WAT ALBERT CAMUS MIJ LEERDE ...
Een moedige stellingname vinden we bij Albert Camus, in zijn meest bekende werk: ‘La Peste’. Het boek vertelt het verhaal van een pestepidemie in de Algerijnse grootstad Oran. Voorts geeft het aan hoe diverse mensen en groepen van mensen reageren op deze pestepidemie: velen gaan eraan ten onder, sterven dus, anderen, die overleven, blijven onverschillig tegenover de pest, die andere mensen doodt, en dan zijn er enkelingen, die weerstand bieden, zich verzetten tegen de pest en de pest en haar gevolgen trachten in te dijken. Uiteindelijk wordt de pest bedwongen, maar het is geen definitieve overwinning, zeg Camus.
Om het boek te verstaan moeten we weten dat het hier eigenlijk om een allegorie gaat: de pest staat symbool voor W.O. II en eigenlijk voor elke vorm van onrecht, geweld en lijden, dat onschuldige mensen treft, mensen, die beter verdienen dan wat hun overkomt. Geen heiligen, maar dàt leed hebben zij toch niet verdiend. Camus zegt dan, op de laatste bladzijde van het boek, waarom hij dit boek geschreven heeft; vier redenen zijn er, die eigenlijk in telkens andere woorden op hetzelfde neerkomen.
‘Terwijl de vreugdekreten almaar langduriger en luidruchtiger werden, besloot Rieux om het verhaal op te tekenen, dat hier ten einde loopt:
- om niet te behoren tot de groep van hen die zwijgen
- om te getuigen, te spreken in het voordeel van deze pestlijders
- om tenminste een herinnering na te laten van het onrecht en het geweld dat hun was aangedaan
- en ook, om onder woorden te brengen, wat men leert te midden van het lijden: dat er in de mensen meer dingen zijn, die bewondering, dan die misprijzen verdienen’
Kortom: om te tonen dat hij aan kant staat van hen die geslagen worden, en niet van hen die slagen toebrengen, aan de kant van hen die te lijden hebben, en niet aan de kant van hen die doen lijden.
‘Terwijl hij zo luisterde naar de vreugdekreten, die vanuit de stad opstegen, dacht Rieux eraan dat deze vreugde altijd bedreigd was. Want hij wist maar al te goed wat deze opgewonden massa uit het oog verloren had, en wat men in boeken kan lezen: dat de pestbacil nooit sterft of geheel ten ondergaat, dat zij gedurende tientallen jaren ingesluimerd kan overleven in meubels en linnen; dat zij met veel geduld kan afwachten in kamers en kelders, in koffers, zakdoeken en paperassen, en dat misschien eens de dag zou komen, waarop – tot ongeluk en lering van de mensen – de pest opnieuw haar ratten zou wakker maken en ze ergens zou laten sterven in een stad, die tot dan toe gelukkig was’.
|