30ste ZONDAG C – 27 OKTOBER 2019
‘TWEE MENSEN IN DE TEMPEL’
‘Alles is genade’, schreef de Franse auteur Bernanos in zijn ‘Dagboek van een dorpspastoor’: ons hele leven is een gave uit Gods hand. Voor God staan wij met lege handen, in het geloof dat Hij onze goede wil aanvaardt.
Wij komen hier niet om te pronken of om God te vertellen hoe goed we wel zijn: voor Hem staan wij als kleine mensen, met onze onmacht, en met onze dank voor het goede dat Hij in ons en in ons midden tot stand brengt.
De Heer weet te oordelen
en persoonlijk aanzien geldt niet bij Hem.
Hij is niet partijdig ten nadele van de arme
en Hij luistert naar het gebed
van wie onrecht wordt aangedaan.
Hij slaat acht op de smeekbede van de wees
en op het lange verhaal dat de weduwe doet.
(Uit de Wijsheid van Jezus Sirach 35,15-17)
De farizeeër ging daar staan
en sprak, in zijn gebed, over zichzelf:
`God, ik dank U
dat ik niet ben zoals de andere mensen …’
De tollenaar daarentegen
sloeg zich vol berouw op de borst en zei:
`O God, genade voor een arme zondaar!’
(Uit Lucas 18,11-13)
NEDERIG, DANKBAAR EN MILD
Onze manier van bidden zegt veel over onszelf: twee mensen gaan naar de tempel, maar alleen de tollenaar is nederig genoeg om God te kunnen ontmoeten, de andere is hooghartig en stoot God af. Hun gebed toont hoezeer zij verschillen.
Onze sympathie gaat naar de tollenaar: ‘Zo zijn ook wij’, denken we, ‘zo nederig, zo bescheiden’, en we zien onze hoogmoed niet: ‘Ik ben toch niet zoals die anderen!’. Toch zijn we dikwijls de Farizeeër en, soms, op onze beste dagen, wel eens de tollenaar.
De Farizeeër wil vooral beter zijn dan de anderen. Zelfs in zijn gebed ziet hij alleen zichzelf, en streelt hij zijn eigenliefde, vol minachting voor alle anderen, die zwakkelingen, die zoveel slechter zijn. Het is een dubieus gebed!
De tollenaar bidt heel anders: ‘God, wees mij, zondaar, genadig!’ Wie oprecht bidt, vergelijkt zich niet met anderen, maar wil bij God zijn, en dan word je vanzelf bescheiden. Tegelijk word je dankbaar omdat God zo genadig is, en je wordt mild voor de anderen, kleine mensen, zoals je zelf klein bent.
Voor God, die het volle Leven, de volle Vreugde belooft en geeft, sta je vol dank. Dat besef dat het leven een gave is, maakt bescheiden over eigen kunnen en stemt ook mild tegenover andermans zwakheden.
Wie oprecht bidt erkent zijn eigen onmacht, in de hoop dat God de kracht geeft om nieuw te worden. Hoogmoed maakt eenzaam. Bescheidenheid schept eenheid: met God en met de mensen. Dat neemt onze eigenwaarde niet weg, maar we worden echtere mensen!
Je kan niet oprecht bidden als je niet echt menselijk leeft, als je hard en met misprijzen tegenover anderen staat in plaats van liefdevol en toegewijd voor hen te zorgen.
En evenzeer, om echt menselijk te leven is het goed om regelmatig te bidden, om regelmatig voor God te gaan staan, dankbaar voor het Leven, dat je dag aan dag uit zijn hand ontvangt.
‘Mijn God, ik dank U voor mensen, die goed zijn’.
Een lied om genade
Diep in mijn donkere hoek
waar ik een lichtstraal in zoek
voor mijn gebroken bestaan
roep ik uw zekerheid aan:
God, wees mij zondaar genadig.
God die mij bij U verwacht,
hoor naar uw kind in zijn nacht.
Dit is mijn ene gebed:
dat U uw schuldenaar redt.
God, wees mij zondaar genadig.
Brandoffers breng ik U niet,
enkel mijn diepe verdriet,
enkel de tranen van spijt
over mijn zonden geschreid.
God, wees mij zondaar genadig.
Schep een nieuw hart in mij, Heer.
Daal met uw geest in mij neer
tot in het uur van mijn dood,
God, die uw mens nooit verstoot.
God, wees mij zondaar genadig.
Michel van der Plas
|