VERHALEN UIT DE SERTÃO 7
PICOLÉ … PICOLÉ
Er wordt nadrukkelijk aan mijn broekspijpen getrokken. Dit is nogal hinderlijk want wegens vermageren schuift mijn broek zo naar beneden. Ik grijp in paniek naar mijn broeksriem om het gevaar te voorkomen. Een Padre met afgezakte broek verliest alle geloofwaardigheid.
De seingever blijkt grote ogen te hebben en hoofdzakelijk uit snot te bestaan. ‘Picolé’, lispelt hij, ‘picolé’. Picolé is waterijs op een stokje. Meer uitleg wordt door de seingever niet verstrekt. Picolé … Picolé …
Het is namelijk feest in Tapiramutá, feest van onze patroonheilige, met een processie, kraampjes vol heerlijkheden, een dansfeest op het dorpsplein onder de sterrenhemel die voor de gelegenheid met gekleurde lintjes wordt versierd en picolé-ijsjes voor alle kinderen.
Mijn seingever heeft het duidelijk moeilijk. Voor hem geen picolé want de zo nodige fondsen ontbreken. En een feest zonder picolé is voor mijn seingever een onoverkomelijke ramp, erger nog dan een afgerukte broek. ‘Tien’ zeggen zijn ogen ‘tien’.
Hij spreidt de vingers van beide kleverige handjes. ‘Tien centavos’, Padre’. Tien centavos heeft hij nodig voor zijn heerlijkheid, tien centavos zullen wanhoop in feest veranderen.
Ik tast in mijn broekzak naar mijn buisjesgeld. Ja, dat is speciaal geld, munten opgeborgen in een leeg plastieken buisje van medicamenten, een permanent noodfonds om rampen van kinderen te voorkomen.
Twee muntjes van vijf centavos en snot is weg. Even later is hij terug. ‘Dit is geen tien’, zegt hij wat verongelijkt. ‘Tien centavos is groter ‘ weet hij. Ik leg aan het snot uit dat twee muntjes van vijf samen net tien zijn.
Even licht het wantrouwen nog op. Is dit zaakje wel zeker? Ik knik nadrukkelijk en snot weer weg, overtuigd nu, hard rennend naar zijn feest. ‘ Picolé, picolé, picolé... ‘
De processie vertrekt. Hopen mensen devoot zingend. De patroonheilige voorop. Ik voel een kleverige hand in de mijne wringen. Snot is terug, stralend, zonder picolé. ‘Fluitje gekocht’, zegt hij vlak: ‘Beter dan picolé, gaat langer mee en ook tien centavos’.
En om zijn besluit kracht bij te zetten begint hij met bolle wangen op het ding te blazen. Het plastieken fluitje ziet er uit als een vogeltje. Als je het vult met water en aan een staafje trekt, borrelt en fluitert het ding net als een vogeltje.
Een moment van herkenning, zoiets heb ik ooit ook eens gekregen toen het kermis was op onze Sint-Jansparochie. Ik glunder mee met snot. Het snot borrelt trouwens mee met het water uit het vogeltje, heel luid en opgewekt.
‘Doe hem toch in hemelsnaam ophouden, Padre, dit is niet te harden’, zuchten enkele oudere processiegangers. ‘Nee’ zeg ik beslist ‘Nee, want het is zo zijn manier van bidden’.
‘Dan is het goed ‘, beamen de vromen, berustend in het onheil. En we stappen verder, voor onze patroonheilige zingend, met het vogeltjesgekweel uit het vogelwaterfluitje van snot er schril doorheen. Tien centavos en de wereld is veranderd. Viva snot en onze patroonheilige.
Blijft snot nu voor altijd aan mij plakken? denk ik plots geamuseerd.
Frans Verhelle
|