Kom, Heer Jezus! Kom!
Tijdens het Laatste Avondmaal sloeg Jezus zijn ogen ten hemel:
Heilige Vader,
Ik bid niet alleen voor hen,
maar voor allen die door hun verkondiging in Mij geloven.
Laat hen allen één zijn, Vader.
Zoals U in Mij bent en Ik in U, laat hen zo ook in Ons zijn,
opdat de wereld gelooft dat U Mij hebt
gezonden.
Ik heb hen laten delen
in de grootheid die U
Mij gegeven hebt,
opdat zij één zijn zoals Wij:Ik in
hen en U in Mij.
Dan zullen zij volkomen één zijn
en zal de wereld begrijpen dat U Mij hebt
gezonden,
en dat U hen
liefhad zoals U Mij liefhad.
Vader, U hebt hen aan Mij geschonken,
laat hen dan zijn waar Ik ben.
Dan zullen zij de grootheid zien die U mij gegeven hebt
omdat U Mij al liefhad voordat de wereld gegrondvest
werd.
Rechtvaardige Vader,
de wereld kent U niet, maar Ik ken U,
en zij weten dat U
Mij hebt gezonden.
Ik heb hun uw naam bekendgemaakt
en dat zal Ik
blijven doen,
zodat de liefde waarmee U mij liefhad in hen zal zijn
en Ik in hen.
(Johannes 17,20-26)
Halfweg tussen Hemelvaart en Pinksteren, de tussentijd van de
afwezigheid van Jezus, de tijd van groot gemis en intens verlangen. Elk jaar
beleven wij die tijd opnieuw: dezelfde stemming wordt in ons wakker gemaakt.
Kom, Heer Jezus, kom!, de laatste woorden uit het boek van de Openbaring,
zelf het laatste boek van de Schrift. In deze tussentijd leven wij ons leven.
Kom, Heer Jezus, kom!, het was toen al een onnoemelijk
verlangen, dat nooit tot rust kan komen, zonder het weerzien van de meest
Geliefde. Zo raak hadden de leerlingen het al gezegd, op de weg naar Emmaüs,
toen zij aan hun vreemde reisgezel vertelden wat er tevoren in Jeruzalem
gebeurd was: En wij die gehoopt hadden
En wij die gehoopt hadden
Voor hoeveel mensen in hoeveel eeuwen
was het de uitdrukking van de diepste hunkering, die hier niet te vervullen is?
Voor hoeveel mensen in hoeveel eeuwen was het al het heimwee dat ons altijd
voortdrijft, rusteloze zoekers als wij zijn?
Wij, mensen, zijn onaf. We zullen hier ook altijd onaf zijn, nooit
geheel tot rust gekomen. Altijd jaagt die onvolkomenheid ons voort. De honger
in ons hart blijft altijd honger, de dorst naar leven blijft onlesbaar. Altijd
lokt er een einder, die verder ligt. Altijd wenkt er een verwachting, die méér
inhoudt. De hemel, zeggen wij, omdat we geen beter woord hebben. Maar die hemel
is geen land of zee, het is die haven, waar we eindelijk thuiskomen. Waar elke
hunkering, heel diep in ons, gestild wordt in Gods liefdevolle tederheid.
Kom, Heer Jezus, kom. Laat ons iets proeven van die volkomen rust,
waar wij zo naar uitzien en waar wij voorgoed geborgen zullen zijn bij onze
God, de Eeuwige, de Algoede naar wie wij altijd op zoek en op weg zijn: de Heer
van tijd en eeuwigheid, die ook onze meest Geliefde wilde zijn.
Om eenheid
Erbarmen, Heer,
die in uw doodsangst hebt gebeden
om eenheid onder ons, om vrede:
duld onze oorlogen niet meer.
Laat niet meer toe,
O Heer, dat wij elkaar bevechten
met het gelijk van onze rechten;
ach, wij zijn zelf de veten moe.
Breek af de wal
die ons omsluit, de hoge toren
waarin wij weigeren te horen
wat broeders vragen in het dal.
En demp de kloof,
gegraven door ons beter weten,
waarachter wij zijn neergezeten
in ons hoogmoedige geloof
Want met elkaar
zijn wij eenmaal u, Heer, gegeven,
zijn wij met ons gespleten leven
alleen in u verenigbaar.
Maak ons dan één,
breng ons voortaan elkander nader,
de kinderen van de zelfde Vader,
zijn liefde om ons allen heen.
Michel van der Plas
P.S. Onder de titel Verweesd achtergebleven, wachtend op
hulp schreef Mark Van de Voorde een mooie, eigentijdse
bezinning over deze tussentijd. Je kan die vinden op www.rorate.com . De auteur was destijds
hoofdredacteur van Kerk & Leven.
|