Vorige zondag, 13 oktober, werd de Braziliaanse kloosterlinge, Irmã Dulce, in Rome heilig verklaard – als eerste van haar land – samen met, onder andere, Kardinaal Newman. Naar aanleiding hiervan schreef de meest vermaarde auteur uit Brazilië deze overweging.
‘Ik had, letterlijk, al dagen honger, ik was ziek, verloren in Salvador. Ik was weggevlucht uit een psychiatrische instelling waar mijn ouders mij hadden laten opnemen – niet omdat ze het slecht met me voorhadden, maar omdat ze de moed verloren hadden om hun ‘rebelse’ zoon onder controle te houden. Ik liep doelloos door de straten van de grootstad, die totaal vreemd voor me was, zonder een cent op zak … tot iemand me zei, dat er een zuster was die mij zou kunnen helpen – ik liep al het gevaar om opgepakt te worden als ‘vagebond’. Ik ging te voet naar het huis van de zuster. Daar sloot ik me aan bij een hele groep mensen, die bijstand zochten. En dan kwam mijn beurt, en ik stond daar, oog in oog met de zuster. Ze vroeg me wat ik wenste. Mijn antwoord was simpel: ‘Ik houd het niet langer vol, ik wil terug naar huis en ik weet niet hoe’. Ze stelde geen verdere vragen (zoals: wat doe je hier? Waar zijn je ouders? Enz.) Ik vertelde er niet bij dat ik uit een instelling was gaan lopen en dat er een grote kans was dat ik terug zou moeten. Ze nam een stukje papier op haar tafel en schreef daarop: ‘Goed voor een busreis naar Rio’, ze ondertekende het blaadje en vroeg me om daarmee naar het busstation te gaan en het te tonen aan om het even welke chauffeur. Ik vond het nogal dwaas, maar ik besloot toch om het te proberen. De eerste chauffeur aan wie ik het papiertje liet zien, zei dat ik moest instappen. Zo groot was het gezag van die zuster: een morele autoriteit die niemand durfde uit te dagen.’
Het is met tranen in de ogen dat ik deze regels neerschrijf. Dank je, Irmã Dulce, voor die twee mirakels die je toen verricht hebt: de honger stillen van iemand en de terugkeer van een verloren zoon mogelijk maken.’
(Paulo Coelho)
|