DE WAARHEID VAN WAT WE NIET ZIEN
De waarheid van wat we niet zien
, het zinnetje klinkt wat vreemd wellicht, maar het komt letterlijk uit de eerste lezing van deze zondag, een stukje uit de brief aan de Joodse christenen.
Voorbeelden uit de Joodse geschiedenis, Abraham, Sarah, Mozes en andere grote namen tonen hoe mensen in beweging gezet werden door de beloften, die God hun gedaan had.
God houdt een toekomst voor, verder dan zij kunnen zien en vermoeden, en zij gaan op weg, enkel gedreven door hun geloof in Gods Woord.
Zo leren zij ons onvoorwaardelijk te vertrouwen op Gods beloften, als wij onze weg gaan doorheen de dagen van ons leven.
Zusters en broeders,
HET GELOOF legt de grondslag voor alles waarop we hopen,
het overtuigt ons van de waarheid van wat we niet zien.
OM HUN GELOOF werden de mensen uit vroeger tijden geprezen.
DOOR ZIJN GELOOF ging Abraham, toen hij geroepen werd,
gehoorzaam op weg naar een plaats die hij in bezit zou krijgen,
en hij ging op weg zonder te weten waarheen.
DOOR ZIJN GELOOF trok hij naar het land dat hem beloofd was
maar hem nog niet toebehoorde.
Samen met Isaak en Jakob, woonde hij daar in tenten omdat hij uitzag
naar een stad met fundamenten, door God zelf ontworpen en gebouwd.
DOOR HAAR GELOOF ontving ook Sara,
hoewel ze onvruchtbaar en niet meer in de bloei van haar leven was,
de kracht om een kind te verwekken,
en wel omdat ze vertrouwde op degene die de belofte had gedaan.
Zo bracht één man, wiens kracht al gestorven was,
zoveel nakomelingen voort als er sterren aan de hemel staan,
ontelbaar als zandkorrels op het strand langs de zee.
Zij allen zijn IN GELOOF gestorven;
wat hun beloofd was zagen ze geen werkelijkheid worden,
ze hebben slechts een glimp ervan begroet,
en ze zeiden van zichzelf dat zij op aarde leefden
als vreemdelingen en gasten.
Zo lieten ze blijken op doorreis te zijn naar een ander vaderland.
En daarmee bedoelden ze niet het land waaruit ze weggetrokken waren.
Nee, ze keken reikhalzend uit naar een beter, hemels vaderland.
Daarom schaamt God zich er niet voor hun God genoemd te worden
en heeft hij voor hen een stad gereedgemaakt.
DOOR ZIJN GELOOF kon Abraham,
toen hij op de proef werd gesteld, Isaak als offer opdragen.
Hij die de beloften had ontvangen, was bereid zijn enige zoon te offeren.
Terwijl er tegen hem gezegd was:
Alleen door Isaak zul je nageslacht krijgen,
zei hij bij zichzelf dat het voor God mogelijk moest zijn
iemand uit de dood op te wekken,
en daarom kreeg hij hem ook terug,
bij wijze van voorafbeelding.
(Brief aan de Joodse christenen of Hebreeën 11,1-2.8-19)
Ieder mens is op zoek naar geluk, naar zijn beloofde land. Abraham ging op weg, zonder te weten waar hij zou uitkomen. Mozes trok met zijn volk door de woestijn, naar dat beloofde land dat overvloeit van melk en honing.
De eeuwen door waren er mensen, die GELOOFDEN in een toekomst waar ze alles voor over hadden. Ze ontvingen een belofte van Godswege en lieten alles achter. Ze keerden ook niet terug op hun stappen: hun verlangen naar de toekomst, die God voorhield, was sterker dan het heimwee, naar het land dat ze achterlieten. Ze bleven verder gaan omdat ze GELOOFDEN dat ze dat land, dat God had toegezegd, eens zouden bereiken. Die belofte hield hen gaande. God gaf zijn Woord, en zij gingen op weg.
Wij zijn voor altijd mensen onderweg. God blijft nog altijd zijn beloften doen, en de verlangens, die Hij wekt, kunnen ook ons op weg zetten, op de paden van ons leven. Letterlijk spreekt Hij niet meer tot ons, zoals verteld wordt van onze voorvaderen, maar Hij blijft ons aanspreken, door zijn Woord, dat opgetekend werd, en door dagelijkse dingen op onze weg: Hij komt tot ons, gans onverwacht, in duizend, duizend dingen. Hij blijft spreken. Aan ons om OPMERKZAAM EN GE-HOOR-ZAAM te zijn. Altijd luisterbereid, altijd weer bereid om verder te gaan, verder op weg, op grond van zijn beloften.
Als het ene doel bereikt is, wenkt een andere belofte. God roept altijd verder en langs heel menselijke gebeurtenissen gaan wij nieuwe einders tegemoet. Zo verloopt ons leven. De ene stap na de andere op een weg waarvan we het einde niet weten. Maar de brief aan de Joodse christenen geeft ons einddoel wel een naam:
WE ZIJN OP WEG NAAR EEN BETER,
EEN HEMELS VADERLAND
Een hemels vaderland, dat hier zijn aanloop kent maar slechts voltooid zal worden bij God, in zijn thuishaven. Het is een honger, die nooit gestild wordt, een verlangen, dat nooit tot rust komt, maar ons altijd voortdrijft. Levenslang. Daarom moet dat woord van Augustinus altijd in ons achterhoofd blijven klinken: Onrustig blijft ons hart, tot het uiteindelijk zijn rust vindt in God.
(vrij naar Levensecht, nr. 19, p. 254)
Er is iets in de dingen dat ontroert:
het is de schoonheid niet der bloemen,
noch het glanzen van een blad,
noch t roepen van de roerdomp in de nacht.
Het is daarin, maar ook daarachter
en daarboven en daaronder,
dieper in de grond, die warm en geurig is
als versgebakken brood.
Het zijn de sappen die onzichtbaar blijven,
diep in de wortels en het hart
waarin het leven roert.
Het zijn de klanken en geluiden
die een kind kan horen
als het zijn oor te luisteren legt
dicht aan de grond.
Het is het trillen van de wingerdrank
wanneer uw hand haar aanraakt,
en het beven van de kever op het blad,
dat groeit en zwelt.
Het is het dons der distelbloemen
en de pijn der wonden die uw vlees doorsplijt.
Het zijn de tekenen van Gods aanwezigheid.
(Pieter G. Buckinx)
|