren bij Hem.
Hij stelde hun de vraag:
`Wie zeggen de mensen dat Ik ben?'
Zij antwoordden Hem:
`Johannes de Doper,
volgens anderen Elia,
en weer anderen zeggen
dat een van de oude profeten is opgestaan.'
Daarop vroeg Hij hun:
`En jullie, wie zeggen jullie dat Ik ben?'
Petrus antwoordde:
`De Messias, de Gezalfde van God.'
Hij verbood hun echter nadrukkelijk
hierover met iemand te praten en zei:
`De Mensenzoon moet veel lijden,
Hij moet door de oudsten,
hogepriesters en schriftgeleerden worden verworpen
en ter dood gebracht;
en op de derde dag zal Hij worden opgewekt.'
Met het oog op allen zei Hij:
`Als iemand achter Mij aan wil komen,
laat hij dan met zichzelf breken,
dagelijks zijn kruis opnemen en Mij volgen.
Want wie zijn leven wil redden, zal het verliezen,
maar wie zijn leven om Mij verliest, die zal het redden.
(Lucas 9,18-24)
ELKE DAG IN JEZUS’ SPOOR
Jezus en zijn vrienden waren al een hele tijd samen op weg. Meer en meer werden zijn vrienden ook geboeid door zijn persoon: Hij had al zoveel vreemde dingen gezegd en gedaan. En dan stelt Jezus plots die bijzondere vraag: `Wie denken jullie dat Ik ben?'' En Petrus antwoordt daarop: `Gij zijt de Messias, die door God gezonden is.' Of in eenvoudige woorden: ‘Jij bent iemand die door en door van God doordrongen is.
Ook in ons leven is die vraag weleens opgekomen: ‘Wie is die Jezus nu eigenlijk?’ Op school hadden we het juiste antwoord geleerd: ‘Jezus is de Messias.’ En wellicht begrepen we dat helemaal niet, zoals ook Petrus de diepe inhoud van zijn antwoord wel niet verstaan zal hebben.
Hoe moeten we dat inderdaad verstaan? Hoe is Jezus die Messias, die helemaal van God doordrongen is? Daar gaat Jezus vandaag zelf op in. Hij zegt dat Hij door de mensen verworpen zal worden en veel zal moeten lijden. Pas daarna, in de verrijzenis, zal Hij tot zijn volle heerlijkheid komen. Het antwoord van Petrus was dus wel juist: ‘Jezus is de Messias’ Maar Petrus moet dat woord nog beter leren begrijpen. De Messias is Diegene die uit liefde voor de mensen zijn kruis opneemt en in dat lijden ten einde toe volhardt. Zozeer is Hij doordrongen van Gods liefde!
Ook voor ons moet dit het beeld zijn van de Messias Jezus. Wij weten immers hoe Hij concreet die weg gegaan is. Dit is de juiste voorstelling van onze Heer Jezus: Hij die uit liefde zijn lijden opneemt, ten einde toe!
Wie in deze Jezus gelooft, zal ook dezelfde weg moeten gaan en in zijn spoor treden. Hij vraagt van ons – zijn leerlingen vandaag – dat ook wij het kruis dat de liefde altijd meebrengt op te nemen.
De liefde is vanzelfsprekend de diepste vreugde in een mensenleven – maar echte liefde kan nooit zonder lijden. Hoe meer je van iemand houdt, hoe meer je ook gekwetst kan worden. En daarom zegt Jezus vandaag heel terecht: `Wie achter Mij aan wil komen, moet zichzelf vergeten, dagelijks zijn kruis opnemen en Mij volgen.’
Alleen zo kunnen we de volle vreugde, het volle Leven vinden.
GEKOMEN OM TE DIENEN
Hij was geen koningszoon
die opgeleid werd om gediend te worden.
Die zoon van een timmerman
had geleerd om zich te plooien
naar de nukken van het hout
en naar de grillen van de klanten.
Hij was geen Romeins staatsburger,
en Hij kon zich nergens op beroepen.
Die rechteloze Jood uit Galilea,
ver van het politieke forum en de publieke woordenkramerij,
had geleerd om zich te onderwerpen aan de bezetter.
Hij was geen priester
en Hij was ook geen wetgeleerde.
Hij kon niet terugvallen op enig voorrecht.
Die simpele leek had vlug doorzien
hoe mensen zich zo vaak
achter hun God durven verschuilen
om hun eigen belangen beter te behartigen.
Hij stond weigerachtig en argwanend
tegenover elke vorm van macht:
de macht van de tollenaar
en de macht van de opperpriester;
de macht van het geld
en de macht van de godsdienst.
Hij hield het bij de macht
van de geweldloosheid;
de macht van het offer
en de macht van het gebed.
Alleen op die manier
kon macht omgebogen worden
tot nederige, bereidwillige en vreugdevolle dienstbaarheid.
Alleen zo kon de meester
voetenwasser worden.
(vrij naar Manu Verhulst)
|