Overweging van de dag
Op deze tweede vastenzondag lezen
we het evangelie van de gedaanteverandering:
Uit het evangelie volgens Lucas 9, 28b-36
In die tijd ging Jezus met
Petrus, Johannes en Jakobus de berg op om te bidden.
Terwijl Hij aan het bidden was, veranderde de aanblik van zijn gezicht en werd
zijn kleding stralend wit.
Opeens stonden er twee mannen met
Hem te praten: het waren Mozes en Elia, die in hemelse luister verschenen
waren. Ze spraken over het levenseinde dat Hij in Jeruzalem zou moeten
volbrengen.
Petrus en de beide anderen waren
in een diepe slaap gevallen; toen ze wakker schoten, zagen ze de luister die
Jezus omgaf en de twee mannen die bij Hem stonden.
Toen de mannen zich van Hem
wilden verwijderen, zei Petrus tegen Jezus: Meester, het is goed dat wij hier
zijn, laten we drie tenten opslaan, een voor U, een voor Mozes en een voor
Elia, maar hij wist niet wat hij zei.
Terwijl hij nog aan het spreken
was, kwam er een wolk aandrijven, die een schaduw over hen wierp; ze werden
bang toen de wolk hen omhulde.
Er klonk een stem uit de wolk,
die zei: Dit is mijn Zoon, mijn uitverkorene, luister naar Hem!
Toen de stem verstomd was, was
Jezus weer alleen. Ze zwegen over het voorval en vertelden in die tijd aan
niemand wat ze hadden gezien.
Homilie
De Tabor, het lijkt wel ontleend aan een boek met fantastische
vertellingen. En toch is het weer een heel herkenbaar stukje leven. De feiten
zijn verbluffend: zijn gezicht veranderde, zijn kleed werd stralend wit, Mozes
en Elia staan in hemelse luister bij Hem. Het is sensatie, maar de klemtoon
ligt niet daar. De komende kruisdood, daar spreken ze over. Tevoren had Jezus
dat ook al gedaan: DeMensenzoon moet veel lijden, Hij moet verworpen en
ter dood gebracht worden.Hij had er nog bij gezegd: Als iemand achter
Mij aan wil komen, moet Hij zijn kruis opnemen en Mij volgen.
Het succesverhaal is voorbij, geen massas meer, die achter Hem aanlopen.
Wel ruzie met oudsten, hogepriesters en farizeeën. Vol verwachtingen waren zij
Hem gevolgd, een onzekere toekomst tegemoet, enkel vertrouwend op zijn Woord.
Nu komt de ontnuchtering: waren zij niet op weg met iemand die altijd zou
verliezen?Het sprookje is uit, de mooie droom aan diggelen geslagen!
Eerst het geloof in de
verrijzenis zal weer hoop geven: Hij is gekruisigd, maar Hij leeft! En Hij
leidt ons naar een volkomen leven! Maar dat volkomen leven kan wel eens veraf
lijken, verborgen achter de einder, voor mensen onderweg.
Dan is de Tabor welgekomen, een berg in een egale vlakte. Een ogenblik van
licht in de vlakte van de dagen. Boven, op de berg, zien zij een glimp van wat
hen toen gelokt heeft. Die hoop van toen herleeft en wenkt weer.
Zo zijn ook wij onderweg, met eenzelfde Woord dat ons lokte, en geslingerd
tussen hoop en vrees. Soms kunnen angst en twijfel te groot lijken voor ons
kleine kunnen. Ons leven kan ons plat tegen de grond slaan. Eigen leed of de
massieve pijn van de wereld, zoveel kan ons doen wankelen, ook als wij tevoren
die grote genade van een rustig geloof mochten ervaren.
Weer is het verhaal hier niet af. Met OPEN OGEN kunnen andere ervaringen
ons deel zijn. Niemand heeft ooit God gezien. Maar soms kunnen wij iets van
Hem merken, iets dat de vervulling laat vermoeden van onze diepste hunker. Dat
gebeurt niet in lawaai en drukte, wel als het stil wordt in onszelf, als wij
aardse begeerten opzij schuiven, en ons openstellen voor God.
Als de ziele luistert, spreekt het al een taal dat leeft. Vergeten wij de
stilte niet, opdat wij die taal horen van al wat leeft. Opdat wij het vluchtige
schrijven van het schrijverke verstaan: wij schrijven, herschrijven en
schrijven nog den heiligen name van God.
Bezinning 1
Van tijd tot tijd moet je het doen:
de berg opgaan.
De wereld laten verstillen,
jezelf en de anderen hervinden in gebed,
het volle licht van God
laten schitteren op je gezicht.
Dat kan je vooral in het gezelschap van Jezus,
uit wie dit heldere licht al straalt
en in het gezelschap van andere bergbeklimmers,
godzoekers zoals Mozes en Elia.
Het was voor hen geen wereldvlucht.
Zij namen alles mee op die berg:
het wel en wee van hun volk,
hun machteloosheid en hun ontgoocheling.
Maar er kwam even vrede in hun hart.
Zij ontvingen nieuwe kracht
om af te dalen,
om te herbeginnen.
Want wie op de berg
alles in het volle licht heeft gezien,
kan ook God vinden
in het verwrongen gezicht
dat lijden heet.
uit: Levensecht
Bezinning 2
HET SCHRIJVERKE
O krinklende winklende waterding
met t zwarte kabotseken aan,
wat zien ik toch geren uw kopke flink
al schrijven op t waterke gaan!
Gij leeft en gij roert en gij loopt zo snel,
al zie k u noch arrem noch been;
gij wendt en gij weet uwen weg zo wel,
al zie k u geen ooge, geen één.
Wat waart, of wat zijt, of wat zult gij zijn?
Verklaar het en zeg het mij, toe!
Wat zijt gij toch, blinkende knopke fijn,
dat nimmer van schrijven zijt moe?
Gij loopt over t spegelend water klaar,
en t water niet meer en verroert
dan of het een gladdige windtje waar,
dat stille over t waterke voert.
o Schrijverkes, schrijverkes, zegt mij dan, -
met twintigen zijt gij en meer,
en is er geen een die t mij zeggen kan: -
Wat schrijft en wat schrijft gij zo zeer?
Gij schrijft, en t en staat in het water niet,
gij schrijft, en t is uit en t is weg;
geen christen en weet er wat dat bediedt:
och, schrijverke, zeg het mij, zeg!
Zijn t visselkes daar ge van schrijven moet?
Zijn t kruidekes daar ge van schrijft?
Zijn t keikes of bladtjes of blomkes zoet,
of t water, waarop dat ge drijft?
Zijn t vogelkes, kwietlende klachtgepiep,
of is et het blauwe gewelf,
dat onder en boven u blinkt, zoo diep,
of is het u, schrijverken zelf?
En 't krinklende winklende waterding,
met t zwarte kapoteken aan,
het stelde en het rechtte zijne oorkes flink,
en t bleef daar een stondeke staan:
"Wij schrijven," zoo sprak het, "al krinklen af
het gene onze Meester, weleer,
ons makend en leerend, te schrijven gaf,
één lesse, niet min nochte meer;
wij schrijven, en kunt gij die lesse toch
niet lezen, en zijt gij zo bot?
Wij schrijven, herschrijven en schrijven nog,
den heiligen Name van God!"
Guido Gezelle
|