DE BARMHARTIGE
SAMARITAAN
In die tijd trad een
wetgeleerde naar voren
om Jezus op de proef te stellen.
Hij zei:Meester, wat moet ik doen om het eeuwig leven te
verwerven?
Jezus sprak tot
hem:
Wat staat er geschreven in de wet?Wat leest ge daar?
Hij gaf ten
antwoord:
Gij zult de Heer uw God beminnen
met geheel uw hart en met geheel uw ziel;
met al uw krachten en geheel uw verstand;
en uw naaste gelijk uzelf.
Jezus zei: 'Uw antwoord is juist,
doe dat en ge zult leven.
Maar omdat hij zijn
vraag wilde verantwoorden,
sprak de wetgeleerde tot Jezus:
En wie is dan mijn naaste?
Nu nam Jezus weer het
woord en zei:
Eens viel iemand, die op weg was van
Jeruzalem naar Jericho, in handen van rovers.
Ze plunderden en mishandelden hem
en toen ze aftrokken lieten ze hem half dood liggen.
Bij toeval kwam er
juist een priester langs die weg;
hij zag hem wel maar liep in een boog om hem heen.
Zo deed ook een
leviet:
hij kwam daar langs,
zag hem,
maar liep in een boog om hem heen.
Toen kwam een
Samaritaan die op reis was bij hem,
hij zag hem en kreeg medelijden;
hij trad op hem toe,
goot olie en wijn op
zijn wonden en verbond ze;
daarna tilde hij hem op zijn eigen rijdier,
bracht hem naar een herberg en zorgde voor hem.
De volgende morgen
haalde hij twee geldstukken te voorschijn,
gaf ze aan de waard en zei:
zorg voor hem, en wat ge meer mocht besteden,
zal ik u bij mijn terugkomst vergoeden.
Wie van deze drie
lijkt u de naaste te zijn
van de man die in handen van de rovers gevallen is?
Hij
antwoordde:Die hem barmhartigheid betoond heeft.
En Jezus
sprak:Ga dan en doe gij evenzo.
(Lucas 10, 25-37)
Jezus tekent hier
twee groepen van mensen: de praters en de doeners. Ze bestaan, die mannen van
de mooie woorden, met hun ronkende volzinnen en vrijblijvende theorieën. Almaar
discussiëren en niets doen.
De vraag van de
wetgeleerde is trouwens een strikvraag: Meester, wat moet ik doen? De man
weet zelf wel het simpele antwoord: Bemin God bovenal, en uw naaste gelijk uzelf.
Jezus zegt enkel DOE dit en ge zult leven. Meer is er ook niet te
zeggen.
Wie is mijn
naaste dan?, zo probeert de man nog zijn gezicht te redden, maar Jezus trapt
niet in de val van de holle woorden. Hij geeft geen theorie, wel een concreet
verhaal. En weer zijn er eerst twee praters: de priester en de leviet, die de
sukkelaar zien liggen, maar er rond lopen. Alleen de derde man is anders: geen
praatjes, maar mee-leven, mee-lijden, mee-dragen. En dat is nog wel een
Samaritaan, iemand, die door die God-geleerden, die heren van stand, geminacht
werd.
Je naaste kom je
vanzelf tegen. ONDERWEG. s
Morgens, toen hij vertrok, wist die Samaritaan nog niet wie die dag zijn
concrete naaste zou zijn. Plots is er die berooide man, en hij kijkt er niet
langs en loopt er ook niet in een boog omheen, zoals die priester en de leviet,
die ongetwijfeld mooie woorden hadden. GE-HOOR-ZAAM zijn, daar komt het op aan:
ogen en oren goed open houden, want zo komt Gods Woord tot ons: Het woord van God is dicht bij. Je kan het
dus volbrengen.
De geboden die ik u vandaag
geef,
zijn niet te zwaar voor u
en zij liggen niet buiten uw
bereik.
Ze zijn niet in de hemel
en u hoeft niet te zeggen:
Wie zal naar de hemel gaan
om ze voor ons te halen
en ze ons te laten horen,
zodat wij ze kunnen
volbrengen?
Ze zijn niet overzee
en u hoeft niet te zeggen:
Wie zal de zee oversteken
om ze voor ons te halen
en ze ons te laten horen,
zodat wij ze kunnen
volbrengen?
Nee, het woord is dicht bij
u,
in uw mond en in uw hart.
U kunt het dus volbrengen.
(Deuteronomium 30,11-14)
Een waarachtig
geloof staat met twee voeten in het
leven en mondt uit in goedheid die moet worden gedáán. Inderdaad, het
woord van God is niet ver over zee, of hoog in de hemel, en niemand moet het
daar gaan halen: het is dichtbij. We kunnen het dus uitvoeren.
WAT
HEB JIJ GEDAAN?
Laat
ons eerlijk zijn:
als
de vluchteling,
de
vreemde, de ontheemde
in
een land niet welkom is,
is
het meestal niet
omdat
hij vreemd is.
Wél
omdat hij arm is
en
geen toekomst heeft.
De
vreemde die naam heeft en aanzien
en
betalen kan, is overal welkom.
Die
krijgt overal de betere woning,
de
betere status,
de
betere behandeling.
De
vreemde die niet kan betalen,
staat
in de rij der rechtelozen,
hangt
af van de goodwill van anderen.
Deze
vreemde is een levend appèl
op
het geweten:
Wat
heb jij gedaan
voor
de minsten?
Carlos Desoete
|